Hoofdstuk V

SAMENVATTING EN BEOORDELING

































































































1) Th. Heusz, Hitlers Weg S. 45, 46. Vg. Billung S. 150 V.




















































2) Nog twee andere soortgelijke gebeden voor kinderen vindt men bij Feder, Programm S. 18.












Het nationaal-socialisme, zo heb ik trachten aan te tonen, is de politieke uitdrukking van een sociaal- psychologies komplex, dat in en na de oorlog in Duitsland is ontstaan. Het heeft zijn aanhang in die groepen, die maatschappelik geweldig in de knel zitten, in de tegenwoordige maatschappij geen perspektieven hebben en voor de oorlog voor het overgrote deel niet tot politiek bewustzijn en organisatie waren gekomen, niet tot een aktieve massa met eigen geestelike struktuur als b.v. Centrum en sociaal-demokratie waren uitgegroeid. Het nationaalsocialisme omvat die groepen, die met verproletarisering bedreigd, zich daar met de moed der wanhoop tegen verzetten (middenstand, boeren, intellektuelen); verder hen, die de sociaal-demokratie met alle kracht willen keren en als het kan vernietigen (officieren, groot-industriëlen enz.).

Men legt er in Hitler's kringen terecht de nadruk op, een nieuw twintigste eeuws nationalisme te verdedigen. Stellig was er in de 19e eeuw, vooral in het laatste imperialistiese gedeelte, in alle grote landen een sterke nationalistiese opleving, een vechten om plaatsen in de zon, met als gevolg de snelle groei van het militarisme. Dan was dit nationalisme rechtstreeks in verband te brengen met de typiese struktuur van het kapitalisme (dat in de eerste helft der eeuw kosmopolities gezind was), in elk geval: men aanvaardde en verheerlikte het kapitalisme.

Alle 19e eeuwse nationalisme was kapitalisties gezind. Dat van Hitler en de zijnen wordt ongetwijfeld door sterke antikapitalistiese motieven beheerst, waarbij ik minder let op de ekonomiese paragrafen van het program als wel op de gezindheid vooral van volgelingen. Dat is éen element, waardoor het gerechtvaardigd is om van een nieuw nationalisme te spreken. Het tweede element is de ideologiese vorm waarin het optreedt: de rassentheorie enz. Ook al waren deze gedachten in de 19e eeuw bekend, zij zijn pas door Hitler tot een motoriese kracht in de massa geworden. Dat deze ideologie eerst na 1918 de massa grijpen kon, is m. i. te verklaren uit de ontzaglike psychiese vernedering van het duitse volk in deze jaren: de verbeten woede om de verloren oorlog, de verachting die het duitse volk overal in de wereld voelde, het misdadigersbrandmerk dat de vredesverdragen hen opdrukten, heel dit vernederingsproces moest wel omslaan tot een overspannen verheerliking van het Deutschtum. Toen de inflatie kwam, leed het duitse volk opnieuw als geheel, en moest iedereen voelen: nu gaat het voor het hele volk om te zijn of niet te zijn.

Indien deze kijk op de beweging juist is, volgt daaruit dat een bestrijding met verstandelike argumenten niets geven kan. De enige doeltreffende wijze om het nationaal socialisme te bestrijden is het wegnemen der oorzaken. Het zal in Duitsland niet verdwijnen, zolang de vredesverdragen van Versailles en St. Germain van kracht blijven, zo lang de midden-groepen der bevolking door het kapitalisme zo worden geteisterd als tans bet geval is, zolang het duitse volk als geheel de zware druk van ekonomiese krisis en zedelike achteruitstelling dragen moet.

