Hoofdstuk IV

HITLER AAN DE MACHT



























1) Johann von Leers, Adolf Hitler (serie Männer und Mächte) 1933 — S. 11.



























































In een snel tempo hebben de gebeurtenissen in Duitsland hun loop genomen. Reeds was in de jaren na 1930 duidelik geworden, dat Hitlers afzweren van een gewelddadige revolutie het tegendeel betekende van afstand doen van aanspraken op de regering: zijn aanwas groeide zo verbijsterend snel, dat de legale weg zeker naar het doel moest voeren; een afsplintering van de revolutionaire groep Otto Strasser schaadde niet. 18 Nov. 1932 treedt Von Papen af, generaal Von Schleicher wordt rijkskanselier; Hitler laat niets vallen van zijn eis dat zijn partij de leiding der regering zou hebben. Binnen twee maanden blijkt Von Schleicher volkomen onmachtig om de zaak alleen te leiden; 30 Januari 1933 aanvaardt Hitler de opdracht tot kabinetsvorming. Pruisen wordt van de nog in machtsposities overgebleven socialisten gezuiverd. 5 Maart 1933 krijgen de nazi's met 288 mandaten en 44 % der stemmen de kans om hun doeleinden door te zetten. Hitler vraagt en neemt met noodverordeningen een tijdperk van vier jaren voor de verwerkeliking van het program.

Wij schrijven hier geen politieke geschiedenis, maar willen toch wel enkele der belangrijkste gebeurtenissen in de herinnering terugroepen. Op de lentedag, 21 Maart 1933 de plechtige viering van de eenheid en de vernieuwing van het Duitse volk in de Garnizoenskerk, de verzoening van mannen die elkaar te voren fel bestreden: Hindenburg en Hitler, met een enorme psychiese uitwerking op het volk; 1 April: de boycott tegen de joden, hoogtepunt van een terreuraktie der S. A.-troepen; ontslag van talrijke Joodse en socialistiese hoogleraren; vernietiging van de Marxistiese kranten en partijen; 1 Mei: het feest van de Duitse arbeid, de onderwerping der socialistiese vakbeweging; 2 Mei: de vernietiging dier vakbeweging; 10 Mei: de verbranding van Marxistiese en joodse literatuur en wetenschap; 17 Mei: de rede van Hitler over de buitenlandse politiek, waarvan ieder versteld staat om haar gematigdheid en die een gelijkgeschakeld blad de „Brüning-rede van Hitler" heeft genoemd; het meezingen door sociaaldemokraten van het Duitsland-lied; Juni: het overlopen van Stahlenhelm en Hugenberg partij; opheffing van het Centrum. Niet zonder trots verkondigt Hitler: in ruim 3 maanden is de demokratie, de partijenstaat vernietigd, is de eenpartijstaat gegrondvest.

Wie zich niet door haat laat verblinden, moet erkennen: Hitler heeft fors aangepakt en blijkt meer te kunnen dan men van hem heeft verwacht. Niet alleen dat hij door zijn partij en het grootste deel van zijn volk als de Leider wordt vereerd, niet slechts dat hij het — dank zij zijn fanatieke, onvoorwaardelike toewijding aan zijn idee — klaar heeft gespeeld een reeds tijdens zijn leven tot inhoud van een mythe te worden, Hitler heeft ook getoond de moed van de politikus te bezitten, d. w. z. de moed om de reële verantwoordelikheid op zich te nemen, óok wanneer daarmee wel eisen van het program en geliefde ideeën moeten worden opgegeven, altans voorlopig terzijde gesteld. Best mogelik, dat later de geschiedenis hem en zijn politiek zal oordelen; maar men kan hem de eer niet onthouden, dat hij de verantwoordelikheid heeft aangedurfd. Het duidelikste staaltje daarvan is de „Brüningrede" : stellig geen nationaalsocialistiese programrede, maar wel éen met begrip van mogelik heden en noodzakelikheden van het ogenblik.

