Wesseling & Montfrooij

Lodewijk Wesseling en Johanna Petronella Montfrooij te Arnhem en Duisburg

De jongste zoon van Simon Hendrik en Tona Johanna den Bleijker, Lodewijk (geb. Maarsseveen 21.11.1850) is pas twee jaar als zijn vader overlijdt. Op z’n derde heeft hij aan de hand van zijn moeder “Spruijtenburg” verlaten en intrek genomen in “Solitude”. Na het overlijden van moeder – hij werd op de dag van haar overlijden vier jaar - is hij ondergebracht bij familie. Hij heeft dus weinig of geen herinneringen en moet het hebben van de verhalen van zijn oudste broers en zusters.

Lodewijk wordt loopknecht, d.w.z. boodschappenjongen, boodschapper. Een baan als makelaar zoals neef Gerrit heeft, zit er voor hem niet in. Die heeft meer geluk gehad ook in materieel opzicht dan hij. Vanaf zijn vierde wees, moet hij het zelf maar zien uit te zoeken. Overal heeft hij voetstappen liggen, maar hoe zijn leven verder loopt, weten we niet. Vermoedelijk is hij van hot naar haar getrokken om maar in zijn onderhoud te kunnen voorzien en kost en inwoning te hebben bij de ene werkgever na de andere. Tot hij als vijfenveertig jarige net genoeg geld heeft om een gezin te kunnen onderhouden.

Klarenbeek

Onze Lodewijk is op zekere dag richting Gelderland getrokken. Gelderland klinkt hem niet onbekend in de oren. Zijn broer Johannes Hendrik is in die provincie in 1886 met de Brummense Johanna Maria Kamphuis getrouwd en met haar in Nijmegen gaan wonen. Frederik Hendrik, de zoon van neef Gerrit Weverink Wesseling uit Soest en koopman van beroep, heeft zijn vrouw Maria Jacoba Rebel, een Almense predikantsdochter in Gorssel getrouwd. Diens broer Johannes, getuige bij hun huwelijk, heeft zich als assuradeur in Apeldoorn gevestigd. Achterneef Johannes is zeven jaar ouder dan Lodewijk.Vierentwintig jaar oud was achterneef Johannes toen zijn vader Gerrit in 1867 in Soest op het landgoed “Eickenhorst” overleed en drieendertig jaar toen zijn moeder in 1876 in Soest overleed en is ongehuwd gebleven. Mogelijk is achterneef Johannes via familie van moeders kant, de Colenbranders, na het overlijden van moeder in Gelderland terecht gekomen. Er lopen immers allerlei familielijntjes naar Gelderland.Achterneef Johannes Wesseling is op 23 maart 1893 – nog net niet 50 jaar en nog steeds ongehuwd - vanuit Amsterdam Apeldoorn binnen gekomen en heeft zich als assuradeur gevestigd aan de Deventerweg A826 (voorheen A 26). In het telefoonboek laat hij vermelden, dat hij tevens correspondent voor de Bataafsche Brandwaarborg maatschappij te ’s Gravenhage is. Vanuit de Gelderse hoofdstad Arnhem trekt Lodewijk Wesseling naar Klarenbeek (gemeente Apeldoorn), een boerengehucht ten oosten van Apeldoorn terzijde van het Apeldoorns – Dierens Kanaal.

Daar is in 1871 in de Lierdermark de laatste boom gekapt van het Beekbergerwoud, het laatste oerbos van Nederland, waarin tot die tijd nooit gekapt werd, om plaats te maken voor landbouwgrond, zodat de boerenbevolking meer kan produceren en betere levensvoorwaarden scheppen in hun harde en armoedige bestaan.

Vermoedelijk door contact met achterneef Johannes in Apeldoorn komt hij als 44 jarige op 4 oktober 1894 de gemeente Apeldoorn binnen en vindt werk en onderdak op de boerderij van boer Oudbier in Klarenbeek. Achterneef Johannes heeft connecties in de verzekeringswereld en moet met zijn verzekeringensportefeuilles “de boer op”. Wellicht is hij zodoende met boer Oudbier in Klarenbeek in contact gekomen en heeft over zijn “neef” gepraat. Achterneef Johannes Wesseling overlijdt op 1 oktober 1898 in Apeldoorn, 55 jaar oud, ongehuwd en kinderloos.

