Bijbelse studie over de synagoge

Inhoud:

1.      Intro

2.      Ontstaan van synagoge

3.      Bestaan van synagoge naast tempel

4.      Hoe zag een synagogedienst eruit in die tijd

5.      Hoe stond Yeshua ten opzichte van de synagoge

6.      A. Hoe stonden de volgelingen van Yeshua ten opzichte van de synagoge? 

B.     Wat kwam Yeshua doen --> gelovigen uit de volkeren mee laten doen met de joden

7.      Wat heeft dit voor implicaties voor ons, nu we weten dat Yeshua niet kwam om het christendom te stichten

Inleiding

Welkom bij deze studie over de synagoge. Ik wil met jullie het concept synagoge gaan bespreken en we gaan met Gods hulp daarmee een beter zicht krijgen op hoe Yeshua leefde en hoe Zijn direct leefomgeving eruit zag. Het zal u immers niet onbekend zijn dat Hij een joods man was die volgens Zijn gewoonte naar de synagoge ging.

Goed, om te beginnen, weet iemand wat votum & groet betekent?

In het protestantisme is votum en groet de aanduiding van de zegenbede die een predikant aan het begin van een kerkdienst uitspreekt. Dit zijn gestandaardiseerde formuleringen, waarin de gemeente (bij monde van de predikant of predikante) haar vertrouwen uitspreekt in de aanwezigheid van God, en die de gemeenteleden en zichzelf de genade van God aanzeggen.

Na het votum volgt de groet en na het uitspreken van deze twee formules is de kerkdienst formeel geopend. De kerkdienst wordt afgesloten met de zegen.

Ik weet niet wie er oorspronkelijk uit een traditionele kerk komt, maar heeft u ooit nagedacht over waarom een kerkdienst hier mee zou beginnen? Waarop is dat gebaseerd?

Waar denken jullie dat Yeshua zich het meest thuis zou voelen als hij naar een dienst zou willen gaan in deze tijd?

Naar een hippe (hillsong)dienst op zondag?

Of misschien toch een wat meer traditionele dienst?

Hetzij Rooms-Katholiek, of toch maar van de protestantse tegenhanger?

Of toch maar naar de orthodoxe synagogedienst op Shabbat?

Of misschien naar een traditionele Messiaans-joodse synagogedienst?

Heeft u wel eens nagedacht over wat een Bijbelse definitie voor aanbidding/lofprijs is? En vindt dit alleen plaats in praise-avonden, of worship-diensten of kan dit ook in een synagogedienst aangetroffen worden? In Gen. 22:5 lezen we dat Abraham naar de berg ging die God aanwees, om daar te aanbidden. Daar staat in het Hebreeuws het woord שָׁחָה, wat vertaald kan worden als ‘neerbuigen’. Aanbidding is dus gelinkt aan het buigen voor Iemand.

Voorgaande vragen over aanbidding en waar Yeshua Zich thuis zou voelen zijn goed om jezelf af te vragen. In 1 Thes. 5:21 staat namelijk ‘’Beproef alle dingen, behoud het goede.’’

Beproef eens uw gedachten die u heeft bij een Shabbatsdienst. Waarom moet een dienst er zo uit zien zoals dat nu gebeurt of misschien zoals u dat wilt? Is dat gebaseerd op uw eigen voorkeur, of omdat u het altijd zo gedaan hebt, of omdat alle christenen het zo doen? Vraag u dat eens af.

De aanleiding voor deze studieavond is onder andere het feit dat er verschillende messiaanse gemeentes bestaan die allen op hun eigen wijze de diensten vormgeven. Het is belangrijk om te onderzoeken waarom we doen wat we doen, want we moeten over alles in ons leven verantwoording kunnen afleggen (Rom. 14:12), we moeten alle dingen beproeven.

Leg uw overtuigingen eens naast de Bijbel. Waarom ziet de ene Messiaanse gemeente er meer uit als een evangelische kerkdienst op de zaterdag, terwijl de andere Messiaanse gemeente er bijna uit ziet als een traditionele synagogedienst?

Kan het zijn dat de kerk en synagoge zover uit elkaar zijn gegroeid sinds de meerderheid van de ‘kerk’ overwegend uit niet-Joden begon te bestaan? We zien in de Schrift al dat joodse gelovigen in Yeshua Hem niet mochten belijden, omdat ze anders uit de synagoge werden gezet, maar toen de gemeente overwegend niet-Joods begon te worden, brak er pas echt een antisemitisch sentiment los. Toch is daar niet alles mee gezegd, want een tijdlang waren de gelovigen in aanzien, Hand. 2:44-47: ‘’En  allen die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk; en zij verkochten hun bezittingen en eigendommen en verdeelden die onder allen, naar dat ieder nodig had. En zij bleven dagelijks eensgezind in de tempel bijeenkomen, en terwijl zij van huis tot huis brood braken, namen zij gezamenlijk voedsel tot zich, met vreugde en in eenvoud van hart; en zij loofden God en vonden genade bij heel het volk. En de Heere voegde dagelijks mensen die zalig werden, aan de gemeente toe.’’.

Denk ook aan het gebed Nishmat kol Chay dat op Shabbatsochtend wordt gebeden en dat aan Shimon Kefa (Simon Petrus) wordt toegeschreven. En de naam van Yeshua in de Mizrachische Machzor (gebedenboek) voor Rosh haShanah (Joods nieuw-jaar). Dat heeft rabbijn Shapira tot geloof in Yeshua gebracht.

Laten we eens kijken wat er honderden jaren daarna gebeurt. Het is het jaar 325 na Christus - Tijdens het Concilie van Nicea worden maatregelen genomen om het Paasfeest in de tijd te scheiden van (het Bijbelse) Pesach. De motieven waren onzuiver, ik citeer: “want het zou buiten elke maatstaf ongepast zijn als wij op het heiligste van alle feesten de gewoonten van de Joden zouden volgen. Laten wij daarom niets gemeen hebben met dat afschuwelijke volk”[1].

Veertig jaar later - 364 na Christus: Het Concilie van Laodicea vervloekt christenen die de Sabbat houden[2].

Wat is hier gebeurd? Wat besloten deze kerk-autoriteiten en wat waren hun motieven? Waarom wilden zij niet meer van doen hebben met de synagoge?

Dat zijn interessante vragen. Een belangrijke conclusie die we nu al kunnen trekken is dat er al vroeg in de geschiedenis dingen grondig zijn misgegaan. Ik geloof dat we nu in een fase zitten waarin God de gemeente aan het herstellen is naar hoe het bedoeld was, naar hoe Yeshua het voorleefde. Dat omvat óók de teruggang van gelovigen uit de volkeren úit de kerk náár de synagoge, om het zo maar te zeggen.