Dit alles wil niet zeggen, dat wij Hitler daarom zonder meer hebben toe te juichen of te aanvaarden. het zegt immers nog niets omtrent de inhoud van zijn politiek. Het betekent allerminst een terzijde stellen van de vroeger in dit boekje geoefende kritiek, wanneer ik erken dat er in Hitler's politiek wel degelik elementen schuilen, die alleen de ontzaglike toewijding en geestdrift van de besten zijner aanhangers mede verklaren. In een korte biografie 1) heet het: „een volk wil natie worden, een jeugd zoekt de zin van het leven, een stand (de arbeiders) wil zijn historiese taak vervullen; dit is de achtergrond der beweging." De felle kritiek die de nazi's op liberalisme en demokratie, op kapitalisme en socialisme sedert jaren hebben uitgeoefend, moet tans haar positieve inhoud in opbouwend werk tonen. Wij staan nog te dicht op de gebeurtenissen om de kracht van allerlei strekkingen en het resultaat van allerlei maatregelen op de juiste waarde te schatten; het volgende worde dan ook met alle voorzichtigheid gezegd en wil vooral de mening toelichten, dat wij ons moeten instellen op een vrij langdurig regiem in de geest van het tegenwoordige. Duidelik is wel, dat de tot nog toe genomen maatregelen veelmeer een verplaatsing der tegenstellingen in het duitse volk betekenen dan een opheffing. Het overlopen van de duits-nationalen heeft de tegenstelling socialisme-kapitalisme niet vernietigd; de vrienden van Hugenberg, de leiders der grootindustrie hebben natuurlik hun kapitalistiese overtuiging niet verloren; zij zullen er nu voor vechten binnen de nationaal socialistiese partij, die daardoor nieuwe tegenstellingen aan de binnen haar rijen reeds bestaande, ziet toegevoegd.

Toch zegt het feit, dat de grootindustrie geen ander terrein om te strijden overblijft zeker lets voor de machtspositie van Hitler, vooral voor de macht der nationale gedachte. Opgeheven is ook niet de tegenstelling tot de Marxisten; zij zijn onderdrukt, machteloos gemaakt — maar deze onderdrukking betekent niet anders dan dat een nieuwe massale haard van wrokgevoelens is ontstaan, die voor de nationale eenheid gevaarlik blijft. Duidelik is verder, dat het nationaal-socialisme naar praktijk en theorie een gevaar betekent voor wat tot nog toe in Europa kultuur heette. Men zou geneigd kunnen zijn, histories denkende, om te zeggen: elke revolutie wordt door barbaarse uitingen begeleid; men zou aldus allerlei kunnen vergoeliken. Toch kan uit het voorgaande blijken, dat de gepleegde wandaden geen uitwassen, maar toepassing der sinds jaren gepredikte beginselen en methoden zijn. In naam der nationale eenheid moet de tegenstander vernietigd worden, wordt politieke moord heldhaftigheid, wordt uitoefening van terreur levensgewoonte. Instinkt en wil hebben wij Hitler horen verheerliken tegen rede en algemeen geldige waarden. In dit principe ligt geen enkele kultuurmogelikheid — altans niet in de zin zoals sedert Plato werd verstaan — immers kultuur berust op loutering van instinkt en erkenning van waarde. Verbranding van boeken en politieke moord behoren in het nieuwe Duitsland dus principiëel tuis. Men kan de vraag stellen, hoelang de duitse wetenschappelike en geestelike leiders dit zullen verdragen.

Ondenkbaar lijkt het mij niet, dat velen met Hitler doordrongen van de noodzakelikheid der nationale eenheid, zich terwille daarvan voorlopig zullen voegen, en straks hun kracht (binnen of buiten de nationaal socialistiese partij?) zullen gebruiken, om de instinktenheerschappij terug te dringen. Dan zou zich opnieuw in de geschiedenis voordoen, dat de onderdrukten, hier de vertegenwoordigers van kultuur en geest, de dragers der kultuur blijven (vg. de Grieken in de Romeinse wereld). Of echter een scheiding van politiek en kultuur gezond mag heten, is een andere vraag.

Een soortgelijk probleem doet zich voor, wanneer wij vragen naar Hitlers ekonomiese mogelikheden. Stellig leeft er in de nationaalsocialistiese beweging een zeer sterke wil naar socialisme, naar bevrijding van de arbeid uit de overheersing van het grootkapitaal. Met name leeft deze wil in de S. A. en N. S.B. O. die sterk proletaries zijn. Uit de reeds eerder genoemde roman over Horst Wessel wordt duidelik, hoe deze volledig toegewijde en sterk idealistiese jonge man met zijn S. A.-troep steeds werkt onder de kommunistiese arbeiders, en de besten overhaalt naar de nazi's. Als dit een algemeen beeld is, zitten er in de S. A. heel wat radikale socialisten; de uitingen die zo nu en dan bekend worden, het aandringen op „socialisme", wijzen in dezelfde richting. Dat Hugenberg, na tot het uiterste te hebben stand gehouden, viel is eveneens een teken. Er is reden voor de opvatting, dat Hitler staat of valt met zijn wil om al dan niet met socialisme ernst te maken. Natuurlik zal er dan meer voor den dag moeten komen, dan het vrij verwarde en tegenstrijdige program van tans. Ik acht dit zeker niet uitgesloten.