Boer Oudbier in Klarenbeek kan wel tijdelijk een kracht gebruiken. Laat die neef Lodewijk maar komen. Zo wordt Lodewijk inwonend dagloner. Landbouwer Johannes Oudbier en zijn Bemmelse vrouw Johanna Anne Margrite van Heel zijn beide 34 jaar oud. Ze zijn niet onbekend met Arnhem. Oudbier is er pakhuisknecht geweest en ze zijn daar getrouwd. Na hun huwelijk hebben ze enige tijd in Duisburg in het Duitse Ruhrgebied gewoond, waar in 1888 hun dochter Johanna Theodora geboren is.

De gesprekken gaan dus tussen het werk door over Arnhem, en over het feit, dat het niet goed gaat in de landbouw en velen een ander beroep kiezen én over Duisburg, waar gemakkelijker werk te vinden is. Op 13 november 1894, een week voor zijn 44e verjaardag, verlaat Lodewijk boer Oudbier en Klarenbeek om terug te gaan naar Arnhem.

Eind 19e eeuw heerst er een crisis in de landbouw. Veel mannen verdienen hun geld met werken op het platteland, maar door de snelle industrialisatie, vooral in Amerika, ontstaat er een agrarische depressie. Amerika kan heel goedkoop graan produceren. Vanwege de crisis is er veel werkeloosheid.

Ten gevolge van de industrialisatie is er in de grote steden in de fabrieken meer werk te krijgen en ontstaat er een trek van landbouwers naar de grote steden.Eén van die grote steden is de Gelderse hoofdstad Arnhem, gelegen aan de Rijn, met verbindingen over het water naar Duitsland. Arnhem wordt geprezen als “de luchtigste”, de “genoeglijkste”, de “parel van de Veluwezoom”, “een witte vogel in een nest van groen”.

Fransman Henri Havard ziet tussen 1870 en 1880 Arnhem en roemt de omgeving als “Klein Zwitserland”. Arnhem groeit in deze tijd uit tot een sjieke stad.

“Zij is getooid met tal van bevallige sieraden. Hare oude wallen zijn in heerlijke boulevards omgeschapen, hare loopplaatsen zijn verkeerd in schoone bloemtuinen en de oude vestinggrachten vormen eene aardige waterpartij, gestoffeerd met kokette eilandjes en belommerd door honderdjarige boomen.

Zij is de hoofdstad van geheel de provincie, eene aristocratische, kokette, opgesierde hoofdstad, een stad van uitspanning en genot.

In ’t midden van eene heuvelachtige streek gelegen, bespoeld door den kalmen, statigen Rijn, ruim, goed gebouwd, luchtig.

Men maakt zijne fortuin in Amsterdam of Rotterdam, of beter nog in Indië en komt dan te Arnhem het genot van eene welverdiende rust, de genoegens van het vrije leven smaken.”

Arnhem wordt rond 1900 wel Het Haagje van het Oosten genoemd en wordt een statige residentiestad.

Waar deftige mensen zijn, is ook werk voor minder welgestelden, die in het leven minder geluk hebben.

Bovendien heeft Arnhem een haven aan de Rijnkade. Mogelijk heeft Lodewijk Wesseling daar werk gevonden i.v.m. de scheepvaart op de Rijn, op het idee gebracht door Oudbier uit Klarenbeek.

Station Arnhem Langstraat in Arnhem

Door contact met collega-schipper Jacob Crum, die verkering heeft met Hubertha Montfrooij leert hij Hubertha’s oudere halfzus Johanna Petronella Montfrooij kennen, een weduwe aan de Roosendaalscheweg met één kind.

Op 27 november 1895 treedt hij met haar in het Stadhuis van Arnhem in het huwelijk. Met zijn 45 jaar is hij een oude bruidegom. De Wesselingen hebben geen haast. Zijn vader en grootvader waren ook “op leeftijd”. De bruid is aanmerkelijk jonger. Zij telt 24 lentes.

Lodewijk en Jo met kleine Jo gaan wonen aan het van Rappardplein in de wijk Klarendal, niet ver van de van Rappardstraat, waar Jacob Crum woont met Jo’s halfzus Hubertha.

