Hoofdstuk III

KULTUURFILOSOFIE EN RELIGIE





1) Feder, Der deutsche Staat enz. S. 45, 46









































2) Rosenberg, Mythus S. 134.












3) Rosenberg, Mythus S. 41 f.






















4) Otto Rangert, Deutsche Revolution S. 12, 13.
















5) Rosenberg, Mythus S. 269.











































6) Bangert, Deutsche Revolution S. 21.






7) Rosenberg, Mythus S. 133. S) S. 279.













8) Rund um Hitler S. 7, 8.


























9) Een professor uit München heeft van Hitler indertijd deze ras-wetenschappelike karakteristiek gegeven: gezicht en hoofd wijzen op slecht ras. Laag, achteruitwijkend voorhoofd, lelike neus, brede jukbeenderen, kleine ogen, donker haar". (geciteerd bij Heller Soz. und Nation S. 30).

10) Billung, Rund um Hitler S. 49, 50.





































11) Rosenberg, Mythus S. 275, 276.





12) Rosenberg, Mythus S. 457.







13) De term „het derde rijk" is de titel van een boek van Moeller van den Bruck (3e druk 1931). Hij bedoelt daar uiterlik mee een nieuw machtig, één geworden Duitsland, na het éérste duitse Keizerrijk der Middeleeuwen en het tweede in 1918 in elkaargestorte. Maar het derde rijk is bij hem vooral een mythe, een gedachte van wereldbeschouwing, een heenwijzing naar een tijd, „waarin het duitse volk eerst zijn bestemming op aarde zal vervullen" (Vorwort IX). Hitler en de zijnen hebben zich de mythe toegeëigend — als men nu ook maar vasthoudt wat Moeller zeide (S. 315): „de grootheid van een volk is: nog iets boven zichzelf uit te zijn, en van het eigene meedelen, iets bezitten dat men meedelen kan." Voor zover ik weet is de term „derde rijk" het eerst gebruikt bij de abt Joachim van Fiore (12e eeuw).nationalisme. Als mythe heeft men dus te verstaan de idee van „het derde rijk" 2), „das heilig-ehrvolle Reich", of hoe men het overigens moge omschrijven.


14) a. w. S. 223.













15) In meerdere kringen, die zich allerminst met de nationaal-socialistiese politiek wensen te vereenzelvigen, zoekt men naar een „Germaanse" religie. Men zie daarover o.a. een belangrijk artikel van prof. J. W. Hauer „Die Völkisch-religiöse Bewegung und das Christentum", in het tijdschrift „Kommende Gemeinde" van April 1932.




























16) Bangert, Deutsche Revolution, S. 115, 116.














17) Rosenberg, Mythus S. 264.


































































Herhaaldelik leggen nationaal-socialistiese schrijvers er de nadruk op, dat hun strijd in wezen veel dieper grijpt dan politiek. „In den grond gaat het om een strijd tussen twee wereldbeschouwingen, die teruggaan op twee wezenlik verschillende geestelike strukturen: de bouwende en scheppende geest en de beweeglike naar zich toe halende geest. De scheppende, in de aarde gewortelde en toch de wereld in metafysies beleven overwinnende geest vindt zijn voornaamste drager in de Ariese mens; de graaiende, wortelloze, uitsluitend op het aardse gerichte materialistiese koopmansgeest vindt zijn voornaamste vertegenwoordiger in de Jood". Aldus vrij simplisties Gottfried Feder 1). Zeer breedvoerig worden de hier aangeduide gedachten uitgewerkt in het dikke boek van Alfred Rosenberg: Der Mythus des zwanzigsten Jahrhunderts. Hoewel dit boek niet onder de auspiciën der partij is uitgegeven, en Hitler vooral strevend naar de politieke macht, vragen van wereldbeschouwing naar het tweede plan terugdringt, is Rosenberg een van Hitlers belangrijkste medewerkers (er wordt in Duitsland gezegd: Hitler beveelt wat Rosenberg wil) en heeft hij als redakteur van het hoofdorgaan een enorme invloed. Reden genoeg dus om de door Rosenberg voorgestane theorie over kultuur, ras en wereldbeschouwing met het nationaal-socialisme in verband te brengen.

