De Cito-toets was jarenlang de gangbare eindtoets voor leerlingen in groep 8 van het Nederlandse basisonderwijs. De toets werd vanaf 1970 verzorgd door het Cito (Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling) en was nooit verplicht, maar werd wel op de meeste basisscholen afgenomen. Het doel van de toets was om het leervermogen van leerlingen objectief vast te stellen en hen te helpen bij de keuze voor het vervolgonderwijs. In 2015 werd de Cito-toets vervangen door de Eindtoets Basisonderwijs, waarna basisscholen de keuze hadden uit verschillende eindtoetsen. Het Cito is echter nog steeds betrokken bij de Centrale Eindtoets, een van de beschikbare toetsen.
De basis voor de Cito-toets werd gelegd door de Amsterdamse psycholoog Adriaan de Groot. In 1966 ontwikkelde hij een toets die ervoor zorgde dat kinderen hun kennis en vaardigheden op een objectieve manier konden laten zien, zonder beïnvloed te worden door sociale factoren zoals afkomst. De overheid besloot in 1968 het Cito in te stellen, dat de toets vanaf 1970 verzorgde. De toets werd officieel 'Schooltoetsen Basisonderwijs' genoemd tot 1976, waarna de naam werd veranderd in Eindtoets Basisonderwijs.
Het hoofddoel van de Cito-toets was om leerlingen te helpen bij de keuze voor het meest geschikte voortgezet onderwijs. Het was bedoeld om objectief te meten wat een leerling had geleerd gedurende zijn basisschooltijd, zodat sociaal-economische vooroordelen, zoals het automatisch doorsturen van kinderen van bepaalde groepen naar lagere scholen, werden voorkomen. De uitslag van de Cito-toets diende als hulpmiddel naast andere factoren, zoals het advies van de basisschool, de wensen van de leerling en zijn ouders, en het oordeel van de ontvangende school.
De Cito-toets was geen examen waarvoor een leerling kon slagen of zakken. Gedurende de basisschooltijd werden de leerlingen gevolgd via het Leerling Volgsysteem (LVS), zodat het uiteindelijke resultaat van de toets vaak een bevestiging was van de eerder gemaakte inschattingen over de mogelijkheden van de leerling. Daarnaast werden ook sociaal-emotionele ontwikkeling en eventuele leer- of gedragsstoornissen meegewogen bij het bepalen van het advies voor het vervolgonderwijs.
De Cito Eindtoets Basisonderwijs bestond uit meerdere onderdelen die werden verdeeld over drie ochtenden. De toetsen werden afgenomen in de vakgebieden Taal, Rekenen-Wiskunde, Studievaardigheden, en Wereldoriëntatie (deze laatste was optioneel). De toets werd afgenomen in de vorm van meerkeuzevragen. De onderdelen van de toets waren:
Taal (100 vragen): Schrijven van teksten (30), Spelling (20), Begrijpend lezen (30), Woordenschat (20)
Studievaardigheden (40 vragen): Studieteksten (10), Informatiebronnen (10), Lezen van schema's, tabellen en grafieken (10), Kaartlezen (10)
Rekenen-Wiskunde (60 vragen): Getallen en bewerkingen (25), Verhoudingen, breuken en procenten (20), Meten, meetkunde, tijd en geld (15)
Wereldoriëntatie (90 vragen): Aardrijkskunde (30), Geschiedenis (30), Natuuronderwijs (30)
De resultaten van de toetsen werden met behulp van een equivaleringsmethode genormaliseerd, zodat scores van verschillende jaren onderling vergeleken konden worden.
De score van de Cito-toets werd omgezet naar een standaardscore op een schaal van 501 tot 550. Aan de hand van deze score werd een advies voor het vervolgonderwijs gegeven, bijvoorbeeld:
501 - 520: Basisberoepsgerichte leerweg
519 - 525: Basis- en Kaderberoepsgerichte leerweg
523 - 528: Kaderberoepsgerichte leerweg
529 - 533: Gemengde/theoretische leerweg (mavo)
533 - 536: Gemengde/theoretische leerweg en havo
535 - 541: Gemengde/theoretische leerweg en havo/vwo
537 - 540: Havo
540 - 544: Havo/vwo
545 - 550: Vwo (atheneum, gymnasium, technasium)
De toets was bedoeld als een second opinion naast het advies van de basisschool, en vaak kwamen de uitslag van de toets en het schooladvies overeen. In gevallen van afwijking werd er met ouders in gesprek gegaan om het juiste onderwijsadvies te bepalen.
Hoewel de Cito-toets veelvuldig werd gebruikt, was er ook kritiek. De toets zou te veel gebaseerd zijn op contextuele opgaven, was een momentopname, en richtte zich enkel op de cognitieve vaardigheden van de leerlingen. De toets was ook niet altijd geschikt voor kinderen met dyslexie, andere moedertalen, of leerstoornissen. Bovendien werd de toets als te bepalend beschouwd, wat leerlingen onder grote druk zette.
Daarnaast waren er alternatieven voor de Cito-toets, zoals de DLE-LVS (Didactisch Leeftijdsequivalent Leerling Volgsysteem), de Drempeltest, en de Nederlandse Differentiatie Testserie. Deze alternatieven focusten meer op de leerpotentie en motivatie van leerlingen, en gaven meer inzicht in de toekomstige mogelijkheden.
De resultaten van de Cito-toets werden jaarlijks gepubliceerd, wat het mogelijk maakte om scholen met elkaar te vergelijken. De toetsresultaten waren echter niet altijd een zuivere maatstaf voor de kwaliteit van een school, aangezien diverse factoren (zoals de leerachtergrond van leerlingen en de voorbereiding op de toets) de resultaten beïnvloedden.
Voor leerlingen met dyslexie of andere speciale behoeften waren er aangepaste afnamevormen beschikbaar, zoals grotere toetsen of auditieve ondersteuning.
De Cito-toets heeft jarenlang een belangrijke rol gespeeld in het Nederlandse onderwijssysteem als hulpmiddel voor het bepalen van het meest passende vervolgonderwijs voor leerlingen. Hoewel er kritiek was op de methodiek en de druk die de toets op leerlingen legde, bood de toets waardevolle inzichten in het leervermogen van de kinderen en ondersteunde het de objectiviteit van het schooladvies. Na de vervanging door de Eindtoets Basisonderwijs in 2015, blijft het Cito een rol spelen bij de toetsing van leerlingen, zij het met een bredere keuze aan toetsen.
Lees ook over Teije de Vos.