Jo Montfrooij te Arnhem

Uit nieuwsgierigheid lichten we nu eerst het doopceel van de bruid, Jo Montfrooij:

Zij is op 9 januari 1871 te Arnhem geboren als dochter van Hermanus Leendert Montfrooij ( zoon van Machiel Montfrooij en Hendrica Jansen), en Derkje Gerritsen, een Oosterbeekse van geboorte. Haar vader is blauwverversknecht. Het gezin is lidmaat van de Nederlands Hervormde Kerk. Wanneer de moeder van Jo Montfrooij overlijdt – Jo is dan jonger dan zes jaar - , hertrouwt vader in 1878 met Derkje Vleming, een Velpse. Hij is dan stoffenwever.

Jo Montfrooij is in Arnhem opgegroeid met een oudere broer Hendrikus Hermanus (geb. 1865), een jongere zus Christina (geb. 1874), die overlijdt in de leeftijd van zes jaar, Jo is dan negen jaar, en zus Derkje (geb. 1876). Uit het tweede huwelijk van haar vader heeft ze halfzus Hendrika Johanna (geb. 1880) en halfzus Huberta Johanna (geb. 1882).

Jo Montfrooij is weduwe, wanneer ze trouwt met Lodewijk Wesseling. Ze is eerder getrouwd geweest, op 18 oktober 1893 – ze is dan 22 jaar – met Petrus Lukas Wolfgangus Spanjaar, de 25 jarige zoon van het Zaandamse echtpaar Cornelis Spanjaar en Alijda Anna Hasselbach. Ze zijn blijven wonen in Arnhem. De bruidegom is zonder beroep. Een jaar na hun trouwen, in 1894, is dochtertje Jo geboren, genoemd naar moeder Johanna Petronella. Wanneer dochtertje Jo een jaar en drie maanden is, overlijdt haar vader. Jo is weduwe.

De geschiedenis herhaalt zich. Zelf was Jo op jonge leeftijd halfwees.

Klarendal

Woonde Jo met haar eerste man Spanjaar aan de rand van de wijk Klarendal. Met haar tweede man, Lodewijk Wesseling, gaat ze in Klarendal wonen.

In die periode zijn er slechte woon- en leefomstandigheden in de arbeiderswijk Klarendal. Met enige regelmaat verschijnt in “De Gelderlander” een bericht, dat Woningvereeniging “Openbaar Belang” gaat bouwen tot verbetering van de woningtoestanden in Klarendal”. Er moeten verschillende krotten opgeruimd worden. In 1907 zal Klarendal aangesloten worden op de riolering.

Een vraaggesprek dat de leden van de Staatscommissie in 1892 hebben met wijkdiacones Petronella Catharina Droste, beter bekend als zuster Pietje, over de sociale leef- en werkomstandigheden van de arbeidende klasse, geeft een inzicht. Zij werkt vanuit het wijkhuis aan de Catharijnestraat 33:

“Mijn taak is het verplegen der armen in hunne eigen woning. De woningen zien er allertreurigst uit, over ’t geheel ongeschikt voor menschen om in te huizen. De meeste huizen hebben maar één kamer (een haardstede) en nog een achterhokje. Het achterhokje dient als bergplaats of om de kinderen in te laten slapen. Er bevinden zich kribben in de bedsteden. Er is zelfs soms een keukentje te vinden, waarin aan den eenen kant kinderen slapen en aan den anderen kant varkens. De woonkamer dient voor keuken en waschhuis. Soms slapen kinderen in een hangkast of het hele gezin in de woonkamer. Meestal bewonen twee gezinnen één huis, één op de beneden- en één op de bovenverdieping. Een groot deel van de bewoners kan niet lezen en schrijven en ontvangen het loon in kroegen. Werkgevers staan in verbinding met kroegbazen. Kinderen lopen doorgaans op straat.”

Het is een erbarmelijke toestand.

Er zijn echter plannen voor een betere aanpak. Veel huizen moeten gesloopt worden. De eerste huizen rijzen uit de grond.

Er begint echter verbetering te komen. In 1901 worden er twee wetten aangenomen: de woningwet met als doel: verbetering van de volkshuisvesting door sociale woningbouw en de leerlplichtwet, die het volgen van onderwijs voor kinderen van 6 tot 12 jaar verplicht stelt.

Aan het van Rappardplein 89 is op 31 januari 1897 het eerste dochtertje uit het huwelijk van Johanna Montfrooij met Lodewijk Wesseling geboren. Zij krijgt de doopnamen: Louisa Antonia Johanna, roepnaam: Louisa. Kleine Jo krijgt er een (half)zusje bij.

