Boeren zijn zelfvoorzienend en eten met name graan, peulvruchten en groenten (wortel, prei en ui). Ook eten zij wat “in het wild te vinden is”, zoals knollen, noten en bessen. Ook houden en eten boeren al vee, zoals koeien, schapen en pluimvee zoals gans en kip.
Een ontbijt is nu een vanzelfsprekendheid, maar dat is in vroege middeleeuwen helemaal niet zo. Er worden dan maar twee maaltijden per dag gegeten. Dit systeem met twee maaltijden blijft door de hele middeleeuwen bestaan.
De eerste maaltijd eet men rond tien uur en is een meelpap van verschillende granen, meestal gortpap die in een houten kom zit, met een stuk zwart brood, een homp kaas en soms wat peulvruchten.
Water is er wel maar het is vies en daarom wordt vaak een soort bier gedronken (met maar heel weinig alcohol).
In de namiddag volgt de tweede maaltijd. Roggebrood, soms met vis. Bestek wordt in de regel niet gebruikt. We eten met onze handen.
In de vroege middeleeuwen zijn de boeren vrij, later zijn ze vaak in dienst van een leenheer.
In en rond Lunteren (dus op het zand) worden gerst, rogge en haver verbouwd.
Dit gebeurt met de hulp van de schamele mest die boeren dan hebben uit hun kleine veehouderij. De akkers worden daarom om de paar jaar braak gelegd om de opbrengst te verhogen:
In de late middeleeuwen komen de potstal en de schapenhouderij op.
Er komt dan meer mest voorhanden. Boeren maken daar naast veelvuldig gebruik van het bos voor hout, bladeren, zand, bessen, noten zoeken en het vee krijgt eikels als voeding.
De potstal bestaat heden ten dage nog steeds. In de koude periode staat het vee op stro in de stal. De boer brengt op de mest telkens een nieuwe laag stro aan. In de warme periode, als het vee buiten is, verspreidt de boer de ondertussen goed aangestampte en gerijpte mest over de akkers.
In de middeleeuwen zijn er weinig manier om voedsel goed te houden; het bederft snel.
Om de smaak van voedsel te verzachten worden veel kruiden gebruikt zoals munt, salie, rozemarijn, kervel en peterselie.
Honing en fruit worden als zoetstof gebruikt.
Horigen en vrije boeren hebben doorgaans een eenvoudig menu met raap, prei, kool, ui of andere groenten met havermoutpap en hompen brood.
Soms komt er gevogelte op tafel zoals kip, eend, gans en duif, zwaan, reiger.
Men eet ook vaak vis zoals snoek, karper, paling, zeelt, rog, platvis, spiering, elft, kabeljauw, heilbot, rode poon, schelvis, haring, brasem. Uiteraard wordt niets weggegooid, maar gewoon meegekookt en opgegeten: vissenkoppen (met oog en al), kuit, hom en ingewanden.
Na 1000 worden specerijen door kooplui uit het Oosten naar Europa gehaald. De meeste specerijen (saffraan, kaneel en komijn) zijn erg pittig geprijsd en daardoor een statussymbool voor de adel.
In de latere middeleeuwen komt rietsuiker uit het middellandse zeegebied onze kant op.