Onderstaand artikel verscheen in 'Hoogst Merkwaardig', het periodiek van de Havankstichting Mateor. (Jaargang 23, nummer 1, mei 2017)
Voor mij op tafel ligt een pet. Het is een donkerblauw-tot-zwarte pet, met een klep. Niks bijzonders, zou u zeggen. En waarom moet er in ons lijfblad geschreven worden over een pet? Welnu, in de eerste plaats, het is een oude pet. En hij is in Leeuwarden verkocht, in een hoeden- en pettenwinkel aan de Wirdumerdijk. Als een lezer van dit blad dat ziet, spitst hij zijn oren, krijgt hij kippenvel op zijn onderarmen en wordt zijn hartspier extra geprikkeld, want wacht even: de Wirdumerdijk! Was dat niet die straat in Leeuwarden waar de vader van ons aller Havank zijn langzamerhand spreekwoordelijke hoeden- en pettenwinkel had?
Jazeker, de binnenkant van mijn pet, het plafond als het ware, is bedrukt met de schuin naar het oostnoordoosten oplopende tekst ‘M. van der Kallen’, met keurige schuine handschriftletters Daaronder staat een decoratief golflijntje met puntjes eronder en erboven, in de dalen en in de bergen. Dan, gewoon horizontaal ‘Leeuwarden’ en daaronder, in hoofdletters: ‘WIRDUMMERDYK E41’ (met dubbel ‘M’). Boven deze teksten staat het plaatje van een vogel op een tak met wat blaadjes aan de uiteinden, de vleugels gespreid, terwijl het dier over zijn rechterschouder achterom kijkt.
In 1900 keert de man die later Havanks vader zou worden, Martinus van der Kallen, terug van Timor en Celebes, waar hij als fuselier (geweerschutter) zijn militaire loopbaan afsloot. Hij vestigt zich aan de Wirdumerdijk in Leeuwarden, waar hij de hoeden- en pettenwinkel van zijn vader overneemt. Twee jaar later trouwt hij met Jacoba Louwhoff en weer twee jaar later wordt Hendrikus Fredericus (ook wel Riekie of Riekus of Rieks) geboren.
Als Rieks 12 jaar oud is, vertrekt hij naar Eindhoven, naar het klein seminarie. Hij wil priester worden. In 1922 komt hij terug. Seminarie niet afgemaakt, gymnasium niet afgemaakt, niks afgemaakt. Hij woont weer thuis. Het gezin verhuist nog twee keer binnen Leeuwarden voordat vader Martinus failliet gaat in 1926. In 1928 vertrekken ze naar Eindhoven, waarmee er een eind komt aan deze Leeuwarder episode. We weten dat Rieks veel later, maar dan als de gevierde detectiveschrijver Havank, naar zijn geboortestad zal terugkeren.
In de periodes waarin Rieks in Leeuwarden aan de Wirdumerdijk woont, van 1904 tot 1916 en van 1922 tot 1923, het jaar van de eerste Leeuwarder verhuizing, woonde hij dus in het woon- en winkelpand. Hier zal hij vaak, na schooltijd, als hij door de winkeldeur binnenkwam, ‘Blijf maar’ hebben geroepen met zijn jonge jongensstem, om duidelijk te maken dat het geen klant was die binnenkwam, net zoals ik dat vaak heb geroepen als ik het schoenreparatiebedrijf van mijn oudoom binnenstapte aan de Kerklaan in Groningen. Maar dit terzijde.
Mijn pet is geen alpino met een ingebouwde stalen plaat, bedekt met kurk om klappen mee op te vangen. Het is gewoon een pet met een klep. Niks bijzonders. Hij bestaat uit donkerblauw tot zwarte stof aan de buitenkant. Ook de klep is met dit materiaal bekleed. Aan de binnenkant een crème-geelachtige stof en langs de binnenrand een zweetband, van stof met een (ooit) gladde bruine bekleding. Met een beetje goede wil zou je er een soort vroeg twintigste-eeuws kunstleer in kunnen zien.
Deze pet is ooit in de winkel aan de Wirdumerdijk verkocht. De vader van Havank zal hem zeker in handen hebben gehad. Of Riekus, de jongen die later Havank werd, hem ooit heeft vastgehouden, of in een kwajongens-gekke bui een keertje heeft opgezet, zullen we nooit weten.
Havankdag 2016. Ik wandel van het station Leeuwarden naar de Wirdumerdijk. Het winkelpand van Van der Kallen is jaren geleden samengevoegd met het buurpand. Samen huisvesten ze nu ‘Oogmode Cocon’, op de nummers 39 en 41. Op de buitenmuur, op de scheiding tussen de oorspronkelijke panden, zit het reliëf met de kop van Havank, strenge blik, enorm zware bril op de krachtige neus, en eronder de sobere tekst: HAVANK 1904-1964. Dat is alles.