De 15e Juli 1933 is een wet afgekondigd, waarbij alle ondernemingen en ondernemersgroepen gedwongen werden in kartels te treden, terwijl men er voor heeft gezorgd, dat in de besturen zowel der kartels als der afzonderlike bedrijven nazi's zitten. De Staat heeft tans een zeer sterke invloed op de industrie; het schijnt voorlopig in de richting van een Staatskapítalísme te gaan. Het is een mogelikheid, dat de radikale socíalistiese groepen in de beweging dit weten om te zetten in een soort socialisme.

Men zou dan deze situatie krijgen: dat een ekonomies socialisme in Duitsland ontstaat geheel losgemaakt van de humanistiese grondslag, die het in de sociaaldemokratie en als einddoel ook bij Lenin had. Dat het socialisme sterk aan de nationale idee zou worden gebonden, kan een goede en positieve zin hebben; dat het losgemaakt zou worden van de geestelike waarden, die met gerechtigheid, vrijheid van wetenschap, overtuiging en geloof, broederschap worden aangeduid, zou zijn aan het socialisme het hart uitsnijden. Hier ligt voor socialisten van alle schakering een uiterst belangrijk vraagstuk. Zij, die verdedigen dat socialisme een ekonomies stelsel, een bepaalde maatschappij techniek is en meer niet, mogen zich afvragen of zij ooit zouden kunnen en willen leven in een à la Hitler geregeerde socialistiese wereld; zij die socialisme steeds verbonden zagen met geestelike inhouden, zullen zich de vraag stellen, of zij deze inhouden wel klaar en sterk en offervaardig genoeg hebben geleefd, zodat zij van de ekonomiese ordening niet te scheiden waren. Er is nog een reden, waarom met een ontwikkeling in de geschetste richting rekening moet worden gehouden. Elke revolutie heeft haar wetmatigheid; krachten vooral van radikalisme stuwen de leiders voort.

Hitler en de zijnen hebben kunnen leren van twee grote voorbeelden: Rusland en Italië, en er zijn aanwijzingen, dat Hitler heeft willen leren (zelfs van zijn tegenstanders), ook wel in het besef dat daverende leuzen nog geen konkrete inhoud waarborgen. Als de diktatuur in Duitsland zich dienstbaar wil maken aan ekonomies radikalisme, kan daarvan het behoud der macht afhangen. Het beklemmende daarbij is, dat de radikaal socialistiese elementen onder de nazi's tevens de hartstochtelikste antisemieten zijn.

Natuurlik zijn er andere mogelikheden. De buitenlandse ekonomiese machten spreken ook zonder boycot een niet onbelangrijk woord mee. Het proces van Gleichschaltung heeft duizenden bekwame mensen verjaagd, vervangen door onbekwamen. Een partij aan de macht roept het gevaar van korruptie op en het is de vraag, of Hitlers persoonlik onverbiddelik optreden daar tegen afdoende helpen kan. Een niet onbelangrijke vraag is of de machtsuitoefening, vooral wanneer de praktiese resultaten niet spoedig zichtbaar worden, niet de magiese invloed van de leider op de massa zal breken (maar het omgekeerde is ook mogelik; zie Mussolini); of de telkens herhaalde monsterbetogingen en sensationele daden de geestdrift der besten niet zal doden. Het experiment waaraan Hitler zich — door allerlei oorzaken gedwongen — heeft moeten en willen wagen, is wel ontzaglik gevaarlik, omdat de positieve waarden die hij wil: nationale eenheid met de bevrijding van allen die arbeiden, zo bedenkelik vertroebeld zijn door massa-instinkt, bruutheid, haat, levensverachting. Wij naderen daarmee tot onze laatste waardering in een slothoofdstuk.