Voor wij deze theorie nader uiteenzetten, worde er op gewezen, dat zij niet noodzakelik met nationaalsocialistiese politiek, staatstheorie en diktatuur verbonden behoeft te zijn, dat altans belangrijke elementen dezer theorie reeds in de 19e eeuw zijn uitgesproken, en dat het nationaal-socialisme als sociaal verschijnsel der na-oorlogsjaren op deze wijze een fundament probeert te vinden van algemene, misschien zelfs van normatieve aard. Reeds de graaf de Gobineau † 1882, een frans geleerde, verdedigde de opvatting dat de ondergang van een kultuur oorzakelik samenhangt met degeneratie van het ras, tengevolge van de rassenvermenging; dat dus omgekeerd de zuiverheid van het ras voorwaarde is voor de bloei der kultuur. Daarna is het geruchtmakende werk van Houston Stewart Chamberlain gekomen over Die Grundlagen des 19. Jahrhunderts, waarin hij ras en religie zeer nauw met elkaar verbindt, en de Joden, wegens hun raszuiverheid zeer sterk, als het meest irreligieuze volk schetst. Jezus was ook geen Jood, hij kwam uit Galilea, het gebied der heidenen, waar men Aries bloed in de aderen had. Chamberlain verdedigt een „Indo-ariese wereldbeschouwing" (titel van een ander boek) juist op grond van rassenverwantschap. Ietwat wonderlik deed omstreeks 1900 het felle nationalisme van Chamberlain aan: moest een geboren Engelsman zo hartstochtelik het Deutschtum prediken, en moesten de Duitsers de vernieuwing van hun vaderlandsliefde leren van een die aan de zijne ontrouw werd? Hoe het zij, de gedachten zaten in de lucht, en Rosenberg, Günther, Wirth e. a, hebben in deze lijn voortgewerkt. Het nationaal-socialisme wil dus meer dan politiek, het wil rassen- en kultuurstrijd zijn.

„De werkelike strijd van tegenwoordig gaat dus niet zozeer om uiterlike machtsverschuivingen, terwijl men innerlik een kompromis handhaaft, zoals tot nu toe, maar juist omgekeerd, om de hernieuwde opbouw van de zielskernen der Noordelik gerichte volkeren, om opnieuw die ideeën en waarden in hun heersers-rechten naar voren te brengen, waaruit alles wat ons kultuur betekent ontspringt, om de instandhouding van de eigenschappen van het ras zelf" 2). Hier heeft men dus de centrale gedachte dezer rassentheorie: alle kultuur is gebonden aan het ras. Schedelbouw, kleur van haar en ogen, samenstelling van het bloed enz, bepalen wat goed is en wat kwaad, zijn beslissend voor de aard van het zieleleven, het volkskarakter, de geestelike waarden. Kunst, zegt Rosenberg, is steeds de schepping van een bepaalde bloedsgemeenschap en wordt alleen door mensen van hetzelfde bloed begrepen. Zo ook wetenschap. Wat wij in Europa wetenschap noemen — de gedachte dat de gebeurtenissen in het heelal een wetmatige opeenvolging zijn — is een uiting van de Germaanse scheppingskracht, is niet een idee waartoe iedere Mongool, Syriër of Afrikaan ook had moeten komen, integendeel: deze gedachte werd vele duizenden jaren lang door vele vreemde rassen op het heftigst bestreden. De kultuurontaarding onzer dagen, heet het elders 3) is gevolg van Christendom en humanisme, die in naam van „geest" het „leven" d. w. z. instinkt, bloed, ras hebben geschonden — aan deze bloedschande sterven persoonlikheid, volk ras, zede.

