Na de Saksische vestiging op de Veluwe zijn de boeren gezamenlijk eigenaar van de grond die zij gebruiken (Buur- en Markesysteem). Rond 800 doet de Frankische invloed zich steeds meer gelden. Het leenstelsel wordt de basis van de economie en sociale ordening.
Het feodale stelsel is een hiërarchisch systeem waarbij boeren of lijfeigenen vallen onder een leenheer (adel). Voor de leenheer produceren zij voedsel en jagen op wolven. Als tegenprestatie biedt de adel de horigen land om van te leven, onderdak en verdediging tegen externe gevaren.
Vrije boeren zijn in de vroege middeleeuwen vooral gericht op zelfredzaamheid en ruilhandel met de nabije omgeving. Later in de middeleeuwen wordt de handel uitgebreid, vooral door de opkomst van rijke steden in Italië.
Nog later wordt de” zijderoute” gebruikt voor handel tussen Europa, Centraal-Azië en China.
IJzeroer (ook wel moerasijzererts) is overal in Nederland te vinden. Naast IJzeroer is op de stuwwal van de Veluwe ook ijzer in de vorm van “klapperstenen” aanwezig. Dit zijn ijzerhoudende knollen. Klapperstenen herken je aan een roestige roodbruine kleur en een ronde vorm.
De meeste knollen zijn hol van binnen. Als de knol goed droog is, komt de kern los en veroorzaakt bij schudden een rammelend geluid. De knollen zijn meestal te vinden in het bovenste deel van de bodem. De diameter van een knol varieert van 1-15 cm. Om de knol te vinden graaft men grote kuilen.
Van deze ijzerkuilen zijn er alleen in de gemeente Apeldoorn al drieduizend bekend.
Ook biedt het bosrijke Veluwe meer dan voldoende brandstof voor de ijzeroventjes.
De ijzeroventjes kunnen echter maar één keer gebruikt worden. Veel leem en hout is dan ook nodig.
Klappersteen
IJzeroer
Door het instorten van het Romeinse rijk rond 400 gaan handelsroutes verloren. De economie krimpt en richt zich op de dagelijkse omgeving. Er ontstaat ook een tekort aan voedsel. Men wordt zelfvoorzienend. Soms gaat oogst verloren door aanvallen van rondtrekkende stammen.
Toch ontstaat rond 700 opnieuw handel in het Noordzeegebied.
Handel is er dan in voeding zoals graan, wijn, specerijen en zout, maar ook in ambachtelijke producten als aardewerk, glas en wapens.
Er ontstaan havenplaatsen aan zee en aan rivieren, waar handelaren hun koopwaren heen brengen. Dit zijn doorvoerhavens.
Echte markten worden nog niet gehouden.
Nu nog bekende eerste doorvoerhavens in Nederland zijn Dorestad (Wijk bij Duurstede) en Domburg.
Markten ontstaan in de opkomend steden vanaf circa 1000.
Na een periode van economische teruggang in de vroege middeleeuwen bloeit vanaf 800 de handel weer op. Dit leidt vanaf 1000 tot de opkomt van steden en gilden (beroepsgroepen).
Wie in een stad een bepaald beroep uit wil oefenen, doorloopt bij een gildemeester het traject leerling – gezel. Na de opleiding van gemiddeld vijf tot negen jaar, kan de gezel, als hij geoefend genoeg is, een ‘meesterproef’ afleggen. Na het succesvol afleggen van proef treedt hij als vakman toe tot het gilde en mag hij een eigen bedrijf beginnen.
Leerlooier
Schoenmaker
Wever
Pottenbakker