1. Ik heb mijn huis modern ingericht. Hoe heeft u uw huis ingericht? Vertel ook waarom u dat zo gedaan hebt.

1. Ik heb mijn huis klassiek ingericht. Ik houd van klassiek.

2. Ik wil later in Singapore gaan wonen, dat is mijn ideale stad. Wat is uw ideale plaats? En vertel ook waarom.

2. Mijn ideale plaats is Amsterdam. Ik houd van Nederland en van Amsterdam.

3. Ik ben wel eens boos. Bent u ook wel eens boos? In welke situaties bent u boos?

3. Ja, ik ben wel eens boos. Ik ben boos als ik veel moet betalen.

4. Ik eet elke dag muesli en fruit bij mijn ontbijt. En ik drink ook thee. Wat neemt u bij uw ontbijt?

4. Ik eet dan rijst met groente.

5. Amsterdam is de hoofdstad van Nederland. In Amsterdam zijn kanalen en veel oude huizen. Er zijn ook veel musea in Amsterdam. Wat kunt u vertellen over de hoofdstad van uw eigen land?

5. De hoofdstad van mijn land is Mexico. Daar wonen veel mensen. Het is niet zo schoon in Mexico-stad.

6. Sommige mensen hebben een vakantiehuis. Waar zou u een vakantiehuis willen hebben? En vertel ook waarom juist daar.

6. Ik wil een vakantiehuis hebben op Bali. Op Bali is het altijd mooi weer.

7. Veel Nederlanders hebben 1 of meer huisdieren. Hebt u ook huisdieren? Vertel ook waarom u wel of geen huisdieren hebt.

7. Ik heb geen huisdieren. Ik vind huisdieren vies.

8. Als ik op vakantie ga, slaap ik het liefst in een luxe 5-sterren hotel ergens in een warm land aan de zee. Waarheen gaat u het liefst op vakantie? En vertel ook waarom u dat leuk vindt.

8. Ik ga graag op vakantie naar Nederland. In Nederland wonen leuke mensen en het klimaat is prima.

9. Gaat u wel eens op reis naar een mooie stad? Welke stad vindt u het mooist en hoe gaat u naar die stad?

9. Ik vind Parijs een mooie stad. Ik ga naar Parijs met de trein.

10. Ik vier mijn verjaardag het liefst met vrienden en familie. Wat doet u op uw verjaardag?

10. Ik geef een groot feest op mijn verjaardag: eten, drinken en dansen met veel vrienden. Dat is leuk!

11. Ik gebruik mijn telefoon heel vaak. Waarvoor gebruikt u uw telefoon?

11. Ik gebruik mijn telefoon om te bellen met mijn partner en met mijn familie.

12. In Nederland regent het heel vaak. Wat vindt u daarvan? En hoe vaak regent het in het land waar u geboren bent?

12. Ik vind regen in Nederland geen probleem. In mijn land regent het nooit.

Spreekopdrachten inburgeringsexamen A2 - OEFENTOETS 3 – onderdeel A.

1. Ik vind het leuk om een cadeautje te krijgen. Vindt u het leuk om cadeautjes te krijgen? Vertel ook wat u het leukst vindt om te krijgen.

1. Ik vind het ook leuk om cadeautjes te krijgen. Ik vind bloemen leuk.

2. Ik woon in Rotterdam. In welke stad woont u nu? En sinds wanneer

woont u daar?

2. Ik woon in Almere. Ik woon daar sinds 2013.

3. Mijn hobby is boeken lezen. Wat doet u het liefst in uw vrije tijd? elke dag sporten? En doet u zelf ook aan sport?

3. Ik kijk graag naar een goede film.

4. Ik vind Chinees een heel moeilijke taal. Vindt u Nederlands een moeilijke taal? En hoe lang leert u al Nederlands?

4. Ik vind Nederlands heel moeilijk. Ik leer al 3 jaar Nederlands.

5. Mijn kinderen gaan naar de basisschool. Wat weet u van de Nederlandse basisschool?

5. De basisschool is gratis in Nederland. De basisschool is voor kinderen van vier tot twaalf jaar. Kinderen gaan naar school zonder uniform. Jongens en meisjes zitten samen in één klas.


