Chevrefoil: Nederlandse vertaling

Chevrefoil, Nederlandse vertaling door Jules Grandgagnage (2020)

Ik wil u met veel plezier

het echte verhaal vertellen

van de lai die men Kamperfoelie noemt

Hoe ze werd samengesteld en waar ze ontstond

Velen vertelden mij het verhaal

en ik vond het ook op schrift

van Tristan en de koningin,

het verhaal van hun volmaakte liefde,

die hun zoveel leed bracht

en hen ten slotte op dezelfde dag zou laten sterven


Koning Marc, die woedend was

op zijn neef Tristan,

verjoeg hem uit zijn land

omdat hij verliefd was op de koningin.

Tristan keerde terug naar zijn geboorteland,

het zuiden van Wales, waar hij geboren was,

om daar een heel jaar te blijven

zonder terug te kunnen keren.

Maar daarna aarzelde hij niet

om zich bloot te stellen

aan marteling en dood.

Wees daarover niet verwonderd:

want wie zo trouw bemint

is bedroefd en terneergeslagen

door niet te krijgen wat hij begeert.

Die wanhoop dreef Tristan uit zijn land

om recht naar Cornwall te gaan,

daar waar de koningin verbleef.

Hij zocht zijn toevlucht, eenzaam, in het bos,

want hij wilde niet dat men hem zag.

Bij het avondgebed kwam hij naar buiten

om beschutting te zoeken

en vond onderdak voor de nacht

onder boeren, arme mensen.

Hij vroeg hun om nieuws over de koning

en waar hij zich bevond

en ze antwoordden dat ze hadden gehoord

dat de baronnen naar Tintagel waren ontboden.

Ze moesten er allemaal zijn

om Pinksteren bij te wonen;

want de koning wilde het vieren:

met veel vreugde en grote feesten,

en de koningin zou de koning vergezellen.


Dit nieuws vervulde Tristan met vreugde:

Ze zou Tintagel niet kunnen bereiken

zonder dat hij haar voorbij zag gaan!

Op de dag van het vertrek van de koning,

keerde Tristam terug naar het bos,

naar de weg die, zo wist hij,

de hofstoet zou passeren.

Hij sneed een hazelaartak doormidden

en werkte hem af met rechte zijden.

Op de aldus voorbereide tak,

graveerde hij zijn naam met zijn mes.

Wanneer de koningin,

die oog had voor zulke signalen,

de stok zag liggen,

zou ze het meteen begrijpen

als een bericht van haar vriend.

Ze herkende het al

eerder op die manier.

Wat het bericht zei

dat hij had geschreven,

was dat hij lang

in het bos had verbleven,

wachtend op haar

en op een kans om haar te zien,

omdat hij niet zonder haar kon leven.

Ze waren zoals de kamperfoelie

die zich om de hazelaar wikkelt:

wanneer deze de hazelaar omhelst

kunnen ze samen lang blijven leven.

Maar wanneer ze worden gescheiden,

dan sterft de hazelaar spoedig,

net als de kamperfoelie.

"Mooie vriendin, zo is het bij ons:

noch jij zonder mij, noch ik zonder jou!"


De koningin kwam op haar paard,

en keek recht voor zich uit.

Ze zag de stok op de weg

en herkende alle letters meteen.

Ze gaf het bevel om te stoppen.

Aan de ridders van haar escorte,

die met haar meereisden:

ze wilde afstijgen en rusten.

Ze gehoorzaamden haar

en ze liep weg van haar gevolg,

met Brenguein, haar trouwe dienares, aan haar zij

dwaalde zij iets van het pad af

tot ze hem in het bos vond, hij

die ze van alle levende wezens

het meest beminde.

Met elkaar beleefden ze weer de grote vreugde.


Hij kon op zijn gemak met haar praten

en zij vertelde wat ze maar wilde.

Toen legde zij hem uit

hoe zich te verzoenen met de koning:

Ze had erg geleden

om hem zo te zien wegsturen,

door de koning die hem beschuldigde

Het werd nu tijd om te gaan,

zijn vriendin te verlaten:

Toen ze van elkaar scheidden,,

begonnen ze te huilen.

Tristan keerde terug naar Wales

en wachtte tot zijn oom hem zou ontbieden.


Voor de vreugde die hij had beleefd

toen hij zijn vriendin terugvond,

dankzij de stok met de woorden

die hij aan haar schreef,

verzocht de koningin hem

om de herinnering aan die woorden te bewaren.