De nieuwe periode der geschiedenis die tans is ingeluid, betekent een herstel van het instinktieve, primitieve „leven" tegenover de overwoekering van den „geest". Als wij dit zo zelfverzekerd horen beweren, rijzen wel allerlei bezwaren. Er wordt met de namen wel wat wild omgesprongen: men spreekt door elkaar van het Ariese, het Germaanse, het Noordelik-gerichte ras, net alsof deze begrippen elkaar dekten en precies vaststaat wat men er mee bedoelt. De bezwaren worden er niet geringer op, wanneer men gaat vaststellen, welke dan de kenmerken, de fundamentele eigenschappen van het ras zijn: „De Noordelike mens is dapper, op daden gericht, meer geestelik dan zinnelik, steeds tot strijd en offer bereid. In de oosterse mens zien wij het type van de rustige, gemakkelike genieter, die niets meer vreest dan een heldhaftig leven. Hem drijft geen faustiese drang, geen vonk van scheppende begaafdheid; geen grote en edele hartstocht leeft in zijn bloed. Hij brengt zijn bestaan door in traag zinnengenot, en wanneer het noodlot hem treft, in doffe gelatenheid. Hem is elk heilig scheppend vuur vreemd, dat de Noordelike mens nooit tot rust laat komen. Ook lichamelik is het verschil der rassen zeer duidelik. De oosterse mens is kort, gedrongen, met ronde schedel, donkere oogen en haren, brede slappe gelaatstrekken. Alles is aard-zware donkere gebondenheid. Daartegenover is de Noorderling groot, slank en licht, met lange schedel, kloeke, vaste trekken, blauwe ogen, licht haar. Zijn gang is die van de geboren heerser, zijn ganse verschijning belichaamt hoogmoed en vrijheid" 4).

Rosenberg zegt op zijn wijze hetzelfde: Het germaanse dynamiese wezen uit zich nimmer in in wereldontvluchting, maar betekent wereldoverwinning. op tweeërlei wijze: religieus-kunstzinnig-metafysies en luciferies-empiries. Met dit laatste bedoelt hij vooral de onderwerping der natuur door uitvindingen en ontdekkingen. De Noordelike mens heeft de donkerste werelddelen, de koudste polen, de tropiese oerwouden en naakte steppen, de verste zeeën en de verborgenste rivieren en meren ontdekt en de hoogste bergtoppen beklommen. Bovendien: wie niet in de auto en de internationale express de luciferiese, alle ruimte en tijd overwinnende macht speurt, wie niet te midden van machines en ijzerwerken, in het in elkaar grijpen van duizend raderen deze polsslag der praktiese wereldoverwinning speurt, die heeft éen kant van de germaans-europese ziel niet begrepen en zal dan ook de andere mystiese zijde niet verstaan 5). Naar het zedelike gekeerd zijn de grote waarden van het Noordelik ras, die ook zijn gehele kultuur bepalen, eer, vrijheid en plicht. Bovenstaande tamelik uitvoerige citaten zijn gegeven, om te doen zien dat wij hier niet in de koele, zakelike hartstochtsloze sfeer der wetenschap, maar in de zwaar geladen hartstochtelik gespannen sfeer van de agitatie zijn, waar een beroep op redelikheid geen weerklank vindt. Het onlogiese van allerlei beweringen springt onmiddellik in het oog. De Jood heet de schepper van het kapitalisme, want de Jood is hebzuchtig — vraag: Wie heeft het Japanse en Chinese kapitalisme geschapen?

Verdere vraag: als in Duitsland nauweliks 1 % der bevolking Joods is, en het kapitalisme er zeer sterk werd, moet er dan in de 99 % Ariërs niet zeer sterke aanleg voor kapitalistiese geest schuilen? Derde vraag: Joodse geest = kapitalisme; maar Joodse geest is ook = socialisme (Marxisme); zijn kapitalisme en socialisme broertjes? Het heeft nauweliks zin, om tegenover de nationaalsocialisten de vraag te stellen of deze rassentheorie wetenschappelik vast staat, of er niet — bij alle erkenning van de grote betekenis van het ras als oerelement — ook het algemene in menselik geestesleven aanwezig is; wij hebben hier te doen met sterk vereenvoudigde gepopulariseerde inzichten en meningen in dienst van agitatie en propaganda, en eer men aan de wetenschappelike vragen toe kan komen, zou de sociaal-psychiese ondergrond moeten worden gezuiverd. Wij zullen dus de wetenschappelike diskussie over de rassentheorie der kultuur laten rusten.