Een gelijkenis: de teruggang van gelovigen uit kerk naar synagoge is gelijk aan een man die verkeerd reed en verdwaalde. Hij had wel een landkaart bij zich, maar heeft ondanks dat tóch verkeerde afslagen genomen en raakte hopeloos verdwaald. Hij kwam vervolgens allerlei wolven en ongedierte tegen, waaraan hij graag wilde ontsnappen. Hij snelde terug naar de plek waar hij vandaan kwam, omdat hij vandaar weer netjes de borden kan volgen om op de juiste bestemming uit te komen.

U kent vast het gezegde ‘alle wegen leiden naar Rome’. Onze bestemming is niet Rome, nee daar moeten we weer uit vertrekken. Onze bestemming is Jeruzalem, want van daaruit werd het Woord verspreid en daarheen zullen wij terugkeren, want daar zal ook onze Redder en Verlosser, onze rabbijn Yeshua terugkeren.

Net zoals de man die verdwaalde terug moet keren naar het punt waar hij nog de route volgde zoals het behoorde, zo moeten we als gemeente ook terug naar dat punt waar we de borden kunnen volgen naar Jeruzalem. Naar het punt waarop het nog wel goed ging met de gemeente. We moeten dus gaan kijken naar hoe het er in Yeshua’s tijd aan toe ging, hoe Zijn talmidim leefden.

Ontstaan van synagoge

Een algemeen aanvaarde gedachte is dat het concept synagoge ontstaan is toen de Joden voor een periode van 70 jaar in ballingschap waren naar Babel. Daarvóór was de tempel (Gods Huis) verwoest en men wilde zich bekeren in de ballingschap en trouw houden aan Gods inzettingen. Nu ze, vanzelfsprekend, geen tempel in het buitenland hadden, kwam er een behoefte om op een andere manier hun geloofsleven in te vullen. Men nam als basis de tijden waarop de offers werden gebracht. In Num. 28:2 staat namelijk: ‘’U moet zorg dragen voor Mijn offergave – Mijn voedsel voor Mijn vuuroffers, voor Mij een aangename geur – door Mij die op de ervoor vastgestelde tijd aan te bieden.’’

De vastgestelde tijd, daar staat in het Hebreeuws het woordje מוֹעֵד mo’ed, wat we ook kennen van de mo’adim, de vastgestelde feesttijden van de Heere (Lev. 23). De offertijden worden in de Torah dus ‘moadim’ genoemd, evenals de Bijbelse feesten.

We lezen in het boek Daniël over de man Daniël die in die periode van de Babylonisch ballingschap als Joods man in Babel leefde. We kunnen leren hoe het er bij hem aan toe ging, als we nauwkeurig lezen wat er geschreven staat. Laten we eens kijken: Dan. 6:11, 14: ‘’Toen Daniël te weten kwam dat dit bevelschrift ondertekend was, ging hij zijn huis binnen. Nu had hij in zijn bovenvertrek open vensters in de richting van Jeruzalem. Op drie tijdstippen per dag ging hij op zijn knieën, bad hij en dankte hij voor het aangezicht van zijn God, precies zoals hij voordien had gedaan.

Toen antwoordden en zeiden zij in de tegenwoordigheid van de koning: Daniël, een van de ballingen uit Juda, heeft op u, o koning, en op het verbod dat u ondertekend hebt, geen acht geslagen, maar op drie tijdstippen per dag doet hij zijn gebed.’’

Wat kunnen we nog meer leren uit deze geschiedenis van Daniël? Dat er toen al drie gebedstijden per dag vastgesteld waren én dat Daniël dit in acht nam. Hij vond het dus schijnbaar een Bijbelse manier van bidden door in de ballingschap in de richting van Jeruzalem te bidden en dat ook nog eens minimaal 3x per dag. Zou die 3x per dag kunnen slaan op die tijden waarop de offers werden gebracht; de mo’adim waarover ik zojuist sprak?

Synagoge

Het woordje synagoge is eigenlijk een Grieks woord en betekent letterlijk ‘samenkomst’. Het Hebreeuwse equivalent is beth-knesset, huis van samenkomst. Er zijn aanwijzingen dat er huizen van samenkomst ontstonden buiten Israël, in de ballingschap[3]. De tijden waarop men samenkwam om te bidden in de synagoge kregen dezelfde naam als de namen van de offers in de tempel. De herinnering aan de tempel komt hierin tot uitdrukking, in de tijden waarop de vaste gebeden worden gezegd. Deze tijden komen overeen met die van het brengen van offers in de tempel, ’s morgens, ’s middags en ’s avonds.

Door het onderscheid tussen tempel en synagoge aan te geven, trachtte men te voorkomen de gebruiken uit de tempel letterlijk te imiteren. Er werd daarom aanvankelijk in de synagoge geen wierook, geen instrumentale muziek, geen zevenarmige kandelaar e.d. aangetroffen.

De synagoge imiteert niet-, maar herinnert wel aan-, de tempel in Jeruzalem, namelijk via de gebeden. De gebedsrichting onderstreept dit. En ook de naam van de kast, ‘Ark’, arón, of soms ook wel hechál, heiligdom, genoemd, roept de herinnering aan de tempel op. Voor de ark hangt doorgaans een paróchet, een voorhangsel, dat herinnert aan de voorhangsels in de tempel, terwijl boven de Ark het ner tamied, het eeuwig brandende licht hangt, dat herinnert aan de zevenarmige kandelaar in de tempel. De Ark wordt heel dikwijls geflankeerd door twee zuilen. Deze vormen een herinnering aan de kolommen Jachin en Boaz in de tempel van Salomo (1 Kon. 7:15-22).

Doorgaans treft men rechts van de Ark de negenarmige kandelaar, de chanoekia, aan. Ook deze is afgeleid van de menora of zevenarmige kandelaar. De negenarmige kandelaar herinnert aan het inwijdingsfeest uit de tijd van de Makkabeeën. Voor de Ark treft men een amoed, lessenaar, aan. De voorganger leidt van deze plaats een groot deel van de dienst.

Bij de inrichting staan vaak grofweg drie dingen centraal:

1.  De Heilige Ark. Dat is de kast waarin de Tora-rollen worden opgeborgen. De kast staat met de achterzijde richting Jeruzalem, dat is de richting waarin de gelovigen bidden.

2.  De Biema, een verhoging in het midden van de synagoge. Het is de plaats waarvandaan de Tora wordt gelezen.

3.  De ruimte voor de vrouwen. Deze ruimte is zo aangebracht dat de vrouwen de Ark en de Biema kunnen zien. Deze vrouwenhof draagt de naam Ezrát Nasjíem, dezelfde naam die ook de vrouwenafdeling in de tempel droeg.

De Biema symboliseert de plaats van het altaar in de tempel. De banken staan er omheen en zijn gericht op die plaats waarvandaan de Tora (de vijf boeken van Mozes) wordt gelezen. De biema wordt typisch verhoogd met twee of drie treden (en herinneren de 3 treden niet aan de 3 niveaus van heiligheid: de voorhof, het Heilige en het Heilige der heiligen?), net als de biema in de tempel. De biema werd een standaard onderdeel in synagogen waaruit een gedeelte (sidra) uit de Tora en de haftara wordt voorgelezen. In het orthodoxe jodendom bevindt de biema zich in het midden van de synagoge, gescheiden van de ark .