6. Ik ben leraar Nederlands. Wat is uw beroep en hoe lang bent u dat al?

6. Ik ben schoonmaker. Ik ben al drie jaar schoonmaker.

7. Ik houd van mooie kleren en ik geef veel geld uit aan kleding. Waar geeft u het meeste geld aan uit?

7. Ik geef veel geld uit aan de supermarkt. Ik geef veel geld uit aan eten kopen in de supermarkt.

8. Ik houd van het strand. Andere mensen houden van bergen of bossen. Weer andere mensen houden van het leven in de grote stad. Wat vindt u het leukst? En vertel ook waarom!

8. Ik vind de grote stad leuk. In de stad zijn bioscopen, musea, veel monumenten. Een grote stad is nooit saai!

9. In welk land zou u het liefst willen wonen? En vertel ook waarom.

9. Ik woon het liefst in Indonesië. Daar is het lekker warm en daar is veel lekker eten.

10. Ik koop wel eens tweedehands spullen. Doet u dat ook wel eens? En wat koopt u dan?

10. Ja, ik koop wel eens tweedehands meubels.

11. Ik kook graag. Ik vind het leuk om speciale gerechten te maken. Kookt u ook graag? En wat maakt u dan voor eten?

11. Ik kook ook graag. Ik maak dan spaghetti.

12. Ik ga elke ochtend 5 kilometer rennen. Wat vindt u van mensen die elke dag sporten? En doet u zelf ook aan sport?

12. Ja, ik sport ook graag. Ik zwem drie keer per week.

Spreekopdrachten inburgeringsexamen A2 - OEFENTOETS 1 – onderdeel A.

1. Ik ga drie keer per jaar op vakantie. Hoe vaak gaat u op vakantie en waar gaat u dan naar toe?

1. Ik ga één keer per jaar op vakantie. Ik ga naar Thailand.

2. Ik spreek 4 talen en mijn moedertaal is Nederlands. Welke talen spreekt u en wat is uw moedertaal?

2. Mijn moedertaal is Engels. Ik spreek Engels en een klein beetje Nederlands.

3. Ik heb twee zussen en veel neven en nichten. Wat kunt u vertellen over uw familie?

3. Ik heb twee broers en geen zussen. Mijn familie is groot, ik heb veel ooms en tantes en neven en nichten.

4. Mijn dag begint altijd om 6 uur in de ochtend. Hoe laat begint uw dag en wat doet u dan het eerst?

4. Ik sta op om 8 uur. Dan drink ik eerst koffie.

5. Ik woon in een rijtjeshuis in Heemstede. Waar woont u en hoe is uw contact met de buren?

5. Ik woon in Amsterdam en ik heb weinig contact met de buren.

6. Ik doe allerlei dingen om gezond te blijven. Wat doet u allemaal om gezond te blijven?

6. Ik doe veel aan sport. En ik eet niet zo veel. Ik drink geen alcohol.

7. Ik doe mijn boodschappen bijna altijd op de fiets. Hoe doet u uw boodschappen?

7. Ik doe mijn boodschappen met de auto.

8. Ik houd van autorijden. Houdt u ook van autorijden? Vertel ook waarom u wel of niet van autorijden houdt.

8. Ik houd niet van autorijden, want er zijn altijd files op de weg.

9. Ik luister elke dag naar het nieuws op de radio. Hoe vaak luistert u naar de radio? En naar wat voor soort programma’s luistert u het liefst?

10. Ik ga graag naar een feestje in het weekend. Wat doet u het liefst in het weekend? En vertel ook waarom u dat leuk vindt.

10. Ik ga het liefst naar een discotheek, want ik houd van dansen.

11. Ik ontvang graag vrienden op bezoek. Ontvangt u wel eens vrienden bij u thuis op bezoek? En wat doet u dan met uw vrienden?

11. Soms komen vrienden op bezoek. Dan gaan we samen lekker eten.

12. Ik vind de winter een heerlijk seizoen. Welk seizoen vindt u het prettigst? En

vertel ook waarom.

12. Ik vind de zomer goed. In de zomer is het lekker warm.