Men voelt wel, dat er op de gegeven grondslagen, de nationaal-socialisten alles aan gelegen is om raszuiverheid te bevorderen. Dat ook hier de hartstochtelike geladenheid op ons afkomt, moge uit een enkel voorbeeld blijken. Otto Bangert ontziet zich niet om het volgende te laten drukken: „Graaf Coudenhove Calergi, de voorvechter van de Verenigde Staten van Europa, zoon van een internationale politikus en een Japanse moeder, echtgenoot van een Joodse vrouw schreef in 1923 in het Weense vrijmetselaarsorgaan de gedenkwaardige woorden: de komende mens zal de gemengde zijn. Voor Europa wens ik mij een eurasies negroied toekomstras... de leiders zullen de Joden zijn, want een goede voorzienigheid heeft aan Europa in de Joden een nieuw edel ras met geestesbegaafdheid geschonken.

De Japanse bastaard heeft maar al te zeer gelijk! De Jood, de demon van het verval der mensheid zoals Wagner hem noemde, zal ook ditmaal, als in het oude Rome, het ferment van de algemene ontaarding vormen. Waar het aas is, verzamelen zich de gieren" 6). De algemene kultuurstrijd der 20e eeuw gaat tussen de drie gedichtenstelsels, die met elkaar om de opperheerschappij in Europa worstelen: 1°. het op de vrijheid der ziel en de idee der eer berustende, dat het wezen van het Noordelik ras is; 2°, het roomse dogma: de deemoedige onderworpenheid aan het priesterdom; 3°. het materialisties individualisme met de ekonomiese heerschappij van het kapitaal (liberalisme in de 19e eeuw, socialisme als tak van dezelfde stam later). De laatsten moeten vernietigd worden, niet omdat zij objektief vals of slecht zouden Zijn, maar omdat zij in wezen vijandig zijn aan het germaanse wezen 7). Hier hebben wij tevens de laatste grond van het anti-semitisme: men wil de Joden vernietigen in de germaanse landen, niet omdat zij slecht zijn an sich, maar omdat zij tegen het germaanse wezen indruisen. Der Jude als Gegensatz und Widerspruch, nicht geistiger Antipode, zegt Rosenberg , de Jood als tegenstelling en vijand, niet als tegenpool, die men nodig zou kunnen hebben.

Daarom was bij de besten, beweert Billung, Völkische Gesinnung steeds verbonden met anti-semitisme: hoe meer men zich van eigen wezen bewust wordt, en er naar streeft dit te volmaken, des te duideliker zal men de Jood als „Gegenrasse" niet alleen van het eigen volk, maar ook van alle andere volkeren ervaren en hem als zodanig moeten bestrijden. Dit anti-semitisme gaat dan ook steeds gepaard met scheppende arbeid van bizonder gehalte, en het zijn de waarlik scheppende mensen, die er zich tegen verweren, dat hun werken en de schatten van hun geest tot sjacherobjekten van de Joden ontadeld worden, aan wie zelf descheppende, begaafdheid ontbreekt 8). De veelvuldig gebruikte leuze: „Vernietiging van de Untermensch" moet men van uit deze gevoelswereld verstaan, en vindt daar een eenheid, die haar in de sfeer van het verstand ontbreekt; want soms is die Untermensch: het gemengde ras, d. w. z. het vergiftigde, zieke ras: soms is het de Jood, het wezensvijandige ras, soms de Marxist-socialist, de door Joodse geest aangetaste en misleide, allen te samen vertegenwoordigers van de chaos. Het wordt pijnlik voor de nazi's, wanneer men deze daverende leuzen met de werkelikheid gaat konfronteren. De Joden zelf hebben, op de beschuldiging dat aan hun ras elke geestelike scheppende begaafdheid ontbreekt, een lijst overgelegd van wetenschappelike mannen en kunstenaars van internationaal erkende betekenis. Wat antwoordde men daarop?