 

Toen men weer terug kwam in het land Israël, na de ballingschap, rond het jaar 533 v. Chr. (dat is ten tijde van Ezra en Nehemia), nam men dit concept van die ‘huizen van samenkomsten’ mee. Vanaf toen, tot de tijd van de verwoesting van de tweede tempel, in het jaar 70 n. Chr., bestonden tempel- en synagoge-dienst naast elkaar.

Bestaan van synagoge naast tempel

Hiermee komen we bij het volgende onderwerp van deze studie, namelijk het bestaan van synagoge naast tempel.

Heeft iemand een idee hoe we erachter kunnen komen hoe de joodse wereld eruit zag voordat Yeshua leefde en in de tijd dat Hij leefde?

Ja, door middel van de Bijbel, maar ook nog door een ander geschrift, namelijk de Mishna. De Mishna is eigenlijk de mondelinge overlevering die vanaf de tijd van Ezra en Nehemia doorgegeven werd. Volgens het jodendom werd deze overlevering ook via de profeten doorgegeven en vervolgens via de zogeheten wijzen-paren (denk aan de bekende Hillel en Shammai). De Mishna werd dus mondeling doorgegeven, maar is na de verwoesting van de 2e tempel opgeschreven, omdat men toen de verstrooiing weer in ging en bang was dat deze kennis verloren ging.

In de Mishna vinden we besprekingen tussen mannen die onder anderen leefden vóórdat Yeshua geboren was. De inhoud daarvan moet dus logischerwijs in Yeshua’s tijd bekend zijn geweest. In Yeshua’s tijd was het dus ook niet ongewoon dat deze mondelinge leer werd bediscussieerd. In latere tijden werd de inhoud van de Mishna verder geanalyseerd en besproken. Die besprekingen worden Gemarra genoemd en Mishna en Gemarra tezamen noemen we Talmoed. Het is dus een geheel aan overlevering van joodse rabbijnen, van de tijd vóór Yeshua tot ongeveer de vierde/vijfde eeuw, de eeuw van Constantijn de Grote.

Laten we eens kijken wat deze twee bronnen, de Bijbel en de overlevering, beschrijven over het bestaan van tempel náást synagoge-dienst.

Allereerst de Bijbel:

We zien dat Yeshua naar de tempel ging en ook instemde dat men offers bracht (hierover straks meer). Hij was dagelijks in de tempel te vinden volgens Mark. 14:49. Toch zien we dat Yeshua ook naar de synagoge ging. In Luk. 4:15-16 lezen we namelijk: ‘’En Hij leerde in hun synagogen, en werd van allen geprezen. En Hij kwam te Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen.’’

Hier zien we dus dat in Yeshua Zijn tijd de synagoges en de tempel naast elkaar functioneren. Straks hopen we meer te leren over hoe Yeshua’s visie hierop was.

Wat zien we na de hemelvaart van Yeshua? Dan zien we dat men dagelijks in de tempel was, Hand. 2:46, onder andere met Petrus. In Hand. 3:1 lezen we dat Petrus en Johannes naar de tempel gingen op het uur van gebed. Dus daaruit leren we dat er gebeden plaatsvonden in de tempel, dus tijdens de offerdienst. Maar wat zien we verderop in Handelingen? Daar wordt in hoofdstuk 15 gesproken over gelovigen uit de volkeren die tot geloof komen en er wordt gediscussieerd over de vraag of zij besneden moeten worden om gered te worden. Na de conclusie volgt een interessante uitspraak in vers 21: ‘’Mozes heeft er van oude tijden in elke stad, die hem prediken, en hij wordt op elken sabbat in de synagogen gelezen.’’

We kunnen dit interpreteren als dat de synagogedienst een goede instelling was en dat dit de plek was waar elke Shabbat de Torah wordt voorgelezen én dat dit de plek is waar de nieuw-gelovigen heen moeten gaan. Verderop in Hand. 21: 23-26 lezen we over Paulus die vals wordt beschuldigd en als blijk van onschuld een Nazireeër-gelofte doet, waarbij er geofferd moet worden in de tempel.

Bovenstaande feiten uit de Bijbel geven aan dat de tempeldienst en synagogedienst naast elkaar bestonden in de tijd van Yeshua en na Zijn hemelvaart, en dat deze twee instellingen dus gewoon verenigbaar waren. Het was goed zo.

Uit de joodse overlevering kunnen we leren over de joodse samenleving ten tijde van de tweede tempel, dus de maatschappij waarin Yeshua leefde. In die Mishna vinden we, zoals we zouden kunnen verwachten naar aanleiding van wat we net gehoord hebben, ook beschreven dat de tempel en synagoges naast elkaar functioneerden. Zullen we eens kijken wat we lezen in de overlevering?

De overlevering

De Talmoed, in traktaat Soeka 53a:10, citeert wijzen uit de periode van de Tweede Tempel die zeiden dat ze geen tijd hadden om te slapen, omdat ze naar de tempel gingen om getuige te zijn van het ochtendoffer, vervolgens gingen ze naar de synagoge (niet gespecificeerd waar dit was) om de ochtenddienst te bidden, en dan terug naar de tempel voor de extra feest-offergaves, dan terug naar de synagoge om de Moesaf-dienst te bidden, enzovoort. Dit gebeurde ten tijde van de waterceremonie, dat is met Soekot, waar we ook over lezen in het Brit Chadasha. Het staat er als volgt:

‘’Toen we ons zouden verheugen in de viering op de plaats van het waterscheppen, hadden we het hele feest geen slaap in onze ogen. Hoezo dat? In het eerste uur van de dag werd het dagelijkse ochtendoffer geofferd en kwam iedereen kijken. Van daaruit gingen ze bidden in de synagoge; vanaf daar weer om het offeren van de extra offers (moesaf’s) te bekijken; vandaar weer naar de synagoge om het aanvullende (moesaf-) gebed te bidden. Van daaruit zouden ze naar de studiezaal gaan om de Thora te bestuderen; vandaar naar het eten en drinken in de soeka (loofhut); vandaar naar het middaggebed. Van daaruit zouden ze doorgaan naar het dagelijkse middagoffer in de tempel. Vanaf dit punt gingen ze verder met de viering op de plaats van het waterscheppen.’’

Hieruit kunnen we dus concluderen dat synagoge en tempel naast elkaar functioneerden en niet tegenstrijdig waren. Het kon dus naast elkaar bestaan.

 weet: mat. 4:23

Hoe zag een synagoge-dienst eruit in die tijd?

Om te weten hoe een dienst er in die tijd uit zag, moeten we weer terug naar bronnen uit die tijd. We komen dan weer uit bij het Brit Chadasha en bij de overlevering.