Met gespannen belangstelling blijven wij uitzien naar verzetbewegingen uit het duitse volk zelf; maar tegenover de talrijken die tans opnieuw deze duitsers voor barbaren schelden, willen wij er met nadruk op wijzen, dat de enige wezenlik blijvende en gezonde oplossing van de moeilikheden voornamelik op internationaal terrein moet worden gezocht. Toen de uitslagen der verkiezingen in het voorjaar 1932 nieuwe winst aan de nazi's bracht, telegrafeerde men uit Genève aan de pers, dat de buitenlandse ministers zeer onder de indruk en bezorgd waren — dat is eerlik gezegd, huichelarij; juist de leden van de Volkenbond, de leiders der buitenlandse politiek na’ 18, hebben een ontzettend groot aandeel in het nieuwe duitse nationalisme; als zij er nu van schrikken, laat ze dan schrikken van hun eigen werk, hun eigen systeem.

In het bovenstaande ligt tevens besloten de reden van mijn geloof, dat het nationaal-socialisme in Nederland weinig kansen heeft. Men kan natuurlik ook in ons land wijzen op sociale strekkingen van verwante aard: middenstand, boeren en intellektuelen zitten ook hier in de knel, en aan begeerte om de sociaal-demokratie terug te dringen, ontbreekt het hier ook niet. Maar het Nederlandse volk heeft geen verloren wereldoorlog, geen vernederende vrede, geen inflatiechaos doorgemaakt, het wordt niet door een buitenlands kapitaal op de been gehouden, het wordt door het buitenland niet als barbaar behandeld —kortom er leeft bij ons volk geen massaal minderwaardigheidskomplex, dat in een extreem nationalisme kompensatie zoekt. Er komen nog andere overwegingen bij : het Protestantisme, in Duitsland Luthers, heeft steeds de feodale verhoudingen min of meer gehandhaafd, en daardoor de boerenbevolking aan een sociale en geestelike onderworpenheid aan de aristokratie gewend; Holland was Calvinisties, demokraties, en zou daardoor een diktatuur niet zo gemakkelik slikken.

Bovendien: de demokratie die wij in Holland kennen, moge haar gebreken hebben, zij is sedert enkele eeuwen met de beste tradities van ons volk verbonden, zij is hier gevoed uit bronnen die tevens de adel van onze kultuur uitmaken; nationale trots laat zich in Holland veelmeer met demokratie en verdraagzaamheid dan met terreur en diktatuur in een adem noemen. Als in de duitse Rijksdag de nazi's in uniform en marspas binnentreden, Heil Hitler roepen, de Hitlergroet brengen, en in marstempo weer verdwijnen, dan imponeert dat onze oostelike buren; wij hebben een soort humor, die er onmiddellik de aanstellerige, belachelike kant van ziet.

Misschien zou in éen bepaald geval het nationalisme in Nederland betere voedingsbodem vinden: wanneer er een strijd om of met de koloniën uitbrak. Het is op dit ogenblik niet te zeggen hoe en met welke kracht deze tendenz, dat Nederland als koloniale mogendheid gevaar loopt, zich zal doorzetten en welke psychiese reakties daarvan dan het gevolg zullen zijn. Maar dat het nationalisme zich in ons land niet op dezelfde wijze zal vertonen als in Duitsland, lijkt mij geen gewaagde veronderstelling, waarvoor de argumenten in de voorafgaande uiteenzetting besloten liggen. Het naäpen van het duitse nationaal-socialisme heeft ook deze onaangename kant, dat het een miskenning is van de ernst der duitse beweging, die men, juist omdat er inderdaad diep volkslijden achter leeft, niet imiteren moest.

Men versta de bovengemaakte opmerking goed. Ik heb niet willen zeggen, dat er in Nederland geen kansen zouden zijn voor nieuwe volksbewegingen (onder de boeren zien wij er al een van betekenis) of voor enige diktatuur. Hoe dieper de ekonomiese krisis het volksleven teistert, des te meer groeit de neiging naar diktatuur. Mijn enige bewering was: het nationaal-socialisme in zijn duitse vorm heeft in Nederland op dit ogenblik geen voedingsbodem.

