Het Romeinse gezin (vrouw, kinderen, bedienden) stond van oudsher onder het gezag van de vader des huizes. Van oorsprong had hij het recht om over leven en dood te beslissen (maar dat kwam ten tijde van het Romeinse Rijk niet zoveel meer voor). Veel kinderen werden als slaaf geboren. Als ze 6 of 7 waren moesten ze al werken. Bijna niemand van het gewone volk ging naar school. Ze moesten hun ouders helpen bij hun werk. Kinderen van de rijkere Romeinen gingen wel naar school. In de stad waren kleine schooltjes.
De kinderen van de rijkste Romeinen kregen les van hun vader of een huisleraar. Dat was meestal een slaaf die lesgaf. Leraren waren vaak geleerde slaven uit Griekenland. Tot hun twaalfde jaar kregen de kinderen basisonderwijs. Ze kregen les in rekenen, lezen en schrijven in het Latijn en Grieks. De kinderen schreven met een stylus op een houten plankje met een dun laagje was erop (een lei). Oudere kinderen schreven met pen en inkt op papyrusrollen.
Na de basisschool kregen de kinderen les in lezen, muziek, wiskunde en het houden van toespraken. Ook werd veel gedaan aan gymnastiek en sport. Je had zelfs een speciale sportschool: het gymnasium. Vooral belangrijk voor jongens, want die moesten later sterk en handig zijn als ze het leger in gingen.
Als de kinderen 12 waren mochten alleen de jongens verder leren. Meisjes trouwden rond hun 14e jaar. Ze mochten zelf niet kiezen met wie ze gingen trouwen. Hun vader koos een geschikte man voor hen uit.
uit: https://web-jack.nl/Public/Webpaden/Geschiedenis/Romeinen/romeinen_7.pdf