💡Gebruik van de chromebook, iPad of digibord zoveel mogelijk integreren in andere lessen.
💡Gebruik van de chromebook, iPad of digibord zoveel mogelijk integreren in andere lessen.
A.Wat zie je en wat vind je ervan? (Reclame)
B. Wie ben jij? (Vertel niet te veel over jezelf)
C. Wat vind je leuk om te zien en wat niet? (Deftig taalgebruik)
D. Hoe lang kijk jij? (Schermtijd)
E. Waar vind je iets op internet? (Opzoeken op het net)
F. Wat is van jou en van anderen? (Gegevens beschermen)
G.Wie is wie in de familie? (Wanneer moet je hulp vragen?)
A.Wat klopt wel en wat klopt niet? (Reclame)
B. Naar wie kijk je graag? (Vertel niet te veel over jezelf)
C. Wat vind je leuk om te zien en wat niet? (Deftig taalgebruik)
D. Wat duurt lang of kort? (Schermtijd)
E. Waar vind je het? (Opzoeken op het net)
F. Wat is van jou, wat is van anderen? (Gegevens beschermen)
G. Wie help je? (Wanneer moet je hulp vragen?)
A. Wat is echt en wat niet? (Reclame)
B. Wie ben jij? (Vertel niet te veel over jezelf)
C. Basisemoties (Deftig taalgebruik)
D. Maak een dagboek en schat de tijd in (Schermtijd)
E. Is dit geschikt voor jou? (Opzoeken op het net)
F. Wat weten anderen in de klas over jou? (Gegevens beschermen)
G wie helpt wie? (Wanneer moet je hulp vragen?)
A. Wie en wat zijn de media? (Reclame)
B. Wat is vriendschap online en offline? (Vertel niet te veel over jezelf)
C Welk gevoel krijg je bij de berichten? (Deftig taalgebruik)
D. Hoe schat jij de tijd in? (Schermtijd)
E. Hoe zoek en vind ik informatie (Opzoeken op het net)
F. Wat weten anderen over jou? (Gegevens beschermen)
G. Waar en wanneer heb je hulp nodig? (Wanneer moet je hulp vragen?)
A. Waar zie je reclame? (Reclame)
B. Wat is leuk aan de ander? (Vertel niet te veel over jezelf)
C. Wij sturen aardige berichten. (Deftig taalgebruik)
D. Hoe vaak en hoe lang ben je met media bezig? (Schermtijd)
E. Hoe zoek en vind ik de juiste informatie? (Opzoeken op het net)
F. Waarom is een goed wachtwoord van belang? (Gegevens beschermen)
G. Wat doe je om veilig online te zijn? (Wanneer moet je hulp vragen?)
A. Kijk slim naar reclame. (Reclame)
B. Hoe zie je er online uit? (Vertel niet te veel over jezelf)
C. Hoe ga je om met negatieve berichten? (Deftig taalgebruik)
D. Ben je wel eens te lang met media bezig? (Schermtijd)
E. Zoeken en vinden. (Opzoeken op het net)
F. Wat deel je met wie? (Gegevens beschermen)
G. Wat doe je om veilig online te zijn? (Wanneer moet je hulp vragen?)
A. Jij en de media. (Reclame)
B. Wat vind je van iemand online? (Vertel niet te veel over jezelf)
C. Hoe reageer je op negatieve berichten? (Deftig taalgebruik)
D. Maak regels over mediagebruik (Schermtijd)
E. Nepnieuws! Bestaan vliegende schotels echt? (Opzoeken op het net)
F. Wanneer is een online vriend een echte vriend? (Gegevens beschermen)
G. Help deze kinderen. (Wanneer moet je hulp vragen?)
A. Maak een commerciële vlog (Reclame)
B. Bewaak je identiteit. (Vertel niet te veel over jezelf)
C. Mediawijs op school. (Deftig taalgebruik)
D. Houd de klok in de gaten (Schermtijd)
E. Een frisse blik op het nieuws. (Opzoeken op het net)
F. Hoe kun je jouw gegevens beschermen? (Gegevens beschermen)
G. Ouderavond (Wanneer moet je hulp vragen?)