In het Brit Chadasha vinden we eigenlijk maar weinig over hoe een synagoge-dienst eraan toe ging. Laten we eens kijken naar de teksten die er wel over gaan:

Luk. 4: 16-21: ‘’En Hij kwam in Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging naar Zijn gewoonte op de dag van de sabbat naar de synagoge, en Hij stond op om te lezen. En aan Hem werd het boek van de profeet Jesaja gegeven, en toen Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats waar geschreven stond: De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft; Hij heeft Mij gezonden om aan armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen wie gebroken van hart zijn, om aan gevangenen vrijlating te prediken en aan blinden het gezichtsvermogen, om verslagenen weg te zenden in vrijheid, om het jaar van het welbehagen van de Heere te prediken. En toen Hij het boek dichtgedaan en aan de dienaar teruggegeven had, ging Hij zitten, en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gevestigd. Hij begon tegen hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren in vervulling gegaan.’’

We leren hier een aantal zaken:

-        Yeshua ging naar Zijn gewoonte naar de synagoge.

-        Er werd staande uit het Woord gelezen (zie ook Neh. 8:5-6).

-        Er vond een profetenlezing plaats.

-        Het boek (ik denk aan sefer à boekrol) werd aan Hem gegeven.

-        Er is sprake van een synagogedienaar aan wie de boekrol werd teruggegeven.

-        Daarna ging men weer zitten.

-        De ogen waren op Hem gevestigd, men wachtte schijnbaar op een uitleg, overdenking.

Andere teksten waar we zicht krijgen op de invulling van een synagoge-dienst lezen we in:

-        Mark. 1: 21, 39, Joh. 18:20 à hier lezen we dat Yeshua predikte in synagoges. Wat denkt u? Als je mag prediken in een synagoge. Ben je dan een beetje bekend met het reilen en zijlen daar? Als je als buitenstaander niet goed weet hoe je mee moet doen met de dienst, denk je dat ze je dan zouden laten spreken? Ik denk het niet. Dit wijst erop dat Yeshua er goed van op de hoogte was wat er in een dienst gebeurde, en er mijns inziens ook aan meedeed.

-        Hand. 13: 14-16: ‘’En zij, van Perge het land doorgaande, kwamen te Antiochië, een stad in Pisidië; en gegaan zijnde in de synagoge op den dag des sabbats, zaten zij neder. En na het lezen der wet en der profeten, zonden de oversten der synagogen tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien er enig woord van vertroosting tot het volk in u is, zo spreekt. En Paulus stond op, en wenkte met de hand, en zeide: Gij Israëlietische mannen, en gij, die God vreest, hoort toe.’’

-        Hand. 14:1: ‘’En het geschiedde te Ikonium, dat zij te zamen gingen in de synagoge der Joden, en alzo spraken, dat een grote menigte, beiden van Joden en Grieken, geloofde.’’

-        Hand. 16: 13: ‘’En op den dag des sabbats gingen wij de stad (Fillipi) aan de rivier, waar het gebed placht te geschieden; en nedergezeten zijnde, spraken wij tot de vrouwen, die samengekomen waren.’’

Uit deze teksten leren we dat er zowel Joden als niet-Joden in de synagoge kwamen. Daar werd zowel de Thora- als de profetenlezing gehouden. Er werd gepredikt. In Hand. 16:13 lezen we over een bijzondere situatie. Daar kwam men niet samen in een synagoge op Shabbat, maar aan een rivier. Zou dat te maken kunnen hebben met het nemen van een reinigingsbad? Het mikwe?

Wat in ieder geval vaststaat is dat daar het gebed plaatsvond. Er staat niet dat er werd gebeden, maar ‘het gebed’ vond plaats. Dat lidwoordje ‘het’ is veelzeggend. Zou dit kunnen wijzen op een vaste selectie van gebeden die altijd plaatsvond op Shabbat? Als dat al langs de rivier gebeurde, zou dat dan ook niet in de synagoge gebeuren?

Ik denk van wel, want we gaan nu leren uit de overlevering, als het ware het joodse geschiedenisboek, hoe de synagoge-diensten werden beschreven ten tijde van de Tweede Tempel, dat is: ten tijde van Yeshua en de talmidim.

De overlevering over de synagogedienst

Allereerst lijkt het erop dat de kern van de diensten in die tijd beduidend simpeler en misschien ook korter waren dan de diensten van vandaag de dag in orthodoxe synagoges. Men had doordeweeks diensten in de morgen, middag en avond[4]. Net zoals we al zagen dat dit het gebruik was van Daniël in Babel. Verder waren er natuurlijk diensten op Shabbatten en feestdagen.

De algemene morgendienst bestond uit het zingen van het half kaddish, barchoe en de zegeningen van het Shema, gevolgd door het ashrei, het bidden van het amida en de herhaling daarvan en optioneel nog tachanoen[5].

Ik zal deze begrippen toelichten, ze zijn wel belangrijk, dus probeer ze te onthouden:

-        Half kadish: een deel van het kadish-gebed, een oud gebed dat qua inhoud in grote lijnen verwantschap vertoont met het ‘Onze Vader’

-        Barchoe betekent ‘prijst…’’ (geb. wijs meervoudsvorm).

-        Voor en na het Sjema zijn in de synagogedienst enkele brachot ingevoegd. Na het Sjema (Deut. 6: 4-9) volgt een stuk uit Deut. 11 en Num. 15.

-        Het ashrei is een Hebreeuwse woord en betekent ‘gelukkig’, verwijzend naar Psalm 145 met 2 openingszinnen uit …, die begint met ‘ashrei’.

-        Amida betekent ‘staande’ en verwijst naar het zogeheten ‘staande-gebed’. Dit is een vaste selectie gebeden die de kern uitmaken van een joodse gebedsdienst. Het is ook wel bekend als ‘shmonee-esree’, wat 18 betekent. Dit verwijst naar de 18 sub-zegeningen uit dit staande gebed.

-        Tachanoen is Hebreeuws voor smeekgebeden, verwijzend naar een vaste selectie teksten die worden gebeden op veel dagen in het jaar.

Goed, dat zijn dus de elementen uit de ochtenddiensten. In de middag- en avonddienst kwamen ook elementen uit de ochtenddienst weer terug, zoals ashrei, amida, barchu en shema[6].

Tegenwoordig vinden we in synagogediensten elementen als lofzeggingen (psoekee de-zimra), psalm van de dag en lezingen over de offers. Het schijnt dat dit geen verplichtingen waren in de synagogedienst uit Yeshua’s tijd. Wel weten we dat de psalm van de dag in de tempel al werd gelezen/gezongen door de Levieten[7].

Door de weeks vonden er ook diensten plaats in de synagoge. Denk hierbij aan de openbare Torah-lezing op maandag en donderdag, na de herhaling van het amida-gebed. Er zijn aanwijzingen dat dit al gebeurde ten tijde van Ezra[8].