Ten eerste, dat bleek uit deze statistiek, hoe de Joodse parasieten zich altijd mengen in dingen die hun niets aangaan, (kunst, wetenschap!); ten tweede, dat als men als schrijver bekend en vertaald wil worden men een Jood moet zijn, omdat de Joden het internationale kapitalisme beheersen. Men voelt: redelike argumentatie wordt krachteloos gemaakt door gevoelskomplexen. Pijnliker wordt het geval, wanneer men de rassentheorie niet keert naar de Joden, maar naar de nazi's zelf en naar het duitse volk. Naar de nazi's zelf: zijn de grote kopstukken: Hitler, Goebbels en anderen wel rasecht? Hitlers moeder was een Tsjechiese en hij zelf naar uiterlike verschijning zeker geen type van de blonde Germaan. Wat wordt er dan geantwoord? Zijn Tsjechies bloed verklaart „die Uebersteigerung rancher Charakterzüge weit liber das Normale hinaus", verklaart zijn buitengewone karakterbegaafdheid; een laatste bericht verklaart eenvoudig de mening, dat Hitler geen Germaan is tot politieke leugen 9). Nietzsche en Treitschke worden opgeroepen: beide ook met Tsjechies bloed en buitengewone geestesaanleg. Bovendien is het bekend, dat in landen met gemengde rassen de nationaliteiten-strijd feller opvlamt en daardoor zijn duizenden Slaven uit het Oosten van Duitsland en uit Oostenrijk tot vurig overtuigde Duitsers „von einwandfreier Gesinnung" geworden, en komen zij sterker op voor het Deutschtum dan degenen, voor wie het Duits-zijn een vanzelfsprekendheid is. — Wie nog een tikje toegankelikheid voor redelike bewijsvoering heeft, ziet onmiddellik hoe hier de hele rassentheorieboven geworpen is—alleen de nazi's zelf schijnen het niet te zien.

Wat Hitler's persoon betreft, wordt er dan bijgevoegd, dat zijn buitengewone redenaarstalenten, zijn fanatisme en hang naar het dogma van de Tsjechiese moeder afkomstig zijn 10). Dr Goebbels, klein manneke met donkere fanatieke ogen, groot achterhoofd heeft niets van een fiere germaan — waar blijft, redelik redenerend, de rassentheorie? Indien ergens, dan wordt hier duidelik, hoezeer een massaal psychologies komplex het nationaal-socialisme beheerst. Pijnlik wordt de rassentheorie ook, wanneer men haar keert naar het duitse volk: is de bevolking van Duitsland ras-echt? en hoe staat het met zijn geestelike leiders uit het verleden? Er wonen in Duitsland (afgezien van de Joden) vier rassen: het nordische (germaanse), het westische (mediterrane), het ostische (alpine) en dinariese; de bewering dat alleen het nordische tot kultuurscheppen in staat en dus tot heersen geroepen is, stempelt de drie andere meteen tot minderwaardigheid — waarbij het geluk wil, dat talrijke groten der duitse en Europese kultuur uit deze minderwaardig verklaarden geboren zijn. In Zuid Duitsland woont overwegend, in Noord- en Oost Duitsland voor een belangrijk deel en zeker in de grote steden een bevolking van gemengd bloed. Valt daarmee de eenheid van volksbesef weg? Hebben taal, gemeenschappelike zede, historiese lotsgemeenschap geen betekenis meer, wanneer raszuiverheid verdwijnt? En wat de geestelike leiders uit het verleden betreft: als men de rassentheorie konsekwent toepast, komt er grote twijfel of Luther, Beethoven, Schopenhauer, Nietzsche, zelfs Goethe en Bismarck wel tot de echte Duitsers behoren.

