Opdracht 4 antwoorden
1. Die buschauffeur rijdt regelmatig te hard door deze straat. (vergelijk: Die buschauffeur loopt.....)
2. Verzend jij ooit iets aangetekend? (vergelijk: Loop jij.....)
3. Wat vind je van die opmerking van de leraar? (vergelijk: Wat loop je ...)
4. Deze winkel biedt hoge kortingen aan. (vergelijk: Deze winkel loopt....)
5. Jongen, dat verbeeld je je maar! (vergelijk: Jongen, dat loop je....)
6. Dat felle licht verblindt de tegenliggers. (vergelijk: Dat felle licht loopt.....)
7. Houd jij je altijd aan je afspraken? (vergelijk: Loop jij....)
8. Als het regent, word je nat. (vergelijk: Als het regent, loop je ....)
9. Omdat de bus te laat is, mist hij de trein.
10. Als je volhoudt, moet het vroeg of laat lukken. (vergelijk: Als je loopt....)
11. Het standpunt luidt als volgt: "Huiswerk maken is zinloos". (vergelijk: Het standpunt loopt....)
12. Morgen wordt die leerling door de mentor gebeld. (vergelijk: Morgen loopt die leerling....)
13. Weet je zeker dat zij met die rare snuiter verkering heeft?
14. Hoe luidt dat spreekwoord ook weer precies? (vergelijk: Hoe loopt dat antwoord....)
15. Ook voor jou geldt dat compliment. (vergelijk: Ook voor jou loopt dat compliment)