Inhoudelijk wijken sommige gebeden af van de gebeden uit Yeshua’s tijd. Een belangrijk verschil is dat we nu bidden voor de verlossing en herbouw van de tempel, terwijl er in Zijn tijd lofzegging gedaan werd voor de bestaande tempel[9].

De gebeden worden tegenwoordig gelezen uit gebedenboeken, zogeheten sidoerim. Maar in Yeshua’s tijd had schijnbaar alleen de voorzanger een gebedenboek en de gemeente herhaalde hem en leerde daarmee de tekst uit hun hoofd.

Nog een laatste bron die vertelt over hoe synagogediensten eruit zagen, Philo van Alexandrië. Hij was een Joodse filosoof uit de 1e eeuw (10-50 n. Chr.) uit Alexandrië, Egypte. Ik las daar het volgende over in Weet-magazine: ‘’Philo van Alexandrië vermeldt dat er alleen al in zijn stad talloze synagoges waren, en beschrijft ook  wat daar gebeurde: met name Schriftlezing en gebed.’’

Hoe stond Yeshua ten opzichte van de synagoge?

In Lukas 1 lezen we dat Zacharias en Elizabet (Zacharya en Elisheva) leefden en hoe zij de ouders van Johannes de Doper werden. Zacharias was priester en deed dienst in de tempel (1:8-25). In Lukas 2: 21-24 zien we dat de ouders van Yeshua (Yosef en Mirjam) naar de tempel gingen na de geboorte van Yeshua. Men deed dus volop mee aan de tempeldienst.

Vervolgens lezen we dat de twaalfjarige Yeshua met zijn ouders naar Jeruzalem ging vanwege het Pesach-feest (2:41). Op het moment dat men weer terugreist, blijkt Yeshua verdwenen te zijn. Na Hem gezocht te hebben, treffen ze Hem aan in de tempel, waar Hij bij de leraren zat, hen horende en ondervragende (2:46).

In een ander Bijbelboek, Mattheüs, lezen we dat Yeshua aangeeft dat de tempel Gods Huis is. In Mat. 21:12-13 lezen we: ‘’En Yeshua ging de tempel van God binnen en dreef allen die in de tempel verkochten en kochten naar buiten, en keerde de tafels van de wisselaars om en de stoelen van hen die de duiven verkochten. En Hij zei tegen hen: Er is geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden; maar u hebt er een rovershol van gemaakt.’’

In dit Bijbelboek lezen we ook dat Yeshua bevestigt dat de tempeldienst door God gegeven is, en goed is. In Mat. 5: 23-24 lezen we namelijk: ‘’Zo gij dan uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft; Laat daar uw gave voor het altaar, en gaat heen, verzoent u eerst met uw broeder, en komt dan en offert uw gave.’’


Hieruit zouden we kunnen concluderen dat Yeshua de tempeldienst belangrijk vond, want hij ging er naar toe en had er ijver voor. Hij geeft zelfs aan dat er iemand moet offeren, namelijk nadat hij zich verzoent heeft met zijn broeder. Hij was dus zeker niet tegen de tempeldienst.

Maar hoe stond Yeshua dan ten opzichte van de synagoges? Was dat niet een menselijke inzetting? Kunnen we dat niet beschouwen als een rabbijnse uitvinding en waar we verre van moeten blijven? Leidt dat niet af van de tempeldienst zelf, die wél door God is ingesteld?

Laten we eens kijken hoe Yeshua’s houding was ten opzichte van de synagoge-dienst.

Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat de tekst uit Luk. 4 die we reeds hebben gelezen, een belangrijke tekst is. Er staat namelijk dat het Yeshua’s gewoonte was dat hij naar de synagoge ging: Luk. 4:15-16 nogmaals: ‘’En Hij leerde in hun synagogen, en werd van allen geprezen. En Hij kwam te Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen.’’

Als je het er niet mee eens bent dat 500 jaar voor jouw tijd een instituut, een plek van aanbidding, is ontstaan, dan neem ik aan dat je er voor kiest om daar niet naar toe te gaan. Of, je gaat er naar toe om de mensen te waarschuwen voor deze verkeerde institutie. We zien Yeshua geen van beide doen. Integendeel. Hij deed juist mee met de dienst. Hij stond om te lezen en op andere plaatsen zien we dat Hij ook uitleg mocht geven. Dat is denk ik ook niet iets wat zomaar iedereen mocht doen.

Mark. 6:2: ‘’En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te onderwijzen; en velen, die Hem hoorden, stonden er versteld van en zeiden: Waar heeft Deze die dingen vandaan, en wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke krachten door Zijn handen geschieden?’’

Stoel van Mozes

Een ander vers waaruit we leren hoe Yeshua ten opzichte van de synagoge stond, vinden we mijns inziens in Mat. 23: 1-3: ‘’Toen sprak Yeshua tot de menigte en tot Zijn discipelen: De schriftgeleerden en de Farizeeën zijn gezeten op de stoel van Mozes; daarom, al wat zij u zeggen dat u in acht moet nemen, neem dat in acht en doe het; maar doe niet overeenkomstig hun werken, want zij zeggen het, maar doen het zelf niet.’’

Je zou met andere woorden kunnen zeggen: ze hebben wel de juiste leer, maar brengen hem niet in praktijk.

Wat leren we hieruit? Dat Yeshua autoriteit geeft aan dat wat de schriftgeleerden en de Farizeeën zeggen, met betrekking tot een stoel van Moshe.

Er is onduidelijkheid over of die stoel een fysieke stoel was, of meer een soort leerstoel (symbolisch). Maar het gaat erom dat zij wél autoriteit van Yeshua krijgen hier.

Zelf moet ik hierbij denken aan Nehemia 8: 5, 9, 14 waar men terugkeert uit de Babylonische ballingschap: ‘’De oren van heel het volk waren gericht op het wetboek (סֵפֶר הַתּוֹרָֽה). Ezra, de schriftgeleerde, stond op een houten verhoging (voorloper van de stoel van Moshe? Of van de bima in de synagoge?), die ze voor deze gelegenheid hadden gemaakt, en naast hem stond Mattithja, met Sema, Anaja, Uria, Hilkia en Maäseja aan zijn rechterhand, en aan zijn linkerhand Pedaja, Misaël, Malchia, Hasum, Hasbaddana, Zacharia en Mesullam.

Zij lazen uit het boek voor, uit de wet van God, gaven uitleg en verklaarden de betekenis, zodat men de voorlezing begreep.

De volgende dag verzamelden zich de familiehoofden van heel het volk, de priesters en de Levieten bij Ezra, de schriftgeleerde, en dat om inzicht te krijgen in de woorden van de wet.’’

Merk op dat Yeshua sprak over de Schriftgeleerden (soferim) en de Farizeeën. Soferim – zijn dat niet de schrijvers van de boekrollen? En is het farizeeïsme niet gewoon een stroming onder het volk die het heel nauw neemt (Deut. 15:5) – zoiets als de ‘reformatorischen’ vandaag?