Nu er twee kinderen zijn, moeten Lodewijk en Jo omzien naar beter betaald werk en betere huisvesting.

Duisburg

Lodewijk moet denken aan de verhalen van Oudbier uit Klarenbeek over Duisburg.

Ze praten er samen over en dan valt het besluit. Op 24 oktober 1902 doen Lodewijk en Jo met kleine Jo van zeven jaar en Louise van vijf jaar de deur dicht aan het van Rappardplein en varen over de Rijn naar Duisburg in de hoop op een betere toekomst. Ze worden aan de Rijnkade uitgezwaaid door familie en zien Arnhem als een kleine stip aan de horizon verdwijnen. Na enige tijd varen doemt Duisburg op in het Rurhrgebied. Arnhem heeft vanouds een relatie met de rivier de Rijn, het rivierenlandschap en dus ook met de schepen, die er op varen. De kade en de haven horen bij Arnhem en in 1899 is de werf van de Arnhemse Scheepsbouw Maatschappij opgericht. Begin 20e eeuw is de oude loop van de rivier nog goed herkenbaar.Vanuit Arnhem vaart men op Duisburg, gelegen in Noord-Rijn-Westfalen, op het punt waar de Ruhr en de Rijn samenvloeien.Eind 19e eeuw, begin 20e eeuw is het aantal banen in Duisburg expansief gegroeid. De steenkolenmijnen spelen een grote rol. In 1871 is er een staalconcern opgericht. Alle fasen van het productieproces worden hier begin 20e eeuw zelf uitgevoerd.De haven van Duisburg, die ze naderen, is Europa’s grootste inlandige binnenhaven, een indrukwekkend gezicht, dat de geest ademt van vooruitgang.In 1873 is de eerste Duisburg-Hochfelder spoorwegbrug aangelegd voor kolentransport.Lodewijk kan in de haven van Duisburg-Hochfeld werk krijgen als arbeider, vermoedelijk door bemiddeling van zwager Jacob Crum, die schipper is en ook wel op Duisburg vaart.

Ze gaan wonen aan de Essenbergerstrasse 6 in Neuenkamp, vlakbij de Aussenhafen, de buitenste haven.

Ze hebben uitzicht op de brug en de haven vlakbij de Rijn.

Deze straat ligt in de arbeiderswijk Hochfeld, ten zuidwesten van de oude stad. De wijk wordt begrensd door de Rijn, de spoorlijn en “das Dellviertel”.

Hochfeld heeft een directe verbinding met de Rijn, onontbeerlijk voor goederentransport, maar ook gratis water en eenvoudige afwateringsmogelijkheden, waardoor zich staalproducerende en verwerkende fabrieken hebben gevestigd en toeleveranciers en chemische bedrijven.

Parallel aan de industrie zijn woonhuizen voor de arbeiders gebouwd.

In 1895, een paar jaar voor de komst van Lodewijk Wesseling, wonen er 18.400 mensen in Hochfeld en het aantal stijgt maar steeds. Er is dan ook woningnood. Men spreekt over de “Wohnungsmangel”. Lodewijk komt met zijn gezin terecht in een “verschmutzt” arbeidersstadsdeel in een grauwe industriestad. Het leven van de arbeiders is zeer hard. Wie niets te zoeken heeft op de industriegebieden of de arbeiderswijk blijft weg uit deze schrijnende omgeving. Het is er overvol en lawaaierig. Dag en nacht werken de grote fabrieken en komt heel Hochfeld onder een deken van dikke “Schmutzwolken”. Direct daarnaast worden kinderen geboren, proberen arbeiders te slapen (na hun ploegendienst) en spelen kinderen buiten, waaronder de kinderen Wesseling.

Een heel andere omgeving, dan de omgeving van Maarssen aan de Vecht, waar hun vader en zijn broertjes en zusjes geboren zijn.

Lodewijk/Ludwig begeeft zich dagelijks in de stoet grauwe arbeiders, die zich ’s morgens om half zeven vanuit een beroet stoomtreintje naar de staalovens begeven en tijdens het kleine stukje lopen nog eventjes een teug frisse lucht moeten zien in te ademen, waar ze het de hele dag mee moeten doen. Wassen moeten ze zich in het Stadtbad, een badhuis voor mensen, die thuis geen bad kunnen nemen, zoals arbeiders.