Tristan, die een goede harpspeler was,

heeft er een nieuwe lai van gemaakt

die hij een korte naam gaf:

'Goatleaf ', geitenblad, noemen de Engelsen het,

'Chevrefoil' is het voor de Fransen,

Ik heb u deze lai, die u net heeft gehoord,

naar waarheid verteld.

Chevrefoil

Asez me plest e bien le vueil

del lai qu’um nume Chievrefueil

que la verité vus en cunt

coment fu fez, de quei e dunt.

Plusur le m’unt cunté e dit

e jeo l’ai trové en escrit

de Tristram e de la reïne,

de lur amur ki tant fu fine,

dunt il ourent meinte dolur ;

puis en mururent en un jur.


Li reis Mars esteit curuciez,

vers Tristram, sun nevu, iriez ;

de sa terre le cungea

pur la reïne qu’il ama.

En sa cuntree en est alez.

En Suhtwales u il fu nez

un an demura tut entier,

ne pot ariere repairier ;

mes puis se mist en abandun

de mort e de destructiün.

Ne vus en merveilliez niënt :

kar cil ki eime leialment

mult est dolenz e trespensez,

quant il nen a ses volentez.

Tristram est dolenz e pensis :

pur ceo s’esmut de sun païs.

En Cornuaille vait tut dreit

la u la reïne maneit.

En la forest tuz suls se mist,

ne voleit pas qu’um le veïst.

En la vespree s’en eisseit,

quant tens de herbergier esteit.

Od païsanz, od povre gent

perneit la nuit herbergement.

Les noveles lur enquereit

del rei cum il se cunteneit.

Cil li diënt qu’il unt oï

que li barun erent bani,

a Tintagel deivent venir,

li reis i vuelt feste tenir,

a pentecuste i serunt tuit ;

mult i avra joie e deduit,

e la reïne od lui sera.

Tristram l’oï, mult s’en haita.

Ele n’i purra mie aler

qu’il ne la veie trespasser.

Le jur que li reis fu meüz

est Tristram el bois revenuz

sur le chemin que il saveit

que la rute passer deveit.

Une coldre trencha par mi,

tute quarree la fendi.

Quant il a paré le bastun,

de sun cultel escrit sun nun.

Se la reïne s’aparceit,

ki mult grant guarde s’en perneit,

de sun ami bien conuistra

le bastun quant el le verra ;

altre feiz li fu avenu

que si l’aveit aparceü.

Ceo fu la sume de l’escrit

qu’il li aveit mandé e dit,

que lunges ot ilec esté

e atendu e surjurné

pur espier e pur saveir

coment il la peüst veeir,

kar ne poeit vivre senz li.

D’els dous fu il tut altresi

cume del chievrefueil esteit

ki a la coldre se perneit :

quant il s’i est laciez e pris

e tut en tur le fust s’est mis,

ensemble poeent bien durer ;

mes ki puis les vuelt desevrer,

la coldre muert hastivement

e li chievrefueilz ensement.

‘Bele amie, si est de nus :

ne vus senz mei ne jeo senz vus!’


La reïne vint chevalchant.

Ele esguarda un poi avant,

le bastun vit, bien l’aparceut,

tutes les letres i conut.

Les chevaliers, ki la menoënt

e ki ensemble od li erroënt,

cumanda tost a arester :

descendre vuelt e reposer.

Cil unt fait sun comandement.

Ele s’en vet luinz de sa gent ;

sa meschine apela a sei,

Brenguein, ki mult ot bone fei.

Del chemin un poi s’esluigna.

Dedenz le bois celui trova

que plus amot que rien vivant.

Entre els meinent joie mult grant.

A li parla tut a leisir,

e ele li dist sun plaisir ;

puis li mustra cumfaitement

del rei avra acordement,

e que mult li aveit pesé

de ceo qu’il l’ot si cungeé,

par encusement l’aveit fait.

A tant s’en part, sun ami lait ;

mes quant ceo vint al desevrer,

dunc comencierent a plurer.

Tristram en Wales s’en rala,

tant que sis uncles le manda.


Pur la joie qu’il ot eüe

de s’amie qu’il ot veüe

par le bastun qu’il ot escrit,

si cum la reïne l’ot dit,

pur les paroles remembrer,

Tristram, ki bien saveit harper,

en aveit fet un nuvel lai.

Asez briefment le numerai :

Gotelef’ l’apelent Engleis,

‘Chievrefueil’ le nument Franceis.

Dit vus en ai la verité,

del lai que j’ai ici cunté.