Meneer Janssen

Meneer Janssen was op weg naar de betaalautomaat op het parkeerterrein. Hij was de stad in geweest om cadeautjes en een goeie fles wijn te kopen, want hij ging kerst vieren bij zijn kinderen. Niet dat hij er veel zin in had. Sinds zijn vrouw was overleden deden de feestdagen hem niet zo veel meer. Vroeger wel. Vroeger was alles veel gezelliger geweest.

Inmiddels was hij bij de betaalautomaat aangekomen. Hij zette zijn spullen neer, pakte de parkeerticket uit zijn portemonnee en stopte de ticket in de automaat.

‘Wat een bedrag’, mopperde hij. ‘Gelukkig kan je tegenwoordig pinnen.’

Hij pinde het bedrag, kreeg zijn ticket terug en liep naar zijn auto. Hij voelde in zijn jaszak. Mijn autosleutels! Weg! Paniekerig graaide hij rond in zijn binnenzak en vond ze. Opgelucht maakte hij zijn auto open en legde hij zijn aankopen op de achterbank.

Zijn auto was donker met verduisterde ramen. Hij had het ding een jaar geleden voor weinig op de kop kunnen tikken. Niemand wilde de auto hebben. Het verhaal ging dat het de auto van een crimineel was geweest en dat er geregeld lijken in de kofferbak hadden gelegen. Nadat de crimineel zelf het slachtoffer was geworden van zijn duistere praktijken, was de auto geveild door zijn schuldeisers en was het voertuig in het bezit van meneer Janssen gekomen. Het rook niet lekker in de auto, maar Janssen gaf de schuld aan de vele sigaretten die in de auto waren gerookt. Hij was niet van plan om zich te laten intimideren door de spookverhalen die over de wagen verteld werden. Wel voelde hij zich sinds een tijdje een beetje nerveus, maar dat weet hij aan de komende feestdagen.

Hij stapte in, startte de motor en reed naar huis. Een fietser schoot voor hem langs de voorrangsweg op. Janssen zwaaide met zijn vuist. Niet dat het uitmaakte. De ramen van de auto waren zo verduisterd, dat hij bloot in de auto zou kunnen stappen en een rondje langs het politiebureau zou kunnen rijden, niemand kon hem zien.

Thuisgekomen parkeerde hij zijn auto in de met lichtslangen versierde straat.

‘Nog één lichtslang erbij en de stroom valt spontaan uit’, bromde hij. Het idee deed hem glimlachen. Dat stond hem niet. Het zag er uit als de grimas van een oude clown met een ranzig publiek.

Hij opende zijn voordeur en raapte de post van de mat. Er zat een kaart bij en ondanks de tijd van het jaar, verbaasde hem dat. Hij stuurde geen kerstkaarten, dat had zijn vrouw altijd gedaan. Eerst had hij toch nog wel wat kaartjes gekregen, maar nu kreeg hij er nooit meer een. De meeste mensen die hij kende waren dood of zaten in een tehuis. Zelf was hij nog heel vitaal. Hij hing zijn jas op en liet de cadeautjes en de wijn in de hal, dan hoefde hij ze niet te pakken als hij naar zijn kinderen ging.

Zuchtend liep hij de keuken in en zette water op voor thee. Hij ging op een keukenstoel zitten en bekeek de envelop. De kaart was aan hem geadresseerd, maar hij kende het handschrift niet. De waterkoker was afgeslagen en hij stond op om thee te zetten. Binnen ging de TV aan. Van de schrik goot hij bijna heet water over zijn hand. De TV was al eens eerder spontaan aangegaan, dat had te maken gehad met de afstandsbediening van de buren, maar sinds de buurman iets in het ding veranderd had, was het niet meer gebeurd. Tot op vandaag. Mopperend liep hij met zijn thee naar de huiskamer. ‘Straks maar eens even langs bij de buren’, mompelde hij. Hij pakte de afstandsbediening, drukte op de uitknop, maar de tv ging niet uit ... Hij drukte nog een keer en liep naar de tv om op de uitknop te drukken, maar hij kon drukken wat hij wilde. De TV ging niet uit.

‘Hallo Janssen.’

Meneer Janssen keek verbaasd naar het scherm.

‘Hoe bevalt de auto?’

‘GGGgoed,’ stotterde meneer Janssen. ‘Hij stinkt alleen een beetje.’

De man op het scherm grinnikte. ‘Dat klopt, daar heb ik erg mijn best voor gedaan, voor ik stierf.’

Meneer Janssen huiverde, maar vermande zich en keek dapper naar het scherm. ‘Tsja, roken is slecht voor de gezondheid hè, daar bent u een beetje te laat achter gekomen ben ik bang.’

‘U kent het verschil niet tussen de restlucht van een lijk en die van een sigaret?’