Ezra was ook een schriftgeleerde! Die groep was dus al heel oud en heeft autoriteit om de Wet te verklaren. Zoals we ook zien in Nehemia. We lezen namelijk in vers 9 en 14 dat er uitleg en verklaring nodig was, zodat men inzicht kreeg om de voorlezing van de Thora te kunnen begrijpen!

Volgens het commentaar bij de vertaling van het Jewish New Testament: ‘’[Met betrekking tot] de zetel (Griekse kathedra) van Moshe. De Midrasj Rabba zegt: "Ze maakten voor hem [Moshe] een katedra zoals die van de pleitbezorgers, waarin men zit en toch lijkt te staan." (Exodus Rabba 43:4)

Pesikta diRav Kahana 1:7 vermeldt de zetel van Mozes, en de redacteuren van de Engelse editie geven commentaar: "De specifieke plaats in de synagoge waar de leiders zaten, stond metaforisch bekend als de zetel van Mozes of als de troon van de Thora, wat symbool staat voor de opeenvolging van Tora-leraren door de eeuwen heen."[10]

Messiaanse Rabbijn Hillel ben David leert[11]: ‘’ In de synagoge is de stoel van Moshe achter de tebah (=de bima) om te controleren wat er gaande is en om ervoor te zorgen dat de dienst koosjer is.

De uitlegger (darshan) zat en legde uit vanuit een speciale stoel achter de bima, of Tebah (Sefardisch). Dit was de zetel van Mosje.

Midrasj Rabba bij Exodus 8:3: En Aäron, uw broer, zal uw profeet zijn (7:1).

"Net zoals de prediker zit en predikt terwijl de tolk voor hem zit, zo zult u alles zeggen wat ik u zal bevelen, [tot Aäron] en Aäron, uw broer, zal tot Farao spreken." Door middel van beiden werden al deze dingen uitgevoerd, zoals gezegd is: En Mozes en Aäron deden al deze wonderen voor Farao (XI, 10).’’ ‘’

Als we deze verklaringen volgen, dan kunnen we met andere woorden zeggen: Yeshua zegt hier dat het oké is dat de Farizeeën en de Schriftgeleerden op een specifieke plaats in de synagoge plaatsnemen en daarbij de uitleg van de Torah geven.

Yeshua geeft daarmee dan dus aan dat de synagoge een legitieme institutie is.

Verder zijn er nog twee punten die we van Yeshua leren, waarmee we (zij het op minder duidelijke wijze) leren hoe Hij staat ten opzichte van de synagoge. Merk op dat we reeds hebben geleerd dat het Shema een belangrijk element van de synagogedienst is, evenals het zogeheten staande-gebed.

In Mark. 11:25 lijken we een toespeling te kunnen lezen naar het staande-gebed: ‘’Wanneer u staat te bidden, vergeef als u tegen iemand iets hebt, opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, u uw overtredingen vergeeft.’’

Yeshua heeft hier over staande bidden. Als we dit lezen met inbegrip van de joodse context uit die tijd, in gedachten houden dat Yeshua volgelingen allemaal gelovige joden waren, dan zou dit kunnen verwijzen naar het staande-gebed. Hij zegt hier niet dat we niet staand mogen bidden, maar Hij beschrijft hier een hartgesteldheid die nodig is om vergeving te krijgen.

Het Shema is, zoals gezegd, een belangrijk element uit de synagogedienst en in Mark. 12: 28-32 lezen we dat Yeshua dit het grootste gebod noemt: ‘’En een der Schriftgeleerden horende, dat zij tezamen in woorden waren, en wetende, dat Hij hun wel geantwoord had, kwam tot Hem, en vraagde Hem: Welk is het eerste gebod van alle? En Yeshua antwoordde hem: Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israël! de Heere, onze God, is een enig Heere. En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweede aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod, groter dan deze. En de Schriftgeleerde zeide tot Hem: Meester, Gij hebt wel in der waarheid gezegd, dat er een enig God is, en er is geen ander dan Hij;’’

Als we het joodse concept ‘discipelschap’ in ogenschouw nemen, is het veelzeggend om te zien hoe de discipelen van een bepaalde rabbijn hun leven leiden. Discipelen worden in het Hebreeuws talmidim genoemd en dit woord heeft als stam lamad (למד) hetgeen ‘gedisciplineerd leren, met een specifiek doel’ betekent. Discipelschap vereist dus studie, gedisciplineerde studie.

Het discipelschap betekent niet alleen het ‘worden als’ de leraar (bijvoorbeeld in karaktervorming), maar óók het imiteren van de leraar. De dingen doen zoals hij dat doet.

Hierbij moeten we denken aan 1 Kor. 11:1, waar Paulus schrijft: ‘’Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Messias ben.’’ We moeten dus zowel leren van onze Messias, maar ook van degenen die Hij gezonden heeft (gezondene = apostel).

Discipelschap in de joodse context houdt ook in dat je jouw rabbi nauwgezet in de gaten houdt. Je kijkt naar wat hij doet, hoe hij communiceert met mensen, hoe hij onderwijst, hoe hij bidt en hoe hij de Torah uitleeft. Bij de uitvoering van elk gebod moet de discipel zich afvragen hoe zijn rabbi dat gebod zou uitvoeren. Dit moet de leidraad voor hem zijn. Zoals de rabbi het doet, wil ik het ook doen.

De kern van discipelschap kunnen we dus linken aan een bekend christelijk gezegde: ‘’what would Jesus do (WWJD)?’’ In feite dekt dit gezegde nog niet geheel de lading, want we zouden ons veeleer moeten afvragen ‘’what did Yeshua do (WDYD)?’’.

We kunnen mede een antwoord op onze hoofdvraag ‘’Hoe stond Yeshua ten opzichte van de synagoge?’’ vinden door te kijken naar wat Zijn talmidim deden. Daarmee komen we bij het volgende aspect van onze studie.

Hoe stonden de volgelingen van Yeshua ten opzichte van de synagoge?

Om hier een antwoord op te geven, moeten we kijken naar wie de pilaren van Yeshua’s gemeente waren, omdat wat zij doen autoriteit heeft voor de rest van de gemeente. Wie zijn die pilaren?

In Galaten 2:9 lezen we: ‘’En toen Jakobus, Kefas en Johannes, die geacht werden steunpilaren te zijn, de mij gegeven genade erkenden, gaven zij mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap etc…’’

Uit deze kleine zinsnede leren we dat Jakobus, Kefas en Johannes steunpilaren zijn. Laten we allereerst eens kijken wat we over hen lezen:

-        Hand. 3:1: hier lezen we, zoals al eerder benoemd, dat Petrus (Kefas, Joh. 1:43b) en Johannes naar de tempel gingen op het uur van gebed. Dus daaruit leren we dat er gebeden plaatsvonden in de tempel, dus tijdens de offerdienst. Zij vonden het dus schijnbaar prima om de gebedstijden in acht te nemen die corresponderen met de offerdienst, die mo’adim.