Daarmee kunnen wij natuurlik niet de plicht van ons afschuiven, om de beweging van Hitler nader krities te bezien. Zij moge dan geen onmiddellik nederlands belang zijn, een europees belang is zij stellig. Voor de toekomst van de europese kultuur kan het zelfs beslissend zijn, wat er in Centraal Europa verder gebeurt; onze kritiese opmerkingen zullen vanuit dit gezichtspunt worden gemaakt (de speciaal duitse aangelegenheden dus buiten beschouwing latend).

Zien wij dan de vragen in breder, histories-kultureel verband, dan betekent het nationaal-socialisme in zeker opzicht een scherpere accentuering, in bepaalde twintigste eeuwse vorm, van een oud probleem. Sedert het Christendom in Europa de beheersende gedachtenwereld werd, is er geen zedelik leven van volkeren en groepen meer mogelik zonder erkenning van het universalisties zedelik beginsel. Het Christendom heeft geen nationale godsdienst willen zijn, het heeft ook nooit de natie en haar waarden tot de algemeengeldige of hoogste willen verklaren, het pleit voor een universele rechtsorde, die op zedelik en politiek gebied tot uitdrukking brengt de gedachte van het ene lichaam en de vele leden.

Intussen heeft in de geschiedenis van Europa het nationaal beginsel, dat evenzeer een zedelike waarde vertegenwoordigt, een grote rol gespeeld; niet alleen, dat in een proces van eeuwen, dikwels door bloedige revoluties en oorlogen heen, de naties in een historiese lotsgemeenschap tot eenheid zijn samengesmeed, en elke nationale eenheid steeds vooronderstelt de aanwezigheid van andere eveneens gesloten eenheden; maar ook is dit nationale een grondslag gebleken voor de ontwikkeling der kultuur. Zo kan men de europese geschiedenis zien als een doorlopend konflikt, een tot heden onopgeloste spanning tussen het universalisties en het nationalistjes beginsel.

Nu is het zonder twijfel juist, dat er in de 19e eeuw allerlei stromingen waren, heden nog zijn, die de betekenis van het nationale moment — niet alleen als gegeven feit, maar ook als zedelike waarde hebben onderschat of geheel voorbij gezien. Een burgerlik kosmopolitisme dat afzetgebieden of grondstoffenterreinen overal opspoorde en daarin bevrediging voor expansie zocht, een proletaries internationalisme dat zeide: waar ik mijn brood heb, is mijn vaderland — zij mogen verklaarbaar zijn, zij hebben nochtans de betekenis van de zedelike kracht van een in historiese lotsgemeenschap gegroeide natie miskend. In de socialistiese wereld waren het vooral Lassalle en Jaurès, die anders dachten.

Nu is na de wereldoorlog de situatie wel heel merkwaardig. Ekonomies was reeds voor 1914 de aarde bezig tot een belangengemeenschap te groeien, internationale belangengemeenschappen kwamen in de organisaties van bankkapitaal en trusts tot uitdrukking.

Dit proces, door de oorlog verstoord, is na de oorlog (met verschuivingen van de machtsverhoudingen) in versneld tempo doorgegaan, zodat alle belangrijke ekonomiese en sociale problemen op dit ogenblik wereldproblemen zijn. Aan de andere kant: de oorlog heeft de nationale instinkten en gevoelens, ook die van wraak en haat, geweldig aangewakkerd, en daardoor een vertroebeld, egocentries, fanatiek-bekrompen nationalisme geschapen of versterkt (Het franse nationalisme is in dit opzicht even gevaarlik als het duitse). In de ekonomiese krisis sedert 1929 is dit alles nog erger geworden: men zoekt overal heil in tolmuren, tarieven enz. — kortom: de spanning tussen universalisme en nationalisme is geweldig versterkt, het eeuwen-oude europese probleem in nieuwe vormen verscherpt tot ons bewustzijn gekomen.