In 1904 verkassen “Ludwig” en Jo naar de Wanheimer Strasse 4 in Hochfeld. Vanaf de Aussenhafen ben je zomaar via de Plessingstrasse in de Heerstrasse, die overgaat in de Wanheimerstrasse. Ze krijgen kamers in een stijlvol herenhuis, dat behalve de begane grond twee verdiepingen telt. Boven de ramen van de

eerste verdieping zijn bogen gemetseld ter versiering. Wanneer ze de voordeur uit gaan, kijken ze op het Krankenhaus aan de overkant van de straat.

Ook hebben ze het zicht op de “Brückenplatz”, een uitspanning waar de mensen vertier zoeken.

De Wanheimerstrasse is de belangrijkste winkelstraat van Hochfeld.

Er is een markt. Jo kan hier haar boodschappen doen, maar moet op de centen blijven letten en op de kleintjes passen. Ze passeert nieuwgebouwde mooie

winkels als de Galoschen und Holzschuhladen Gerhard Peltzer en de Buchhandlung Wilhelm Weber op nummer 154.

Meer dan zich vergapen aan de etalages kan ze niet.

Jo en Louisa Wesseling gaan hier in Duisburg-Ruhrort naar de lagere school, de Evangelische Volksschule aan de Zirkelstrasse, en leren zo spelenderwijs Duits spreken en schrijven. M.n. Jo jr. brengt er belangrijke schooljaren door, die bepalend zijn voor haar ontwikkeling. De oudsten leren het Duitse schoonschrift, de Duitse naamvallen en wat dies meer zij.

Op 19 mei 1905 krijgen Jo en Louisa er een zusje bij. Aan de Wanheimer Strasse 4 wordt Mien geboren.

Vader Lodewijk geeft haar aan in het Rathaus am Brugplatz im Innenstadt, naast de nieuwgebouwde Salvatorkirche. Ook het Rathaus is nog maar net klaar. Van 1897 tot 1902 is er aan gebouwd. Lodewijk komt binnen via de rijk versierde imposante houten deur. Even is hij in een ander deel van Duisburg, uit de grauwe sleur van alledag. Op de vraag van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand hoe het kind zal heten, noemt hij de mooie doopnamen: Wilhelmina Evangelina Sophia. Mien is niet naar wederzijdse voorouders vernoemd, zoals gebruikelijk. De bijzondere tweede doopnaam betekent: boodschapster van goed nieuws. Een naam vol belofte. Mien wordt gedoopt in de Pauluskirche aan de Paulusstraat. Die kerk bereik je lopend vanaf de Wanheimerstrasse via de Paulusstrasse.

De werkelijkheid van alledag is hard.

Moeder Jo heeft in de kleine ruimte, die haar ter beschikking staat de handen vol aan haar drie dochtertjes en moet zich in het huishouden redden met beperkte middelen. Ze staat er grotendeels alleen voor en kan niet terug vallen op haar familie.

In 1906 raakt Jo weer in verwachting. Het vierde kind is in aantocht.

Er is amper genoeg geld om het gezin te onderhouden en vooruitzicht op betere huisvesting blijkt hier ook al niet.

Op 17 september 1906 keren Lodewijk en Jo met hun drie kinderen terug naar Nederland, naar het vertrouwde Arnhem, waar de familie kan bijspringen, de kinderen Nederlands leren en als Hollanders opgroeien. Lodewijk kan er tijdelijk werk krijgen. Ze gaan weer net als voorheen wonen in de buurt van Jo’s familie op adres R380, Klarendalseweg 521 in Klarendal. De huizenrij ligt bijna tegen de spoordijk aan, niet ver verwijderd van de plek waar ze vóór het vertrek naar Duisburg woonden, de plek, die haar oudste kinderen nog kennen. Jo is ongeveer twaalf jaar, Louise ongeveer negen jaar, Mien ruim een jaar.

Jo moet i.v.m. de op handen zijnde bevalling worden opgenomen in het Catharijnekinderziekenhuis,het ziekenhuis voor arme kinderen aan de Catharijnestraat 89 in Klarendal, waar op 5 maart 1907 de baby geboren wordt. Hij wordt genoemd naar zijn vader: Lodewijk. Zijn roepnaam is: Louis. Er staat een namaakooievaar op een nest op het voorplein van het ziekenhuis.

