01 Hoe staat de niet‑stotteraar tegenover het stotteren?

< terug

Wij die vloeiend spreken, vinden dat stotteren er merkwaardig uitziet en ook vreemd klinkt. Wij ondergaan het als een onverwachte en ongewone manier van doen.

Wij begrijpen niet waarom iemand zoveel krampachtige moeite moet doen om een heel gewoon woord uit te spreken, waarom hij telkens dezelfde aanloop herhaalt om het er eindelijk uit te krijgen. Of waarom een ander onverstaanbaar raffelt, met zoveel herhalingen en veranderingen en stopwoorden en tussenzinnetjes, dat nauwelijks te begrijpen valt waar het over gaat. En waarom zo iemand dan bovendien met de ogen knippert, ze juist wijd openspert, of helemaal dichtknijpt, waarom al die wonderlijke bewegingen met hoofd, romp of ledematen worden gemaakt.

Kortom, wij begrijpen niet waarom wat ons zelf zo gemakkelijk afgaat voor die ander blijkbaar een heel moeizaam en ingewikkeld proces is.

Het stotterende spreken, dat onder zoveel druk, met zo grote gejaagdheid of met zoveel overbodige franje tot stand komt, maakt ons, luisteraars, onzeker. Zijn wij dan zo bedreigend dat die ander niet gewoon kan doen en bang is? Waarvoor eigenlijk? Is het niet belachelijk om zo bang te doen als er niets bijzonders aan de hand is?

We hebben allemaal de neiging wat we niet begrijpen, wat van onze normen afwijkt, uit de weg te gaan. Mensen die stotteren gaan we ook uit de weg. We menen dat we dat doen om de ander te sparen. Het is immers zo’n pijnlijk gezicht; iemand die stottert is zo duidelijk zichzelf niet meester. Je kunt zo moeilijk contact maken en ook maar beter niet kijken, dan hoeft hij zich niet zo te generen voor zijn gestuntel. Je kunt hem de volgende keer ook maar beter niets vragen, geen gesprek beginnen, daar zal hij je dankbaar voor zijn.

Zo denken we, en zo handelen we ook heel vaak. Doen we dat werkelijk uit vriendelijkheid tegenover degene die stottert? Of omdat we zelf onzeker zijn en ons geen houding weten te geven tegenover een verschijnsel dat we niet begrijpen?

Ook als we het niet begrijpen hebben we er toch een mening over. En de stotterende medemens, die de lekenpraat aanhoort, denkt: stotter jij of stotter ik?

Wat bedoelen we met stotteren

Herhalingen, die wat tempo en intonatie betreft niet afwijken van het gewone spreekritme, komen bij alle mensen voor. ‘ja, we dachten er over ... nou ja, we dachten er over, nou, ach, Piet en ik dachten er over om maar naar Rotterdam te gaan’.

Zolang het tempo normaal blijft en de intonatie ook, zal niemand aan stotteren denken. Wie oververmoeid of verstrooid is, wie aarzelt of hij iets al of niet zal vertellen, heeft de neiging woorden en zinsdelen nog eens te zeggen. Als die herhalingen geen woorden maar lettergrepen betreffen en als dan ook nog het tempo ineens versneld of vertraagd wordt, dan wordt de luisteraar onrustig, dan klopt er iets niet meer. ‘Suhsuh-suh-soms ga-gaan we na-naar Ruh-ruh-rotter-uhrotterdam’.

Herhalingen kunnen zo dicht op elkaar volgen dat ze in elkaar overgaan, het lijkt dan of de spraakklank wordt aangehouden of verlengd. ‘Sssss-oms gggggaan wwwwwennnnnaa-aar Rrrrrotterdam’. De druk is dan al wat sterker geworden. En als de druk nog sterker wordt, treden zogenaamde blokkades op waarbij er helemaal geen geluid meer komt. Zo’n blokkade kan van een fractie van een seconde tot wel enkele seconden duren. Tenslotte wordt het woord eruit geperst en dat geeft dan, even, een enorm gevoel van opluchting. Het is dit gevoel van opluchting dat iemand sterk bijblijft; de volgende keer dus maar weer flink hard gaan persen, dat werkte. Terwijl het feitelijk zo is dat degene die stottert door druk te zetten juist de moeilijkheid oproept.

Een ander voelt aankomen dat hij op een bepaald woord zal komen vast te zitten, dat het hem in de keel zal blijven steken. Die gaat dan in steeds sneller tempo een stukje van de zin herhalen in de hoop dat het gevreesde woord ineens wel zal meekomen, dat hij over de hindernis zal heen schieten zónder te stotteren. ‘Nou soms gaan we dan, gaan we, gaan we dan naar gaan we dan naar -gaan we dan naar Rotterdam’. Hè, hè, het is gelukt. En dus de volgende keer maar weer sneller en sneller herhalen, dat werkte -een ander stotterpatroon.