Zien wij de situatie aldus, dan is er reden om te zeggen : het nationalisme is een gerechtvaardigde reaktie op een oppervlakkig kosmopolitisme; het maakt terecht het woord van Lagarde: naties zijn gedachten Gods, anders gezegd: naties zijn in het histories proces noodzakelike kernen van geestelike kracht, tot het zijne. Aan de andere kant is het nationalisme, dat de geldigheid van het universalisties beginsel radikaal ontkent, dat de „selbstherrliche" natie proklameert, in dit moment der wereldgeschiedenis hèt grote gevaar. Een oplossing van de spanning tussen nationalisties en universalisties beginsel door de volledige ontkenning van éen van beide kan nooit anders dan een verkrachting van het leven zijn; beide zijn diep in de europese mensheid gewortelde realiteiten, en laten zich niet gewelddadig terugdringen.

De wereld hunkert naar internationale samenwerking: oorlogsgevaar, werkloosheid, krisis kunnen alleen opgelost worden, wanneer men het nationale weet in te voegen in een universele rechtsorde — en de mislukking van deze samenwerking zou evenzeer als de opperheerschappij van het nationalisme niet anders dan chaos en ondergang kunnen betekenen.

Van deze spanningen blijkt men zich in het nationaal-socialisme niets aan te trekken, men is er zich zelfs niet van bewust (begrijpelik gevolg van de bewustzijnsverenging door het minderwaardigheidskomplex). Aan een enkel programpunt is dit onmiddellik te illustreren. Men leze de punten 4, 5 en 7, en vrage zich af, wat de inwilliging daarvan zou betekenen, niet voor Duitsland, waarop de nazi's alleen letten, maar voor de internationale verhoudingen. Theodor Heusz zegt daarover het volgende: op grond van dit program zouden de niet duitse staten zich volkomen gerechtvaardigd achten, wanneer zij in hun gebieden de Duitsers van hun staatsburgerlike rechten beroofden. Er zijn ongeveer 31/2 tot 4 honderdduizend Joden in Duitsland kiesgerechtigd, ruim een half millioen op wie het vreemdelingenrecht zou worden toegepast. De opstellers van het nationaal-socialisties program, die met hun verengde blik alleen keken naar die groep van mensen, die nauweliks éen procent van de duitse bevolking uitmaakt, en percentsgewijze kleiner wordt, hebben er zich geen rekenschap van gegeven, wat de toepassing van hun staatstheorie die „het bloed" volgt, aan ontrechting brengen zal aan die millioenen Duitsers in Oost-Europa, maar ook in een mogelik spaans-Portugees gekleurd nationalisme in Latijns Amerika. zijn zij bereid zich de konsekwenties in te denken? Wat zou er gebeuren, wanneer in Roemenië en Joego Slavië, in Polen en in de Baltiese staten het nationalisties chauvinisme zich op Adolf Hitler beroept en aan de duitse minderheden alle openbare rechten ging ontnemen?

worden, misschien zelfs de tussenkomst van de volkenbond willen inroepen. Maar zijn verontrusting zou onwaarachtig zijn. Het feit dat zovele Duitsers zich over geheel Europa verspreid gevestigd hebben, brengt mee dat de „bluthafte" nationaal-socialistiese theorie voor de Duitsers als volkstum gevaarliker en vernietigender zou zijn dan voor de Joden" 1). Aan dit ene voorbeeld kan ons duidelik worden, dat de toepassing van het nationaal-socialistiese program in Duitsland zelf burgeroorlog en in de internationale verhoudingen wereldoorlog moet betekenen. In dit opzicht verschilt Hitlers nationalisme nu weer niet van elk ander: konsekwent nationalisme, met ontkenning van de eisen van universalisme ook in de politiek betekent steeds oorlog. Een soortgelijk probleem zit er vast aan de rassentheorie. Ik wees er reeds op, dat het typerende van het nationalisme is, dat een rassentheorie tot een middel in de politieke agitatie is geworden en het daardoor onmogelik is om haar naar haar wetenschappelik gehalte te toetsen. Dat is wel buitengewoon Jammer, omdat een streng wetenschappelike behandeling wel zeer geboden is, ook met het oog op problemen van kulturele en zedelike aard Het op zichzelf heel aannemelik, dat sommige rassen zich van een andere, mijnentwege hogere (al is de maatstaf hier wel een moeilik punt) begaafdheid en kwaliteit tonen dan andere.

