Apologie van Socrates

Socrates

De Apologie van Socrates is Plato’s weergave van de toespraak die Socrates hield om zich voor de rechters te verdedigen tegenover de aanklacht dat hij een man zou zijn ‘die de jongeren corrumpeerde, weigerde de goden te eren en nieuwe goden schiep.’ “Apologie” betekent hier dus spreken ten gunste van een zaak of van iemands daden (van het Grieks απολογία).


De tekst

Van Xenophon is ook een Apologie van Socrates bekend. Van hem weten we dat in de periode volgend op 399 v.Chr. verschillende andere auteurs een verslag hadden geschreven van de verdedigingsrede en veroordeling van Socrates. Alhoewel Plato‘s versie mogelijk niet de enige en eerste is geweest, wordt zijn ‘Apologie’ beschouwd als het meest betrouwbare ooggetuigenverslag.

Personages

  • Socrates, de beschuldigde.
  • Meletus, de voornaamste aanklager van Socrates die hem voor het tribunaal heeft gebracht. Plato’s beschrijving van deze figuur – zowel in de Apologie als in de Euthyphro - is weinig flatterend. Socrates ‘kruisverhoor’ tijdens het proces maakt Meletus tot een belachelijke figuur.
  • Anytus, de zoon van een vooraanstaand Atheens burger, Anthemion. Socrates zegt dat hij optreedt als woordvoerder van de politici. Hij duikt ook onverwachts op in Plato’s dialoog Meno, midden in een gesprek tussen Meno en Socrates over de deugd. Socrates maakt hem daar belachelijk, door erop te wijzen dat veel beroemde mannen vader zijn van inferieure zonen. Anytus waarschuwt Socrates dat deze beledigingen hem op een dag wel eens in zware problemen zullen brengen.
  • Lycon, die hier optreedt als woordvoerder voor de retorici, maar over wie verder niets bekend is. Deze Lycon zou ook de Lycon kunnen zijn die in Aristophanes komedies belachelijk wordt gemaakt.


Verloop van het proces

Voor het grootste deel spreekt Socrates op een zeer eenvoudige, gemoedelijke manier. Hij legt uit dat hij geen ervaring heeft met rechtbanken en dat hij daarom verkiest te spreken op de manier die hij gewend is: met eerlijkheid en directheid. Hij legt uit dat zijn gedrag voortkomt uit een voorspelling van het orakel van Delphi, dat beweerde dat hij de meest wijze van alle mensen was. Zich bewust van zijn eigen onwetendheid kwam Socrates toen tot de conclusie dat hij alleen wijzer kon zijn dan andere mensen doordat hij weet dat hij niets weet. Om deze bijzondere wijsheid te verspreiden, zo legt Socrates uit, zag hij het als zijn plicht om zogenaamde “wijze” mannen te ondervragen om hun valse wijsheid als onwetendheid te ontmaskeren. Deze activiteiten leverden hem veel bewondering onder de jeugd van Athene op, maar ook veel haat en woede van de mensen die hij zo in verlegenheid bracht. Hij noemt hun minachting als reden dat hij die dag voor het gerecht moet verschijnen.


Socrates begint vervolgens Meletus, zijn belangrijkste aanklager, te ondervragen. Dit is de enige keer dat in de Apologie de ”elenchus”, het ‘kruisverhoor’, voorkomt dat zo essentieel is voor de meeste dialogen van Plato. Zijn gesprek met Meletus is echter een slecht voorbeeld van deze methode, omdat het meer gericht lijkt op het in verlegenheid brengen van Meletus dan op het zoeken naar waarheid.

In een beroemde passage vergelijkt Socrates zichzelf met een horzel die luie paarden steekt, waarbij het paard de Atheense staat is. Zonder hem, beweert Socrates, zou de staat in een diepe slaap verzinken. Zijn methode, hoe irritant die voor sommigen ook is, schudt de staat wakker, zodat die tot productief en deugdzaam handelen geprikkeld wordt.


Socrates wordt met een kleine meerderheid van stemmen schuldig bevonden en de jury vraagt hem om zelf een ​​boete te voor te stellen. Socrates wijst er gekscherend op dat als hij echt krijgt wat hij verdient, men hem met een heerlijke maaltijd moest eren wegens zijn goede diensten aan de staat. Daar voegt hij ernstig aan toe dat hij gevangenis en verbanning verwerpt en misschien in plaats daarvan een boete wil betalen. De jury gaat hier niet op in en veroordeelt hem ter dood. Socrates accepteert dit verdict stoïcijns en merkt op dat niemand behalve de goden weet wat er gebeurt na de dood, het zou dus dwaas zijn te vrezen wat men niet weet. Hij waarschuwt ook de juryleden die tegen hem hebben gestemd dat zij, door hem het zwijgen op te leggen in plaats van naar hem te luisteren, ze eigenlijk zichzelf meer kwaad hebben berokkend dan dat ze hem hebben aangedaan.



---Tekst: Julien Grandgagnage