In 1909 vertrekt Lodewijk sr. weer naar Duisburg, maar nu alleen, om daar werk te vinden met het oog op de toekomst van zijn gezin. Jo blijft met de vier kinderen in Klarendal.

Lodewijk wordt Spinnereiarbeiter, arbeider in een “Weberei”. Op 5 á 10 minuten loopafstand liggen kleine weverijtjes, aan de Münzstrasse, de Sonnenwall en de Unterstrasse. Spinnereiarbeiter verwisselen regelmatig van plek als ze een paar Pfennig opslag kunnen krijgen. Aan de Münzstrasse ligt op nr. 1 – 5 de Weberei van Löwe/Levy, op nr. 13 die van Wilhelm Thomas en op nr. 30 die van Engel. Aan de Sonnenwal 6 de Weberei van Hemmers en aan de Unterstrasse 81 die van Höfken.

Lodewijk gaat wonen aan de Hochenfeldstrasse 104 in Hochfeld, een zijstraat van de Wanheimerstrasse, van waaruit ze terug gegaan zijn naar Arnhem, in een stijlvol herenhuis met drie woonlagen met gemetselde bogen boven de ramen van de eerste verdieping.

Na enige tijd kan hij een kamer krijgen bij Frau Helena Maszeur aan de Clever (Klever)strasse 15, een straat, die haaks staat op de Parallelhafen, niet ver van de Aussenhafen, een zijstraat van de Essenbergerstrasse in Neuenkamp, waar hij woonde met vrouw en kinderen toen ze in 1903 Duisburg binnen kwamen. De omgeving doet hem dus vertrouwd aan. Het jaar 1910 is een gedenkwaardig jaar voor Duisburg. Er gaan geruchten, dat de Benrather Maschinenfabrik AG en de Märkischen Maschinenbauanstalt Ludwig Stuckenholz AG in Wetter/Ruhr gaan fuseren. Alles is gericht op de vooruitgang. Men praat over de eerste schade, die aangebracht is aan de spoorwegbrug. Het treinverkeer is ook zo toegenomen en de treinen zijn zwaarder geworden. Alles staat in het teken van vooruitgang, toekomst gericht denken. Voor Ludwig Wesseling echter eindigt het jaar niet goed. Op 13 december 1910 om des voormiddags half twaalf overlijdt hij, 60 jaar oud, in de woning van Frau Helena Maszeur, zijn kostvrouw, aan de Cleverstrasse 15 in Duisburg. Het zware werk in een vuile omgeving heeft kennelijk zijn tol geëist. Hij is aan het eind van zijn krachten. Frau Maszeur geeft het overlijden aan. Standesbeambte Kremer schrijft pünktlich in krulletters volgens het Lateinische Ausgangsschrift de Sterbeurkunde, die medeondertekend wordt door ambtenaar Wefers van de burgerlijke stand te Duisburg namens de consul der Nederlanden.“Ludwig” wordt met geld van de diakonie van de kerk in Duisburg begraven. Geld voor een begrafenis en een graf in Arnhem is er niet. “Stirbt ein Gemeindeglied, so haben die Angehörigen Anspruch auf eine kirchliche Bestattung und die dazu gehörende Begleitung des Gemeindepfarrers. Er is echter geen “Trauerfeier”. In een graf van de diakonie, een graf zonder steen, wordt hij naamloos begraven op het “Alte Friedhof” aan de Sternbuschweg 295, tussen de eeuwenoude bomen. Naast de begrafenisondernemer is alleen Herr Gemeindepfarrer bij de Beërdigung aanwezig. Deze bidt het “Vater Unser”. (op deze plek staat een reuzengroot kruis, na 25 jaar worden de doden hier “umgebettet”, waarna men het kruis heeft geplaatst als een algemeen gedachtenisteken). Lodewijks vrouw Jo en de kinderen krijgen het verdrietige bericht in Arnhem thuis gebracht door de wijkpredikant.

Afbeelding: Hochfeldstrasse, een paar huizen verwijderd van het huis waar Lodewijk woonde.

Weduwe Jo staat nu alleen voor de verzorging van vier kinderen. Jo is 16 jaar, Louise bijna veertien, Mien vijf en een half en Louis ruim twee jaar.