Histories zou men wel kunnen vaststellen, dat sommige volken ook meer tot het geheel der kultuur hebben bijgedragen dan andere of een eens bereikt kultuurpeil langer hebben weten te handhaven of er bredere lagen deelgenoot van hebben weten te maken dan andere — al zou met deze vaststelling omtrent het verleden nog niets omtrent de toekomst zijn vastgesteld, en de geschiedenis ook leert, dat „barbaren" zich soms snel tot kultuurvolk kunnen ontwikkelen. Er is in elk geval reden genoeg, om het verband van ras en raszuiverheid met de kultuur ernstig onder de ogen te zien. Zeker in de twintigste eeuw, die het ontwaken der gekleurde volken laat zien. De millioenen kleurlingen, voor een deel nog gevestigd in de landen van hun oorsprong, voor een ander deel gevestigd in gebieden waar de blanke beschaving heerst, eisen hun recht op leven en vrijheid. Zij worstelen zich op uit eeuwenlange politieke onderdrukking en kulturele achterlikheid, dikwels volslagen onwetendheid. Het kenmerk nu van onderdrukte groepen was steeds, dat zij in aantal hun overheersers verre overtreffen en zich veel talrijker voortplanten — de aanwas der bevolking komt uit die lagen, die het geringste aandeel aan de kultuur hebben. Waar gaat het heen, wanneer men geen andere eis weet te stellen dan die van de zuiverheid van het eigen ras om de eigen kultuur te handhaven? Dat kan, in de gegeven situatie tot niets anders leiden dan tot rassenoorlogen. En evenmin als een wereldoorlog de politieke konflikten, evenmin lost een rassenoorlog de konflikten tussen blanken en kleurlingen op. Eerbied voor het eigene kan een hoog goed zijn, eerbied voor het andere niet minder.

Wie op dit ogenblik politiek wil voeren met perspektieven, mag zich niet tevreden stellen met alleen naar eigen volk en ras te kijken; alle grote problemen zijn in de 20e eeuw wereldproblemen. Daarom hebben wij ook hier nodig — zal de aarde niet tot een massagraf worden, zullen wij niet alleen in de dood onze menselike verbondenheid beseffen — een universalisties beginsel, dat een ontplooiïng van het ras-eigene binnen de grenzen die door de eerbied voor het andere worden gesteld, mogelik maakt. Vanuit deze gedachte is het duitse nationaal-socialisme een gevaar, juist omdat ten enenmale eerbied voor het andere ontbreekt.

Tot slot enkele opmerkingen over de levensbeschouwing van het nationaal-socialisme. Er behoeft na alle citaten, die onze lezers onder ogen hebben gehad, niet meer aan te worden toegevoegd om de sterk naturalistiese inslag duidelik te maken. Men stelt zich niet tevreden met te zeggen: het germaanse ras waartoe wij behoren, heeft een eigen aard en aanleg, het germaanse bloed dat door onze aderen bruist, bepaalt voor een belangrijk deel ons denken en voelen, onze wetenschap en kunst, onze moraal en religie, en wij vragen ruimte voor dat eigene (in een aandacht vragen voor dit mystiese element van het bloed ligt zeker ook een te begrijpen reaktie tegen het 19e eeuwse rationalisme en mechanisme) — neen, men maakt ras en bloed tot de hoogste normen, men maakt ze tot de alles beheersende krachten, die onvoorwaardelik het recht hebben om zich uit te leven, sterker: de Germaan, omdat hij de geboren heerser is, zal de aarde aan zich onderwerpen.

