In de Middeleeuwen werd gewoonlijk met de vingers gegeten, Er bestond ook wel metaal bestek, vooral messen maar ook wel lepels werden veelvuldig gebruikt. Vooral in het begin van de middeleeuwen was metalen bestek nog vrij kostbaar, en alleen weggelegd voor de welgestelde burgers. Messen weden toen vooral gebruikt om voedsel te snijden en als een soort vork. Vorken bestonden toen wel, maar werden eigenlijk niet gebruikt voor het eten zelf, maar voor het bereiden. Vroeg metaal bestek werd vooral van (geel)koper, en zilver gemaakt, deze werden dan uit een plaat geknipt en vervolgens in vorm gehamerd. In de late 14e eeuw maar vooral de 15e eeuw doet tin zijn intreden, hierin konden lepels, snel en goedkoop, gegoten worden. Het hoogtepunt van tin gebruik in Nederland ligt in de 15e en 16e eeuw, in de loop van de 17e en18e eeuw werd het tin steeds verder verdrongen door anderen, nu ook gegoten, metalen zoals geelkoper en zilver.
Van oorsprong kennen we twee soorten tin;
Hardtin, dit was de 1e kwaliteit en werd gemaakt door een vermenging van rood koper met oud tin, en werd vooral in Engeland gebruikt.
Roostin of ook wel Kroontin de 2e kwaliteit en werd verkregen door de extra toevoeging van circa 10% lood.
In Nederland waren verschillende centrums voor tinproductie te vinden, maar Engeland is altijd de grootste en belangrijkste tin producent geweest. Binnen het Nederland tin bestond er verschil tussen fijn en onfijn tin. Soms werd tinnen gebruiksvoorwerpen gemerkt door de maker, aan de hand van dit merk zijn deze voorwerpen nauwkeurig te dateren.