De tussenletter -n
Het was bessesap en bessenjam, het wordt bessensap en bessenjam. Het was zo dat je de tussen-n alleen gebruikte waar je een meervoud nodig had (van één bes heb je al sap, maar je hebt er meer nodig om jam te maken) en het wordt:
Als het eerste woord in een samenstelling een zelfstandig naamwoord is waarvan het meervoud op -en eindigt, dan schrijf je een tussen-n in die samenstelling
Dus, we schrijven voortaan pannenkoek, omdat pan een zelfstandig naamwoord is en het meervoud ervan op -en eindigt.
Het zou heerlijk zijn als dat alles was. Maar in maar liefst zeven gevallen gaat de bovenstaande regel niet op:
Als het gaat het om een vrouwelijke vorm van een woord, waarvan de mannelijke vorm op -en eindigt, dan wordt die -en ook gebruikt bij een samenstelling met de vrouwelijke vorm.
Dus het toilet voor de docentes heet voortaan docententoilet.
Is het eerste deel van de samenstelling een unieke persoon of zaak, dan schrijf je geen tussen-n.
Dus ondanks de rozengeur blijft het maneschijn. En ook Koninginnedag mag blijven, tenzij Willem Alexander, zodra hij koning is, besluit dat het een dag wordt ter ere van alle koninginnen.
Als het eerste deel alleen een versterkende of waardebepalende functie ten opzichte van het tweede deel heeft, dan schrijf je geen tussen-n.
Dus: apetrots en beregoed, ondanks apenrots en berenvel.
Is het eerste deel een lichaamsdeel en is het hele woord een 'versteende samenstelling' dan schrijf je geen tussen-n.
We schrijven bijvoorbeeld kinnebak en ruggespraak. Maar wat precies wel of niet 'versteend' is, is eigenlijk een beetje onduidelijk. We moeten bijvoorbeeld wel billenkoek en hartenkreet gaan schrijven, maar geen hartenlust (hartelust blijkt dus 'versteend').
Als één van de delen van een samenstelling niet meer herkenbaar is in de oorspronkelijke betekenis, schrijf geen geen tussen-n.
Het blijft bijvoorbeeld kattebelletje en paddestoel. Wie daarbij aan katten en padden denkt, is blijkbaar een uitzondering.
Als het eerste deel op een toonloze -e eindigt en een meervoud op zowel -s als -n heeft, schrijf je geen tussen-n
Dus je schrijft gedaanteverwisseling omdat gedaante op een toonloze -e eindigt en omdat je naast gedaanten ook gedaantes kunt gebruiken.
De regel voor de tussen-n heeft overigens niet alleen uitzonderingen maar ook valkuiltjes. In de volgende gevallen schrijf je bijvoorbeeld geen tussen-n:
armelui, brandewijn, dovenetel, spinnewiel en rollebollen: het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord of een werkwoord,
tarwemeel en rijstepap: het eerste deel heeft helemaal geen meervoud,
aspergesoep en horlogemaker: het eerste deel heeft geen meervoud op -n maar op -s.
Hoe de regel toe te passen?
Is het rode(n)kool, knarse(n)tanden, gerste(n)nat, asperge(n)soep, weide(n)vogel, pere(n)sap, lerare(n)opleiding, linze(n)soep?