Meneer Janssen haalde zijn schouders op. ‘Nou en? Moet dat dan? De ene lucht gaat voor de andere uit, als je het mij vraagt.’

De man op het scherm lachte donker. ‘De auto stinkt zo, omdat ik er nogal wat lijken in heb vervoerd. Ik was huurmoordenaar.’

‘Dan was je een slechte,’ snauwde meneer Janssen, 'want ik heb de auto van je schuldeisers gekocht. Zoveel verdiende je niet met je gemoord.’

‘Hou je mond en luister. Als het goed is, is vandaag mijn kaart aangekomen. Klopt dat?

‘Ja.’

‘Mooi zo. Er zit een laagje op de kaart. Die moet je er af krassen.’

‘Waarom?’

‘Vraag niet zo veel en doe het gewoon!’

Meneer Janssen haalde zijn schouders op en begon de laag van de kaart te krassen. De naam van het gemeente zwembad verscheen, samen met twee nummers.

‘Wat moet ik hier mee?’

‘Het eerste nummer is het nummer van het kluisje en het tweede nummer is de code om het kluisje te openen. Ga naar het zwembad.’

‘Ik heb helemaal geen zin om te zwemmen.’

‘Als ik jou was, zou ik gaan!’

De televisie ging uit. Meneer Janssen keek weifelend naar de kaart.

‘Ach bekijk het maar,’ mompelde hij. ‘Ik heb de hele middag al in de stad gelopen. Bovendien, een pratende dooie huurmoordenaar op mijn televisie. Als ik dat tegen mijn kinderen vertel laten ze me ophalen door de mannen met de witte jasjes. Hij ging voor de tv zitten en vergat de kaart.

De volgende dag na het ontbijt zag meneer Janssen de kaart weer liggen. Toch wel een beetje nieuwsgierig geworden pakte hij hem op en bekeek hem opnieuw.

‘Ach weet je wat’, zei hij tegen zichzelf. ‘Laat ik toch maar gaan kijken en als het niets is, dan ga ik even een baantje trekken. Dat is goed voor me.’ Hjj pakte zijn zwembroek en een handdoek uit de kast, deed ze in een grote boodschappentas en reed naar het zwembad.

‘Ik was vergeten hoe het altijd naar chloor stinkt in zo’n zwembad’, mopperde Meneer Janssen. ‘En dan die vloer! Hoe houd ik mijn kleding droog! Wat een dom idee, ik had gewoon thuis moeten blijven.’

HIj stapte het kleedhokje uit en ging op zoek naar het kluisje. Na kort zoeken vond hij het en nieuwsgierig toetste hij het nummer in. Het deurtje ging open, maar het kluisje was leeg. Natuurlijk was het leeg … Wat had hij kunnen verwachten? Hij tilde zijn tas op om hem in het kluisje te zetten, maar wat was dat? In de hoek van het kluisje lag een envelop! Hij zette de tas weer neer, pakte de envelop en maakte hem met trillende vingers open. Er zat een staatslot in! Snel ging hij terug naar de kleedhokjes. Dit keer interesseerde de natte vloer hem niet. Hij kleedde zich zo snel aan als hij kon, haaste zich het zwembad uit en reed snel, maar niet te snel, naar huis. Thuisgekomen deed hij zijn computer aan om het nummer te checken. Hij keek nog eens goed naar het lot. Het was van december verleden jaar. De trekkingsuitslag stond vast niet meer op de website. Dan maar bellen. Hij belde het nummer dat hij op de website vond en belandde in een keuzemenu. Wat had hij toch een hekel aan die keuzemenu’s! Ongeduldig doorliep hij het menu en wachtte op zijn beurt.

‘Het zou toch wat zijn …’, mijmerde hij. ‘Ik op mijn ouwe dag de hoofdprijs winnen.’ Voor het eerst in tijden voelde hij zich een beetje blij.

‘Goedemiddag, wat kan ik voor u doen?’, vroeg een vriendelijke dame. Meneer Janssen schoot uit zijn dagdroom en vertelde waarvoor hij belde.

‘Een ogenblikje hoor’, zei de vriendelijk dame aan de andere kant van de lijn. ‘Ik ga even voor u kijken. Ik kom zo bij u terug.’

Vol spanning wachtte meneer Janssen totdat de dame weer terug was. Na een tijdje werd zijn wachten beloond.

‘Ik heb goed nieuws en slecht nieuws’, vertelde ze.

Meneer Janssen verstijfde.

‘Het goede nieuws is dat er inderdaad een bedrag op het lot is gevallen.’

‘Hoeveel?’

‘De hoofdprijs, maar het slechte nieuws is, dat u een dag te laat bent. Het lot is verlopen. Kan ik verder nog iets voor u betekenen?’

‘Nee’, zei meneer Janssen zachtjes en hij hing op.