-        In Mark. 1:29 lezen we: ‘’En toen zij uit de synagoge gegaan waren, gingen zij meteen naar het huis van Simon en Andreas, met Jakobus en Johannes.’’

Hier staat dat Jakobus en Johannes met Yeshua mee gingen toen Hij uit de synagoge kwam en naar het huis van Simon en Andreas ging. Zij gingen dus ook naar de synagoge.

-        Hand. 13:5 leert ons over Barnabas en Saulus: ‘’En toen zij in Salamis gekomen waren, verkondigden zij het Woord van God in de synagogen van de Joden; en zij hadden bovendien Johannes als dienaar.’’

-        In Jak. 2: 2-3 lezen we iets over de synagoge waarover Jakobus schrijft, wat uit onze Nederlandse vertalingen niet meteen heel duidelijk wordt. Laten we eens kijken wat er staat: ‘’Want als in uw samenkomst een man zou binnenkomen met een gouden ring aan zijn vinger, in sierlijke kleding, en er kwam ook een arme man in haveloze kleding, en u zou hoog opzien tegen hem die de sierlijke kleding draagt, en tegen hem zeggen…’’

Het woordje samenkomst is de Nederlandse vertaling van het Griekse grondwoord synagoge. Met andere woorden zegt Jakobus dus dat het heel normaal is dat de volgelingen van Yeshua naar een synagoge gaan. Hoe kan hij immers hier anders waarschuwen om de armen in de synagoge niet verkeerd te behandelen?

We leren hier dus dat de steunpilaren van de gemeente vóór synagogediensten zijn. Er wordt hier nergens over kerkdiensten gesproken.

Ja, kan iemand zeggen, maar dit zijn allemaal joden die dit gewend waren en daarom is het ook logisch dat zij een synagoge bezoeken. Ja, dat kan wel zo zijn, maar zij worden toch echt steunpilaren genoemd. Zij zijn volgelingen van Yeshua en doen, als het goed is, datgene wat Yeshua ook deed. Hij was immers ook een jood. Als uw argument is dat u geen joodse dingen hoeft te doen die Yeshua deed, omdat u geen Jood bent, wat is dan uw argument om dan wel de andere dingen die Hij onderwijst te geloven? Hij onderwijst toch ook dat we de Torah moeten houden, maar dat onderwijs gaf Hij grotendeels aan de Joden en de Torah is oorspronkelijk aan Israël gegeven.

Hiermee komen we eigenlijk uit bij een volgende vraag.

Wat kwam Yeshua doen en wat voor implicaties heeft dat voor niet-Joden?

Wat Yeshua kwam doen is door de hele Bijbel heen beschreven, maar ik ga proberen een kernpunt eruit naar voren te brengen:

Door onze zonden was de relatie met God verbroken. Door onze schuld was er een diepe kloof tussen de mens en God. God heeft de wereld echter zo liefgehad dat Hij Zijn Eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft. Yeshua kwam om te lijden, te sterven en weer op te staan. Hij is door God aangewezen als verzoenmiddel, zodat wij weer tot God kunnen gaan. Over niet al te lange tijd komt Hij terug om het Koninkrijk van God hier op aarde te vestigen. In Johannes 3: 3-6 leren we iets over wat Yeshua onderwijst om Gods Koninkrijk te kunnen ingaan: ‘’Yeshua antwoordde en zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet opnieuw geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien. Nicodemus zei tegen Hem: Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is? Hij kan toch niet voor de tweede keer in de buik van zijn moeder ingaan en geboren worden?

Yeshua antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is geest.’’

Mijns inziens is opnieuw geboren worden een verwijzing naar díe geestelijke verandering die maakt dat je weer wordt zoals God de mens bedoeld had in de tuin van Eden. Jouw identiteit ligt dan in het opnieuw geboren zijn, waarmee je een kind van God wordt. Dit kan op basis van wat Yeshua voor ons heeft gedaan.

Door je wedergeboorte als kind van God, word je ook deel van Zijn huisgezin. Dat is: Israël. Je gaat dus tot hetzelfde volk behoren als de Joden (zie Joh. 10:16, waar Yeshua tegen Zijn Joodse toehoorders zegt: ‘’Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapskooi zijn; ook die moet Ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder.’’).

Dat wordt verder bevestigd in Ef. 2: 11-12, 19: ‘’Bedenk daarom dat u die voorheen heidenen was in het vlees en die onbesnedenen genoemd werd door hen die genoemd worden besnijdenis in het vlees, die met de hand gebeurt, dat u in die tijd zonder Messias was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. U had geen hoop en was zonder God in de wereld. Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God.’’

Vervolgens lezen we in Ef. 3:6: ‘’dat de heidenen mede-erfgenamen zijn en tot hetzelfde lichaam behoren en mededeelgenoten zijn van Zijn belofte in Messias, door het Evangelie,’’

Dus de onbesnedenen treden toe tot het lichaam en worden deel van Gods volk, medeburgers van de heiligen. Ze krijgen deel aan het burgerschap van Israël en zijn niet meer vreemdelingen wat betreft de verbonden.

Niet alleen Paulus schrijft dit aan de Efeziërs, maar ook Petrus schrijft dat er sprake is van een groep mensen die niet tot Gods volk behoorden (Hebr.: lo-ammi), maar nu tot Gods volk gaan behoren. Lees maar mee:

1 Petr. 2: 9-10: ‘’Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, (tegen wie zegt hij dit? à) u, die voorheen geen volk was (Hos. 1:10; 2:22), maar nu Gods volk bent; u, die zonder ontferming was, maar nu in ontferming aangenomen bent.’’

Is dit alles nieuw, dat er ook niet-Israëlieten tot Gods volk zouden kunnen gaan behoren? Nee, want in Zacharia en Jesaja lezen we daar al over:

Zach. 2:10-11: ‘’Juich en verblijd u, dochter van Sion, want, zie, Ik kom, en zal in uw midden wonen (2 Kor. 6:16), spreekt de HEERE. Veel heidenvolken zullen op die dag bij de HEERE gevoegd worden en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal in uw midden wonen. Dan zult u weten dat de HEERE van de legermachten Mij tot u gezonden heeft.’’

Jes. 55:5: ‘’Zie, U zult een volk roepen dat U niet kende en het volk dat U niet kende, zal naar U toe snellen, omwille van de HEERE, Uw God, voor de Heilige van Israël, want Hij heeft U verheerlijkt.’’

We kunnen dit alles als een beschrijving zien, als een theoretische uiteenzetting, maar wat zien we vervolgens gebeuren in de vergadering van de Gemeente in Handelingen 15?

Daar wordt gesproken over die gelovigen uit de volkeren die tot het geloof komen en er wordt gediscussieerd over de vraag of zij besneden moeten worden om gered te worden. Na de conclusie volgt een interessante uitspraak in vers 21: ‘’Mozes heeft er van oude tijden in elke stad, die hem prediken, en hij wordt op elke sabbat in de synagogen gelezen.’’