Vragen, die door de ras-fanatici nù niet beantwoord worden, en die straks, wanneer de oorzaken van het massaal psychologies komplex naar wij hopen, gaan verdwijnen, niet meer gesteld behoeven te worden. Men zal in het verband dezer „filosofie", die kultuur bindt aan bloed en ras, ook een aantal beschouwingen vinden die men geschiedenis-filosofie zou kunnen noemen. Daarbij wordt dan in de eerste plaats het begrip „volkspersoonlikheid" ingevoerd. Kenmerk van de germaanse mens heet, sedert zijn optreden in de wereldgeschiedenis, dat hij het leven der volkeren opvat als daad, d. i. als vorm geworden zielskracht, als uitdrukking van een eigen geaard innerlik. Hij blijft niet staan bij wat de mensen gedacht en gedaan hebben, maar weet dat dit alles teruggaat op, ontspringt aan innerlike krachten, die elk volk maken tot een eigen type. Daarom verstaat hij geschiedenis als de ontwikkeling der volkspersoonlikheid, en omdat de germaanse geest instinktief de eeuwigheid en onverliesbaarheid der persoonlikheid beseft, leefde in hem — en in hem alleen — de begeerte om andere, vreemde volkspersoonlikheden te onderzoeken 11).

Zo is het dynamies karakter van de germaanse geest de keerzijde van zijn onvoorwaardelike erkenning der persoonlikheid. De noordelike mens, het tot bewustzijn geworden persoonlike, staat als het laatste mysterie in de hem omringende wereld eenzaam. Bij het eigen type, de eigen volkspersoonlikheid — naties zijn gedachten Gods, zegt Rosenberg de Lagarde na — hoort dan ook een eigen mythe, waaronder men verstaat: de niet verstandelik uit te drukken samenvatting van alle richtingen van het Ik, het volk, van een gemeenschap 12).

En de taak in het histories ogenblik der 20e eeuw is: een mythe te beleven en een type te scheppen. De revolutie der 20e eeuw ligt daarin, dat de rassenloze gedachte van internationalisme, met zijn hoogtepunten van bolsjewisme en wereld-trusts, beide symptomen van ondergang, plaats maakt voor het ontwaken der rassentypen en hun nationalisme. Als mythe heeft men dus te verstaan de idee van „het derde rijk" 13), „das heilig-ehrvolle Reich", of hoe men het overigens moge omschrijven.

In deze beschouwingen blijkt opnieuw, dat Hitler en de zijnen goede kenners der massa zijn. Wat hier over de eigen aard van een volk en over de betekenis van een mythe in een volksbeweging, in het vormen van gesloten, aktieve massa's gezegd wordt, is allerminst nieuw — men kan het o.a. bij Sorel vinden — en is zeker niet specifiek nationaal-socialisties, al speelt het daar op dit ogenblik de grootste rol. De betrekkelike onmacht, het weinig inspirerende van de sociaaldemokratie tegenover het nationaal-socialisme en bolsjewisme kan men sociaal-psychologies zo uitdrukken, dat de eerste geen nieuwe mythe heeft weten te scheppen, nadat de mythiese elementen van het Marxisme door de feiten zijn vernietigd.

Het behoeft na het voorgaande niet te verwonderen, dat het nationaal-socialisme ook met een revolutie in de religie komt, en een eigen religie predikt. Niet alleen, dat het massa-psychologies gezien de functie van religie vervult, aan de levens van millioenen bezieling en heldhaftigheid, volstrekte levensvulling en levenszin geeft, het komt ook met eigen waarden en inhouden. De pogingen, die er in Duitsland wel zijn, om een Wodan-religie te doen herleven mogen met het nationaal-socialisme een extreme rassentheorie gemeen hebben, Hitler voelt te duidelik, dat hij in Duitsland geen vijftien eeuwen Christendom ongedaan kan maken, en dat zijn beweging politiek volledig zou mislukken, wanneer zij zich met deze overspannen romantiese poging ging vereenzelvigen. Hetzelfde geldt tot op zekere hoogte ten opzichte van de felle anti-katholieke strekking van het boek van Rosenberg. Hitler, met talrijke aanhangers in Zuid Duitsland, is trouw katholiek; misschien was het menigeen ook niet onwelkom, scherpe kritiek te horen op het samengaan van het katholieke centrum met de materialistiese Marxisten; overigens heeft Hitler gevoeld, dat hij zich met de vragen van levensbeschouwing in de publieke agitatie niet moest inlaten.