Wanneer het gaat om zedelike opvattingen wordt niet gevraagd naar waarheid, maar alleen: past het bij ons ras; wanneer

de houding tot het Christendom wordt bepaald, wordt alles uitgezuiverd wat niet met de eisen van het ras overeenstemt; feitelik zegt men: het ras is de wil Gods in ons leven. Als Rosenberg de idee van de eer, de eer van de natie en het ras tot het begin en het einde van het gehele zedelike denken en handelen verklaart, als Bangert pleit voor heroïsme en het hakenkruis als simbool van de machtstrijd van het germaanse ras ziet — wat is dit anders, dan de beste krachten der ziel opeisen voor het natuurlik gegevene, wat is het anders dan naturalisme?

Natuurlik leven er in de harten der volgelingen andere elementen, ik wees er reeds op. Toewijding en offerbereidheid, hartstocht en overgave vindt men bij tallozen. Maar dat betekent niets, dat kan zelfs een ontzettend gevaar zijn, wanneer de waarden waarvoor men zich offert, uitsluitend liggen in de natuurlike sfeer. Ook hier is het zaak, elkaar goed te verstaan. Geen ogenblik wil ik ontkennen de grote betekenis van alle natuurlike krachten; zoals in het persoonlik leven de seksualiteit, zo speelt in het volksleven het rassenelement een zeer grote rol. Ik denk er evenmin aan, om deze krachten op enigerlei wijze te degraderen, zij behoren tot het wonderrijk der schepping, dat wij steeds met eerbied hebben te behandelen. Ik beweer alleen, dat nooit het natuurlik gegevene — het leven, seksualiteit, ras — tot hoogste levensnorm mag worden verheven; dat het zoeken van de mensengeest uitgaat naar waarden, waaraan het leven dienstbaar wordt gemaakt. Het leven is niet het hoogste goed, evenmin het ras. Men late zich door de woorden niet misleiden; als de nazi's spreken van eer, vaderland, Deutschtum, dan lijkt het naar de klank ook alsof het hier om waarden gaat; maar het zijn alle elementen van het ras, het zijn niet anders dan andere woorden voor het natuurlike.

Daarom kan er ook geen twijfel aan zijn: de nationaal-socialistiese levensbeschouwing is met het Christendom in volstrekte tegenspraak. Hoezeer de inzichten omtrent „het Christendom" ook mogen uiteengaan, dat het een universalisties, wereldomspannend zedelik beginsel heeft willen brengen, waarnaar alle volkeren zich hebben te richten; dat het van een heil spreekt bestemd voor alle volkeren; dat het daarmee uitgaat boven tegenstellingen tussen naties, klassen en rassen, kan men niet ontkennen. Bangert zal bij mij geen tegenspraak ontmoeten, wanneer hij oproept tot heroïsme, ook in de religie; maar wanneer de nieuwe heröiese religie de zuiverheid van het ras, de eer van het volk en de macht van het duitse rijk moet dienen, dan antwoord ik: deze religie kennen wij, zij heeft in naam van de macht van menig rijk wapenen gezegend en oorlogshartstocht aangeblazen, zij is allerminst nieuw, en haar heroïsme voert ons naar afgrond en verwildering. Dat de nationaal-socialistiese religie in zichzelf reeds een stuk verwildering is, moge uit de boven gegeven citaten zijn gebleken. Wie daaraan niet genoeg heeft, herinnere zich een der gebeden die in 1930 de nationaal-socialistiese minister van Thüringen, dr. Frick, op de scholen verplicht stelde: „Vader, in uw almachtige hand ligt ons volk en vaderland; Gij waart onzer vaderen sterkte en eer, Gij zijt steeds ons wapen en tegenweer; daarom maak ons vrij van bedrog en verraad, maak ons sterk tot de bevrijdende daad; geef ons des Heilands heldhaftige moed; eer en vrijheid zij ons hoogste goed; onze belofte en leuze zij steeds: Duitsland ontwaak! Heer maak ons vrij 2) ! Sedert Hitler aan de macht kwam, is de verwildering groter geworden. In de beginselverklaring van „de Duitse Christenen" (protestants) heet het: wij willen een Evangeliese Rijkskerk, die de souvereiniteit van de nationaal socialistiese staat uit geloof erkent, en het Evangelie in het Derde Rijk verkondigt".