We kunnen dit interpreteren als dat de synagogedienst een goede instelling was en dat dit de plek was waar elke Shabbat de Torah wordt voorgelezen én dat dit de plek is waar de nieuw-gelovigen heen moeten gaan. We leren hier dus uit dat gelovigen uit de volkeren mee zouden moeten doen met de joden. Althans, dat was wel de verwachting van Jakobus (Ja’akov) toen hij dit zei in Handelingen 15. En onthoud dat Jakobus een belangrijk figuur was in de gemeente, namelijk een ‘pilaar’.

Paulus

En wat te denken van de zogeheten apostel der heidenen, Paulus? Is het niet veelzeggend wat hij deed en wat hij onderwijst? Hij wordt in Hand. 24:5 geassocieerd met de sekte van de Nazarenen, een beweging binnen het jodendom: ‘’Ons is namelijk gebleken dat deze man (Paulus) een pest is en iemand die oproer verwekt onder al de Joden in heel de wereld, en een vooraanstaand persoon is binnen de sekte van de Nazarenen.’’

Uit citaten van oude 'kerkvaders' (o.a. in een brief van Epifanes [320-403 n. Chr.]) kunnen we leren dat de gelovigen in de eerste eeuwen nog trouw bleven aan Gods Torah en dat zij in vrijwel niets verschilden van de joden, afgezien van hun geloof dat Yeshua de beloofde Messias is. Let wel: dit was honderden jaren na Yeshua’s hemelvaart. En we kunnen in die brief ook lezen dat die gelovigen in Yeshua het Hebreeuws goed beheersten.

In die brief wordt die groep de nakomelingen van de sekte van de Nazarenen genoemd. Zie volgens dus schijnbaar na wat Paulus hen onderwees, want hij was volgens Hand. 24:5 hun hoofdman.

Wat deed Paulus en wat wil ons dat zeggen? Ik heb twee Bijbelteksten uit de brief aan de Korinthiërs die ons iets tonen van Paulus’ houding. Hij schreef aan de Korinthiërs, dat waren mensen die heidenen waren, maar nu tot Gods volk zijn gaan behoren (1 Kor. 12:2):

-        1 Kor. 4:16: ‘’Ik roep u er dus toe op word mijn navolgers.’’

-        1 Kor. 11:1: ‘’Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Messias ben.’’

Verder nog een tekst uit Hand. 21:24 : ‘’Neem die bij u, reinig u samen met hen en betaal voor hen de kosten van de offers, zodat zij zich het hoofd kunnen laten scheren en allen kunnen weten dat er niets waar is van wat hun over u verteld is, maar dat u zo wandelt dat u ook zelf de wet in acht neemt.’’

Dat gij alzo wandelt, dat gij ook zelf de Torah onderhoudt. Wandelt is in het Grieks Stoicheo en dat kunnen we vertalen met militaire pas, dat je geordend wandelt.

We moeten dus Paulus navolgen, zoals Hij Yeshua navolgde. En wat deden zij? Zij gingen onder andere naar de synagoge. Wij worden daar dus (zij het indirect) ook toe opgeroepen. Dat is namelijk de kern van discipelschap.

Yeshua onderwijst ons veel over discipelschap, Hij heeft het nergens over dat we deel van het christendom moeten zijn. In het ‘Nieuwe Testament’ (NT) wordt er tweemaal gerefereerd aan ‘christenen’ (lees: messianen) en dat gaat dan over de discipelen.

Hoe ziet een discipel eruit? Waar gaat discipelschap om? Wat is het levensdoel van een discipel?

Dit alles kan niet begrepen worden voordat we twee basis-contexten helder hebben:

1.   Discipelschap kan niet begrepen worden zonder het NT erop na te slaan.

2.   Het kan ook niet begrepen worden buiten de originele joodse context.

Ten tijde van Yeshua waren er veel (rondreizende) rabbijnen, maar ook lokale rabbijnen. Zij nodigden groepen mannen uit om hun discipel (leerling, volgeling) te worden. Dit had het doel om hen zodanig te onderwijzen dat zij als hun rabbijn zouden worden. Ook de bedieningen in de gemeente helpen om de gelovigen toe te rusten in hun relatie met God te groeien en Yeshua na te volgen. 

Goed, we zaten in de afsluitende fase, rondom het navolgen van de leerling van de rabbijn.

Kijk bijvoorbeeld eens naar Mat. 10:25a waar dit beschreven wordt: ‘’Het moet genoeg zijn voor de discipel dat hij wordt zoals zijn meester, en dat de dienaar wordt zoals zijn heer.’’

Ons doel is dus om net zoals Yeshua te worden. Zie hierbij ook Luk. 6:40: ‘’Een discipel staat niet boven zijn meester, maar iedere volmaakte discipel zal net als zijn meester zijn.’’

Zoals we net zeiden moet discipelschap begrepen worden vanuit de joodse context. Heidenen hadden namelijk niet het concept dat zij discipelen maakten die als de rabbijn zouden worden.

Als wij allemaal discipelen van Yeshua zijn, zouden we dan niet moeten groeien in het navolgen van Hem? Dat omvat mijns inziens zowel de levenshouding, levenswandel, karaktervorming, omgang met mensen, maar ook de wijze waarop we God dienen en Hem prijzen en ontmoeten. Dat deed Yeshua toch echt onder andere in de synagoge. Laten we dan ook met elkaar onderzoeken of de samenkomsten meer vormgegeven zouden moeten en kunnen worden conform de synagogedienst.

Daarmee wil ik afsluiten. Volgens mij zijn er genoeg zaken benoemd die verder stof tot nadenken geven!



Algemene bronnen die gebruikt zijn:

-  De synagoge (kerkenisrael.nl)

- Tempel - synagoge - kerk (kerkenisrael.nl)

- The Synagogue (betemunah.org)

 

[1] https://www.newadvent.org/fathers/25023.htm hfst. 18

[2] https://www.newadvent.org/fathers/3806.htm canon 29

[3] SYNAGOGUE - JewishEncyclopedia.com

THE ORIGIN OF THE SYNAGOGUE: A RE-ASSESSMENT on JSTOR

[4] Mishnah Megillah 4:1 en 2

[5] Soferim 10:7, Mishnah Megillah (o.a. 4:3), Mishnah Brachot 4:3, Mishnah taänit 2:2

[6] Mishnah Megillah

[7] Mishnah Tamid 7:4

[8] Judaism: Why We Read Torah on Mondays and Thursdays | אמונה בישוע (wordpress.com)

[9] Aldus rabbijn Y. Greenbaum

[10] William G. Braude en Israel J. Kapstein, Pesikta diRav Kahana, Philadelphia: Jewish Publication Society of America, 1975, p. 17

[11] The Synagogue (betemunah.org)