Ik stap naar binnen. De benedenruimte is voor een deel door een stuk van de oorspronkelijke tussenmuur in tweeën verdeeld. Een sobere, lichte inrichting. Ik zie tafels, spiegels, tientallen moderne brillen in de kasten tegen de muur. Het meisje dat me buitengewoon vriendelijk tegemoet komt, heeft desgevraagd geen idee. Dat Havank hier geboren is, geen idee. Wie Havank was, geen idee. Dat zijn hoofd hier als het ware tegen de buitenmuur geplakt is, geen idee. Ze zal toch eens kijken.
Daar sta ik, met mijn vage kletsverhaal over een ouwe pet die hier ooit, aan het begin van de vorige eeuw, een keertje verkocht moet wezen. Had ik nou toch de pet zelf maar meegenomen. Nu moeten we het doen met een paar foto’s van het donkerblauwe hoofddeksel. Het meisje weet niet goed wat ze ermee aan moet, en dat kan ik me voorstellen. Ze roept er een mevrouw bij. Die hoort me welwillend aan en zegt dat ik eigenlijk met de heer Clemens zou moeten praten, de directeur van Cocon. Ze belt hem wel even.
De heer Clemens komt naar beneden. Hij is zeer goed op de hoogte van de bijzondere geschiedenis van zijn pand. Hij luistert belangstellend naar mijn verhaal over de pet. Bekijkt de foto’s. Weer betreur ik het dat ik het ding niet heb meegenomen. Hans geeft me vol enthousiasme een uitgebreide rondleiding door het pand - de panden.
Hij vertelt me alles over de bouw- en breekgeschiedenis en laat me de sporen zien van de uitgebreide bouwkundige ingrepen. Op alle niveaus is op verschillende plekken de tussenmuur verwijderd. De overgang tussen de nummers 39 en 41 is hier en daar door forse niveauverschillen van de vloeren duidelijk te zien. Je moet goed opletten bij alle op- en afstapjes. Ook zitten de ramen in de kamer op de eerste verdieping aan de voorkant links veel hoger boven de vloer dan rechts.
De bedrijfsruimtes boven zijn helder verlicht, bijna clean, wat in een zaak als deze ook wel noodzakelijk is. Witte systeemwanden en -plafonds met inbouwspots. Indrukwekkende optische apparatuur. Hier komen de klanten niet. Jonge mannen zitten geconcentreerd voorovergebogen te werken aan optometrische precisie-instrumenten. Er is in deze ruimtes niets meer wat herinnert aan de oorspronkelijke indeling van de huizen. Maar als Hans me op de bovenste verdieping een blik gunt op een oude zolder, en wanneer hij me binnenlaat in een daarnaast gelegen zolderkamertje, waar niets veranderd is, voel ik toch iets van de sfeer van het huis zoals die ooit geweest moet zijn.
De duistere zolder met de zware balken, waar je je ogen eerst even aan het weinige licht moet laten wennen, hoort bij nummer 39. Misschien woonde daar een buurjongetje, waar Rieks wel eens mee speelde, misschien verstoppertje deed op deze zolder. Maar voor hetzelfde geld is hij hier nooit geweest. Wij weten het niet. Het zolderkamertje ernaast, met uitzicht op de Wirdumerdijk, zit wel degelijk bovenin het huis van de familie Van der Kallen. Misschien heeft de kleine Riekie hier wel eens uit het raam in de dakkapel gehangen. Lekker een beetje schreeuwen naar vriendjes, beneden op straat.
De vriendelijke directeur, ik mag inmiddels Hans zeggen, heeft voor zijn eigen kantoor een klein kamertje gereserveerd. Onderin de openstaande archiefkast zie ik gelukkig een rijtje Havanken staan. Acht gebonden delen, allemaal met rode rug en eentje met stofomslag (Circus Mikkenie, dat zich op een steenworp afstand van deze plek afspeelt, op het Zaailand) en acht Zwarte Beertjes. In een van de werkruimtes hangt de trots van Hans Clemens: een keurig ingelijste, vaag ingekleurde vooroorlogse prent van hotel Amicitia, met een eindje verderop in de straat duidelijk zichtbaar het huis van Havank, waar nu zijn brillenzaak zit.
Het is plezierig te weten dat de bewoner van Wirdumerdijk 41 de voor-voor-voor-vorige bewoners van zijn zaak niet vergeten is. En dat mijn rondleider Hans heet, is natuurlijk mooi meegenomen!