Dit heet ’aanloopjes nemen’ en ook hiervan wordt de luisteraar onrustig. Hij kan niet verder denken, de ander neemt hem steeds weer mee terug. Bij een blokkade gebeurt het maar al te gemakkelijk dat ook de luisteraar zijn adem vasthoudt en daardoor benauwd wordt. Je zou stotteren een manier van spreken kunnen noemen waarbij de luisteraar niet gewoon kan doorademen en de spanning van de spreker gaat meevoelen.

Openlijk en verborgen stotteren

Toch zijn er ook stotterende mensen die zeer bedreven zijn in het vinden van andere woorden en zinswendingen, die zelfs vlot van onderwerp veranderen, zonder dat de luisteraar daar erg in krijgt. ‘Nou we gaan (s) wel eens naar (R) die fijne stad aan de Lijnbaan’. Dan zijn de ‘s’ van soms en de ‘R’ van Rotterdam zogenaamde ‘moeilijke letters’ en die heeft hij mooi omzeild. Zo iemand lijkt de oplossing gevonden te hebben. In feite is hij echter voortdurend bang ontmaskerd te zullen worden. Hij zegt zorgvuldig alleen dát wat hij zeggen kan zonder door de mand te vallen. Wat hij werkelijk op het hart heeft komt niet aan bod. Persoonlijke zaken liggen trouwens altijd al gevoeliger dan algemene en zo houdt hij zich op de vlakte. Hij is zogenaamd geen stotterend persoon, maar minstens zo angstig en waarschijnlijk nog eenzamer dan iemand die zijn stotteren laat horen.

Hier moet ook worden gezegd dat vrijwel iedereen die stottert pogingen doet een ander woord te vinden. Bekend is het grapje van degene die stottert en vraagt: ‘Mag ik een broodje? Ach ja, geef me er nog maar een’. Anders had hij t-t-t-twee moeten zeggen. Het is ook een opluchting dat hij aan die vernedering is ontkomen. Dus: het vervangende-woorden-zoeken wordt vlijtig voortgezet. Hoe meer hem dat lukt, hoe banger hij feitelijk voor het stotteren wordt.

De rol van de negatieve verwachting

Een typisch kenmerk van het stotteren is dat de luisteraar er telkens weer door wordt overvallen. Hij heeft er geen idee van wat voor iemand die stottert een moeilijkheid zal opleveren. De stotterende medemens weet het precies, hij voelt de spanning aankomen.

Vermoeidheid, haast en emotionele toestanden maken het stotteren erger. Bij iedereen wordt het spreken daardoor minder vloeiend, maar het stotteren wordt door nog iets heel anders sterk beïnvloedt. Dat wat niet-vloeiend spreken tot stotteren maakt, is de negatieve verwachting. Angst ontstaat door nare ervaringen. Doet zich een dergelijke ervaring opnieuw voor, dan is er onrust en onzekerheid. Bepaalde situaties, bepaalde onderwerpen, bepaalde woorden of zelfs letters, kunnen een zeer negatieve lading hebben gekregen. Door de herinnering aan een mislukking en door het tobben daarover zijn angst en onzekerheid bij een vergelijkbare situatie, bij dat onderwerp, bij dat woord en eventueel bij alle woorden die met diezelfde letter beginnen al aanwezig. Daardoor mislukt het spreken opnieuw.

Wat houdt het stotteren in stand?

Dr. Helene Fernau-Horn, een Duitse arts, die zeer veel onderzoek heeft gewijd aan stotteren en ook veel heeft bijgedragen aan de behandeling daarvan, bracht in een schematische voorstelling de vicieuze cirkel, waarin de stotteraar terechtkomt, in beeld. Zij noemde deze cirkel de ‘remmingsketen’. In Nederland heeft deze figuur de naam ‘negatieve cirkel’ gekregen.

Een ander, ook zeer duidelijk beeld is dat van de ijsberg. Dat beeld danken we aan de Amerikaanse psycholoog en deskundige op het gebied van stotteren, Dr. J.G. Sheehan.

Zolang het gedeelte onder water niet afsmelt, zal het gedeelte boven water niet wezenlijk veranderen.

Het komt erop neer dat angst voor en schaamte over het stotteren zoveel spanning oproepen dat stotteren weer een onvermijdelijk gevolg is. Stotteren houdt als het ware zichzelf in stand. Dit lijkt een hopeloze situatie en zo wordt het door iemand die stottert ook ervaren. Geen wonder dat hij het liefst zijn ogen sluit voor zijn eigenaardige manier van praten, hij trekt zich er innerlijk van terug, het is niet iets dat hij zelf wil, het overkomt hem. Dit is wel en niet waar, maar dat komt later aan de orde.

Wie stottert zit in zijn stotteren gevangen, hij kan geen kant op.

02 De stotteraar en de luisteraar