Dat hier de Staat boven het Evangelie wordt gesteld, schijnt niet meer afgodendienst te zijn; dat Evangelie-verkondiging in het derde rijk revolutie des geestes tegen terreur en diktatuur zou kunnen betekenen, wordt zelfs niet meer vermoed.

Het ergste wat mij van de vele erge uitingen onder ogen kwam, is een bewerking van het Onze Vader (even gruwellik als in 1915 d'Annunzio's bewerking der Zaligsprekingen) : Adolf Hitler, gij die onze Leider zijt, uw naam doet de vijanden sidderen; uw derde rijk kome; uw wil zij wet voor allen op aarde. Laat ons dageliks uw stem horen, en beveel ons door uw leiders, aan wie wij willen gehoorzamen met de inzet van ons eigen leven. Dat beloven wij! Heil Hitler! Op grond van dit alles kan men zeggen: het zou niet anders dan winst zijn, wanneer het nationaal-socialisme zich onverzoenlik tegenover het Christendom stelde — of wanneer het Christendom in Duitsland onvoorwaardelik het nationaal-socialisme afwees. Het Katholicisme dat steeds sterker besef had van het universalisme, doet hier stellig meer dan het Protestantisme, dat zich vooral in Duitsland vrijwel steeds met natie en staat vereenzelvigde.

Het is mee een van de droevigste verschijnselen, dat het duitse Protestantisme zich zo willoos aan het nationaal-socialisme bond (al is er gelukkig hier en daar protest gerezen, en zal er wel veel innerlik protest niet openbaar worden). De groep die dapper trouw blijft, is die van de vrijzinnigen 0m de „Christliche Welt". Hoe lang zal zij nog geduld worden?

Zal ik nu tenslotte nog eens samenvatten, welke taak er uit dit hele verschijnsel naar voren komt? Het lijkt mij niet nodig. De machten, die het meest zijn aangewezen ^m de voedingsbodem van het nationaal-socialisme te ondergraven, de oorzaken ervan krachteloos te maken, liggen voor een belangrijk deel buiten Duitsland, bij de leiders der internationale ekonomie en politiek; voor zover het nationaal-socialisme een ernstige waarschuwing betekent aan het socialisme, zie ik die vooral daarin, dat wij ons te weinig rekenschap gaven van de feitelike en zedelike betekenis der natie als kernpunt in de universele mensheidsontwikkeling, ook in de onmacht van het socialisme om andere dan proletariese bevolkingsgroepen met name middenstand, boeren en intellektuelen, aan zich te binden. Er leven millioenen in Duitsland in diepe sociale en geestelike misère, voor wie het socialisme geen enkele boodschap had. Daarom staat als taak voor ons: de arbeid aan en voor een socialisme, dat niet uitsluitend aan éen sociale groep gebonden, allen die lijden onder de maatschappelike druk van het kapitalisme zal weten samen te binden; dat de betekenis van ras en natie wil begrijpen en erkennen; dat een universeel mensheidsbeginsel belijdend, daardoor volkeren en rassen tot een internationale gemeenschap zal weten te verenigen. Aan het nationaal-socialisme moet men de eer geven, dat het brede volksgroepen met een antikapitalistiese gezindheid heeft bezield; als straks, misschien na zeer duur betaalde ervaring, grote teleurgestelde massaas weer op de tweesprong komen te staan, moge het socialisme genoeg geleerd hebben, zichzelf innerlik hebben herzien en uit de bittere jaren gelouterd te voorschijn gekomen om hun anti-kapitalistiese gevoelens om te zetten tot positieve socialistiese, demokratiese universeel gerichte opbouw.