verschillende zinnen

verschillende zinnenZinnen

- Ik kan hier weinig aan toevoegen, dus ik houd mijn mond.

- Ik kan hier weinig aan toevoegen, dus houd ik mijn mond.

a Ik ga naar huis, want ik moet huiswerk maken.

b Ik ga naar huis, omdat ik huiswerk moet maken.

Als je nu niet doorloopt, krijg je een knal.

Krijg je een knal als je nu niet doorloopt?

vervang de bijzin door één woord

kijk welk zinsdeel dat woord nu is in de hoofdzin

Ik ga niet naar school want het regent te hard en die wind bevalt me ook al niet.

Wil je koffie of thee?

Ik wist niet dat hij ziek was.

Hij speelt mooi piano. Mooi zegt iets over het ww spelen en niet over een piano, mooi is dus bijwoord.

Ik heb een mooi rode auto. (Hij is verder niet om aan te zien, maar die kleur rood is fantastisch). Mooi is bijwoord bij het bn rode.

Ik heb een mooie rode auto. Mooie zegt nu wél iets over het zijn auto en is dus bijvoeglijk naamwoord.

Spreekopdrachten inburgeringsexamen A2 - OEFENTOETS 1 – onderdeel A.

Spreekopdrachten inburgeringsexamen A2 - OEFENTOETS 1 – onderdeel A.

1. Ik ga drie keer per jaar op vakantie. Hoe vaak gaat u op vakantie en waar gaat u

dan naar toe?

2. Ik spreek 4 talen en mijn moedertaal is Nederlands. Welke talen spreekt u en

wat is uw moedertaal?

3. Ik heb twee zussen en veel neven en nichten. Wat kunt u vertellen over uw

familie?

4. Mijn dag begint altijd om 6 uur in de ochtend. Hoe laat begint uw dag en wat

doet u dan het eerst?

5. Ik woon in een rijtjeshuis in Heemstede. Waar woont u en hoe is uw contact

met de buren?

6. Ik doe allerlei dingen om gezond te blijven. Wat doet u allemaal om gezond te

blijven?

7. Ik doe mijn boodschappen bijna altijd op de fiets. Hoe doet u uw

boodschappen?

8. Ik houd van autorijden. Houdt u ook van autorijden? Vertel ook waarom u wel

of niet van autorijden houdt.

9. Ik luister elke dag naar het nieuws op de radio. Hoe vaak luistert u naar de

radio? En naar wat voor soort programma’s luistert u het liefst?

10. Ik ga graag naar een feestje in het weekend. Wat doet u het liefst in het

weekend? En vertel ook waarom u dat leuk vindt.

11. Ik ontvang graag vrienden op bezoek. Ontvangt u wel eens vrienden bij u thuis

op bezoek? En wat doet u dan met uw vrienden?

12. Ik vind de winter een heerlijk seizoen. Welk seizoen vindt u het prettigst? En

vertel ook waarom.

Aantwoorden

1. Ik ga één keer per jaar op vakantie. Ik ga naar Thailand.

2. Mijn moedertaal is Engels. Ik spreek Engels en een klein beetje Nederlands.

3. Ik heb twee broers en geen zussen. Mijn familie is groot, ik heb veel ooms en

tantes en neven en nichten.

4. Ik sta op om 8 uur. Dan drink ik eerst koffie.

5. Ik woon in Amsterdam en ik heb weinig contact met de buren.

6. Ik doe veel aan sport. En ik eet niet zo veel. Ik drink geen alcohol.

7. Ik doe mijn boodschappen met de auto.

8. Ik houd niet van autorijden, want er zijn altijd files op de weg.

9. Ik luister elke dag naar de radio. Ik luister het liefst naar muziek.

10. Ik ga het liefst naar een discotheek, want ik houd van dansen.

11. Soms komen vrienden op bezoek. Dan gaan we samen lekker eten.

12. Ik vind de zomer goed. In de zomer is het lekker warm.