Voor de tweede keer is ze weduwe. De eerste keer na twee jaar huwelijk, nu na vijftien jaar.

Zelf was ze nog maar een klein meisje toen ze halfwees werd door het overlijden van haar moeder. Lodewijk nog zo klein toen hij wees werd. Het lijkt wel een repeterende breuk in deze tak van de Wesselings, het op jonge leeftijd overlijden van één of beide ouders, generaties lang. Ze had gewild, dat dit haar kinderen bespaard bleef. De werkelijkheid is hard en dringt tot haar door. Door verdriet overmand raakt ze overspannen. De voogdijvereniging oordeelt haar ontoerekenbaar en machteloos moet ze toezien hoe haar kinderen verdeeld worden en pleegouders krijgen in Nederland.

Jo jr. kan waarschijnlijk ergens als dienstbode kost en inwoning krijgen en gaat werken in kindertehuis Surady in Arnhem. Louise kan als dienstmeisje in kasteel Hemmen komen werken, bij baron van Lynden. De twee oudsten zijn al groter, maar de kleine Mien en Louis? Mien wordt opgenomen in het huis van rijksveldwachter Mousset in Renkum, Louis ook.

Wat kan moeder Jo anders doen dan proberen uit het dal op te klimmen en hard te werken voor de kinderen, waar ze veel van houdt?

Hertrouwen zit er niet in. Wie wil een vrouw met vier kinderen hebben? En van haar uit gezien: ze heeft al twee verdrietige ervaringen achter de rug en weet maar al te goed, dat geluk kwetsbaar is.

Zo tobt zij vijf jaar door.

Dan leert ze weer door bemiddeling van zwager Jacob Crum, die inmiddels matroos is op een stoomboot, voerman Johannus Hendrikus Rietman kennen. Hij is 37 jaar geleden in 1878 geboren in Duiven als zoon van arbeider Johannes Hendrikus Rietman en Johanna Kelderman. Sinds 1913 is hij gescheiden van Johanna Theodora Buning, met wie hij vijf jaar getrouwd geweest is. Reden: overspel van de echtgenoot. Of dat zo is, is de vraag. Mogelijk zijn ze gewoon op elkaar uitgekeken. Scheiden kan in die tijd echter alleen als er een grond voor is: overspel, dus mogelijk neemt hij de schuld maar op zich om van haar te kunnen scheiden.

Zijn ex-vrouw is het jaar na de scheiding hertrouwd met Johannes Maria Brugman. Zij is echter in 1920 op 43 jarige leeftijd al overleden. Hun huwelijk is kinderloos gebleven.

Na vijf en een half jaar alleen te zijn geweest, hertrouwt Jo als vijfenveertig jarige op 12 juli 1916 – midden in de Eerste Wereldoorlog - met Johannus Hendrikus Rietman. Haar zwager Jacob Crum is getuige.

Jo, die eerder haar naam van Spanjaar - Montfrooij in Wesseling - Montfrooij veranderd zag, gaat nu als mevrouw Rietman – Montfrooij het leven door. Jo en Johannes gaan wonen in Klarendal aan de Catharijnestraat 89, tussen de Rosendaalsestraat, waar ze tijdens haar eerste huwelijk woonde en de Klarendalseweg, waar ze als weduwe van Lodewijk Wesseling kwam wonen. Jo jr. is inmiddels 20, Louise 17, Mien bijna 11 en Louis 9 jaar. Alleen Mien komt thuis wonen.

De tijd heeft echter niet stil gestaan. Klarendal is een ander Klarendal dan voorheen geworden.

De Klarendalse molen heeft de tijd getrotseerd, het Luthersche hofje eveneens. Maar verder is vanaf 1890 is er een nieuw stratenplan uitgevoerd. In plaats van een bebouwing, die kris kras zonder enig plan als een bonte lappendeken het beeld bepaalt, is in het nieuwe ontwerp rekening gehouden met de zonlichttoetreding door de straten in een noord-zuid richting te situeren.

Vanaf 1896 is er nieuwbouw gerealiseerd. De bouwvereniging heeft tot doel: het bouwen van goede en goedkope woningen voor de arbeiders.

Men kan een twee kamer-alkoof, een kelder en een aangebouwd toilet huren voor een huurprijs van twee gulden per week.

Met dank aan (speurwerk, tekst en afbeeldingen) J. Breukelaar

Terug naar boven