Je eigen onderzoek

Onderzoek 1: Ga in je huis op zoek naar een pakje M&M's, Skittles, een hoop kleurpotloden, gekleurde steentjes, ... Iets met veel verschillende gekleurde voorwerpen.

  1. Tel het aantal M&M's, Skittles, kleurpotloden, steentjes, ... en maak hier een frequentietabel van.

  2. Maak een dotplot, staafdiagram of cirkeldiagram bij je frequentietabel.

  3. Zijn je gegevens numeriek of categorisch? Schrijf dit onder je diagram.

  4. Bepaal de het gemiddelde en de variatiebreedte.

Sla dit document op als "Achternaam Voornaam - klas - Onderzoek 1"

Onderzoek 2: Nu ga je een statistisch onderzoek uitvoeren bij je klasgenoten. Je mag zelf een vraag verzinnen, maar ze moet wel aan de volgende criteria voldoen:

  • Je moet een vraag stellen rond het weer, het klimaat, ... Je mag creatief zijn, je mag wat 'buiten de lijnen kleuren'.

  • Denk na over wat je gaat onderzoeken. Is het antwoord op je onderzoek zo voor de hand liggend dat je het ook zonder onderzoek kan bepalen? Dan is het misschien minder nuttig om dit te bevragen.
    Originaliteit moet niet, maar is wel een pluspunt!

  • Je moet minstens 10 gegevens hebben. Je moet dus minstens 10 personen ondervragen.

  • Je maakt een frequentietabel en een diagram. Je mag zelf kiezen of dit een staaf-, cirkel- of lijndiagram wordt, neem datgene dat het beste past.

  • Bereken, indien mogelijk, het rekenkundig gemiddelde, de mediaan, de modus en de variatiebreedte.

  • Probeer uit je gegevens een nuttige conclusie te trekken.


Bij de vragen zelf, moet je met het volgende rekening houden:

  • Niets te persoonlijk. Vraag niets waar je zelf geen antwoord op zou willen geven.

  • Wees beleeft en vriendelijk bij het stellen van je vragen. Denk er aan, niemand moet op je vragen antwoorden, dus je kan best zo attent mogelijk zijn.

  • Je vraag moet kort en duidelijk zijn. Wees "to the point".

  • Stel je vragen zo neutraal mogelijk. Suggereer niets.

Dit zet je allemaal in een document, met als naam "Achternaam Voornaam - klas - Onderzoek 2".
In dit document staat:

  1. Je onderzoeksvraag.

  2. Hoe je je gegevens hebt verzamelt.

  3. Welke soort gegevens het zijn.

  4. Een frequentietabel en een passend diagram.

  5. Het rekenkundig gemiddelde, de mediaan, modus en variatiebreedte.

  6. Een conclusie.

Als je niet goed weet wat je wil onderzoeken, mag je ook een andere vraag stellen. Hier zijn enkele voorbeelden:

  • Wat is je favoriete kleur?

  • Ben je geboren in de zomer, herfst, winter of lente?

  • Speel je liever buiten of binnen?

  • Wat is je favoriete sport?

  • Hoe veel broers en/of zussen heb je?

  • Hoe groot ben je?

  • ...

Als je klaar bent, bezorg je beide documenten aan je leerkracht via mail, smartschool, USB, of op een andere wijze die je leerkracht aangeeft.