Ook over het Protestantisme laat Rosenberg zich scherp uit, het behoort mede tot het oude syriesjoods-oosterse kerktype, dat met zijn dogmatiek de wezenlike elementen der germaanse ziel — eer, vrijheid, plicht -- heeft geschonden; als negatief Christendom zijn Katholicisme en Protestantisme beide vijandig aan het germaanse wezen 14). Het is echter bekend, dat talrijke Protestantse geesteliken de grootste propagandisten voor het nationaal-socialisme zijn geworden, en dat juist uit deze kringen de ontstellendste uitlatingen komen.

Twee hoofdlijnen zijn er waar te nemen, wanneer men de rassentheorie van zo even ook toepast op de religie. De meest konsekwente verwerpt het Christendom absoluut, als stichting en werk van de joodse Geest, uitlopend op dogmatiese en politieke tyrannie. De andere houdt Chamberlains gedachte vast, dat Jezus geen Jood was, dat de vervalsing, d, i. de verjoodsing van het Christendom moet worden uitgezuiverd, dat dus het Oude Testament, dat natuurlik alleen historiese, geen religieuze waarde heeft, moet worden verworpen en het Nieuwe moet worden bezien vanuit de Völkische Gedachte. Men kent misschien de Christus van Fahrenkrog: de bewuste poging om al het Joodse, — duldende, zegenende, deemoedige —te vervangen door het germaanse: het strijdbare, dynamiese 15 ).

Men luistere naar het resultaat van deze vernieuwing van het Christendom. Een van de hoofdstukken uit het boekje van Bangert, dat de ideologie van het nationaal-socialisme geeft, heet: Kruis en Hakenkruis. Het schildert eerst de verwording der antieke wereld door de rassenchaos, de triomf van de Mammon in de hoofdvesting van het materialisme, Jeruzalem, waar de Jood, d. i. de farizeër heerst; het optreden van Jezus, zoon van het noordelik ras in Galilea, die niet gekomen is om de vrede te brengen maar het zwaard, die het vuur op de aarde wil doen ontbranden, die zijn felle „Wee-u's" de Joden in het gezicht slingert, de tempel reinigt — kortom: de heroïese strijder, simbool van tot den dood bereid heroïsme. Dat is de zin van het kruis. Het Christendom van nu mist alle heroïsme; in plaats van wereldoverwinning kwam wereldontvluchting; Jezus werd vervormd van de strijdende held tot het offerlam dat geslacht werd tot vergeving der zonden — dat is de joodse, materialístiese en pacifistiese Jezus. Germanen hebben nodig een andere Jezus, de held die de jongeren voorgaat in strijd en dood, de kruisridder! Gelukkig is er in Duitsland een echt Christendom opgestaan, dat nog eenmaal het kruis in het Westen zal oprichten: de Hitlerbeweging; het is het oude Christendom, verdiept met het rassenelement, waarvan het hakenkruis het simbool is. Zo wordt het hakenkruis tot het teken van dit rassenbewust Christendom, dat zich heden opmaakt voor de beslissende strijd voor het Godsrijk, voor de heilige ordening der wereld. Want het Godsrijk is geen pacifisties paradijs van algemene verbroedering, waarin de zachte schapen naast de verscheurende wolven grazen.

