Lang geleden was ons land een land van boeren. Ze woonden op zelfgemaakte heuvels, terpen, of in kleine dorpjes bij elkaar. Sommige mensen noemden zich 'Bataven' of "Tubanten'. Anderen zeiden: 'Wij zijn de Friezen.' Of ze zeiden: 'Wij horen bij de Kaninefaten.' Maar eigenlijk deden ze allemaal hetzelfde. Ze werkten alle dagen op het land. Ze ploegden, zaaiden en maaiden, en zorgden voor het vee. Zo ook twee gespierde mannen die door iedereen Verrit en Malor werden genoemd. Verrit en Malor waren voor niemand bang. Tot de Romeinen kwamen.
De Romeinen kwamen uit Rome. Ze kwamen met duizenden tegelijk. De soldaten hadden zwaarden, schilden en helmen. Hun leiders zaten op paarden. De baas van alle Romeinen heette Julius Caesar. Hij wilde heersen over alle volken. Ook over de Bataven, Tubanten, Friezen en Kaninefaten. De boeren keken verbaasd toe. Langs de rivier de Rijn zetten de Romeinen legerkampen op. Ze hakten bomen om en maakten rondom het kamp een stevig hek. Daaromheen groeven ze een gracht.
De Romeinen legden wegen aan. Langs de rivier bouwden ze dijken. Nu kon het water niet langer het land overstromen. Zoiets hadden de boeren nog nooit gezien.
De Bataven sloten vriendschap met de Romeinen. Maar de Tubanten, de Friezen en de Kaninefaten hadden daar geen zin in.
Op een dag staken de Romeinen de rivier over. Ze stuurden hun paarden gewoon het water in. Aan de overkant gekomen zeiden ze tegen de Friezen: 'Wij zijn hier de baas.'
Niemand durfde zich tegen de Romeinen te verzetten. Behalve twee sterke mannen. Het waren Verrit en Malor. Verrit stapte naar voren en zei: 'Wie heeft jullie gestuurd?' Malor deed ook een stap naar voren en zei: 'Is het soms jullie keizer, Julius Caesar?'
'Nee,'zei de Romeinen hoofdman. 'Onze oude keizer is dood. We hebben een nieuwe keizer, Nero. Hij heeft ons gestuurd.'
Verrit en Malor keken elkaar aan.
'Zullen we naar Rome gaan?' vroeg Verrit.
Malor knikte. 'We gaan met keizer Nero praten.'
De twee Friese mannen zadelden hun beste paarden en gingen op weg. Ze reisden over de wegen die de Romeinen hadden aangelegd. Weken later kwamen ze aan in Rome. Ze keken er hun ogen uit. Er woonden wel een miljoen mensen, in stenen huizen. Ze zagen tempels en paleizen. En arena's waarin gladiatoren met wilde dieren vochten. Rome was de eerste stad die Verrit en Malor zagen. Keizer Nero ontving de twee Friese mannen.
'Wij zijn Verrit en Malor,' zei Verrit.
'Wij zijn Friesen.' zei Malor. "Wij komen uit de Lage Landen bij de zee. We komen u vertellen dat we vrij willen zijn.'
'Beste Verritus en Malorix,' zei de keizer. 'Wie het sterkst is, is de baas. Ik stel voor dat we vriendschap sluiten.'
'Alles goed en wel,' zei Verrit, 'maar we kunnen geen vrienden zijn zolang jullie ons land hebben ingepikt. Kunt u niet tegen uw soldaten zeggen dat ze moeten weggaan?'
Keizer Nero werd woedend. 'Hoe durven jullie zo tegen mij te praten? Weten jullie wat wij doen met onze vijanden? Die mogen in de arena vechten met de leeuwen.'
Verrit en Malor knepen hun lippen op elkaar. Ze hadden geluk, de keizer liet hen gaan.
Voor Verrit en Malor naar huis gingen, namen ze eerst een kijkje in de arena. Ze gingen heel brutaal op de tribune tussen de deftige mensen zitten. Die keken boos naar de slonzige broers.
'Niets van aantrekken,' zei Malor. 'Wij zijn ook deftig, want wij zijn hoofdmannen van de Friesen.'
'Toch ben ik niet van plan om ooit midden in de arena te gaan vechten,' zei Verrit.
'Je hebt gelijk,' zei Malor. 'Laten we maar weer naar huis gaan.'
De twee mannen begonnen aan de terugtocht. Overal langs de rivieren zagen ze hardwerkende Romeinen. De legerkampen veranderden in forten. Het fort Noviomagus veranderde langzaam in een stad: Nijmegen. Ze kwamen door Trajectum. Ook dat fort ging al op een stad lijken: Utrecht.
Na een lange, vermoeiende tocht staken Verrit en Malor de rivier de Rijn over. Ze waren eindelijk thuis. Maar hun volk was helemaal niet blij. Terwijl Verrit en Malor in Rome waren was hun land door de Bataven bezet.
'Volgens mij zijn we helemaal voor niets naar Rome geweest,' zei Verrit.
Malor haalde zijn schouders op.
'Ik vond het wel de moeite waard,' zei hij. 'Ik heb veel gezien. Grote steden met paleizen en tempels. We kunnen een voorbeeld nemen aan de Romeinen.'
'Je hebt gelijk,' zei Verrit. 'Het zijn rare jongens, die Romeinen. Maar je kunt wel veel van ze leren.'
En zo..... is het echt gebeurd.
(uit: Lang geleden- Arend van Dam & Alex de Wolf)