Het is „binnen in u lieden" d. w. z. het is alleen te verwerkeliken, wanneer gij u bekeert en een wordt met de wil Gods. Deze oerwil des levens is uitgedrukt in de zedelike wereldorde, die gegrond is op de socialistiese verbondenheid van hetzelfde bloed en op de aristokratiese grondwet van het bestaan. Ras en persoonlikheid met offer-bereide overgave (naastenliefde) zijn zijn eeuwige zuilen; waar deze staan, is het Godsrijk. Hoe ver moet ons officiële Christendom echter reeds tot pacifistiese gevoelerigheid gezonken zijn, dat de Jood het nota bene durft wagen, ons het Godsrijk als de volkomen demokratie, als volkerenverbroederende internationale voor te toveren! Het rassenmoeras is dus het Godsrijk op aarde! Alle mensen, alle volkeren, alle rassen zijn gelijk; een wereldrijk van de „liefde" en de „vrede" moet hen daarom omspannen, en er zal éen herder en éen kudde zijn". Men stelle zich dit rijk der liefde voor, een armzalige volkerenbrij van mestiezen en mulatten! Dan denke men er zich de herder nog bij, het uitverkoren volk van de beursjoden, en men heeft ongeveer voor zich wat dit „Godsrijk" om het lijf heeft 16). Rosenberg zegt in wezen hetzelfde, al tracht hij de nieuwe duitse religie wat meer te funderen en haar een wijdere achtergrond te geven.

Voor hem is Eckehart, de mystikus uit de 14e eeuw, de grote apostel der germaanse ziel; immers hij verzet zich tegen het Roomse dogma, poneert de adel der ziel, waagt de stoutmoedige gedachte van de identiteit der ziel met God, hij is de verkondiger van een bewust aristokraties geloof, wil dat de mens vrij zal zijn enheer over al zijn werken, ongestoord en ongebonden. Komt de gedachte van de aristokratiese mens in het middelpunt, dan raken de ideeën van liefde, deemoed, barmhartigheid, genade enz. op de achtergrond; Eckehart heet de profeet van de „selbstherrliche Seele". Het tweede belangrijke element dat Rosenberg reeds bij Eckehart vindt is de waardering van bloed en ras; hij citeert een uitspraak: „het edelste aan de mens is het bloed" en konkludeert dan: naast de mythe van de vrije ziel staat de mythe, de religie van het bloed 17). Daarmee is dan Eckehart omgetoverd tot de profeet van de nieuwe nationaal-socialistiese religie — een metamorfose, die niet zonder geweldige verwringing van den mystikus tot stand kon komen. Ook deze poging, om aan de nationaal-socialistiese gedachte haar traditie in de geschiedenis en haar heldengalerij in het verleden, haar „wolk van getuigen" te geven (naast Eckehart staat Goethe) moet een grote suggestie uitoefenen op de massa. Voor een strijdende volksgroep betekent het steeds een bezieling, een innerlik houvast, wanneer men de konkrete eisen van het heden herleiden kan tot grote, onvergankelike eeuwige waarheden, waarvoor reeds in een schoon verleden gestreden werd. Niet alleen, dat men daarmee de band met de grote geesteshelden van vroeger versterkt, het geeft ook een machtig vertrouwen ten opzichte van de toekomst: wij zullen nu eindelik verwerkeliken de stralende gedachte, die in de loop der eeuwen steeds meer bewust werd.

Zo spraken de socialisten, dat zij de vrijheid zouden brengen, waarnaar de mensengeslachten reeds eeuwen hunkerden; het socialisme zou zijn het begin van de wezenlike geschiedenis der mensheid, waarvoor al het tot nu toe gebeurde slechts voorspel was geweest. Zo profeteerden 150 jaren terug de revolutionairen uit Frankrijk, als zij spraken van de eeuwige onveranderlike rechten van de mens, die zij in vervulling zouden doen gaan. Hetzelfde pathos vindt men tans bij de profeten van het derde rijk, dezelfde trotse beenwijzing naar het verleden en zijn helden. Daarmee wil niet gezegd zijn, dat naar waarde en inhoud deze gedachten en bewegingen even hoog zijn aan te slaan; ik heb er opnieuw mee willen illustreren, dat men het nationaal-socialisme, ook wanneer het met een eigen mythe en ideologie komt, niet onmiddellik naar de inhoud van zijn overtuigingen, naar de doordachtheid en geslotenheid van zijn stelsel, naar de waarheid van zijn beweringen moet beoordelen, maar het allereerst heeft te zien als een sociaal-psychologies te verklaren verschijnsel. Daarna pas komt het onderzoek naar het waarheidsgehalte en de bepaling van ons eigen standpunt.