Belangrijke punten voor de PTA.
Eenheden voor luchtdruk: mbar, bar, kPa, Pa. Kunnen omrekenen.
Stijgbuis, reservoir en thermometer. Hoe werkt een thermometer? Temperatuurschaal.
Smeltpunt (van ijs).
Wat is een : Barometer, Manometer, Thermometer, Thermograaf., bi-metaal
Bi-metaal en het uitzetten van materialen.
Temperatuur en luchtvochtigheid.
Wat is: Warmte straling, infraroodstraling, UV staling.
Wat is: Onderdruk, overdruk, absolute druk. De verschillen kunnen uitleggen en er mee kunnen rekenen.
Kunnen rekenen met Kelvin en graden Celsius. (Bijvoorbeeld van K naar C)
Tc = TK – 273
Waterdamp, condenseren, bevriezen, sublimeren.
Waterdamp in de lucht. Grafiek kunnen aflezen. Maximale hoeveelheid in lucht bij een temperatuur.
Koolstofdioxide, methaan, zuurstof, stikstof.
Broeikasgassen. En broeikaseffect.
Luchtdruk en hoogte
Grootheid voor druk (p) , temperatuur. (T)
Absolute druk = luchtdruk + overdruk
Absolute druk = luchtdruk – onderdruk
Extra vragen:
1 Voor de luchtdruk bestaan verschillende eenheden.
8 mbar is:
□ A 0,8 Pa
□ B 8 Pa
□ C 80 Pa
□ D 800 Pa
2 Je kunt de druk in een autoband meten.
Welk meetinstrument gebruik je daarvoor?
□ A barometer
□ B thermometer
□ C manometer
□ D thermograaf
3 John meet de druk in een band. De overdruk is 800 mbar. Op hetzelfde moment is de luchtdruk 1020 mbar.
Hoe groot is de absolute druk in de band?
□ A 120 mbar
□ B 800 mbar
□ C 1020 mbar
□ D 1820 mbar
4 Je kunt de temperatuur meten met een vloeistofthermometer.
Een vloeistofthermometer is meestal gevuld met:
□ A alcohol.
□ B methaan.
□ C olie.
□ D water met een kleurstof.
5 Je leest de temperatuur af door naar het vloeistofniveau in de stijgbuis van de thermometer te kijken.
Als de temperatuur daalt:
□ A zet de vloeistof in de thermometer uit en stijgt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
□ B zet de vloeistof in de thermometer uit en daalt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
□ C krimpt de vloeistof in de thermometer en stijgt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
□ D krimpt de vloeistof in de thermometer en daalt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
6 Een vloeistofthermometer heeft een reservoir en een stijgbuis.
De vloeistof in een thermometer stijgt meer naarmate:
□ A het reservoir groter en de stijgbuis wijder is.
□ B het reservoir groter en de stijgbuis nauwer is.
□ C het reservoir kleiner en de stijgbuis wijder is.
□ D het reservoir kleiner en de stijgbuis nauwer is.
7
In een metaalbarometer zit een metalen doosje.
Wat gebeurt er met de bovenkant van het doosje als de luchtdruk groter wordt?
□ A De bovenkant wordt dan geribbeld.
□ B De bovenkant wordt dan naar binnen geduwd.
□ C De bovenkant wordt dan naar buiten geduwd.
□ D De bovenkant wordt dan vlakker.
8 Lees de volgende twee beweringen.
Bewering 1: Hoe warmer het is, hoe meer waterdamp er in de lucht kan.
Bewering 2: Luchtbellen die warm worden, stijgen op omdat ze een kleinere dichtheid hebben.
Welke bewering is waar?
□ A Alleen bewering 1 is waar.
□ B Alleen bewering 2 is waar.
□ C Bewering 1 en 2 zijn beide waar.
□ D Geen van beide beweringen is waar.
9 Hoog in de bergen duurt het langer om aardappelen te koken.
Hoe komt dat?
□ A De luchtdruk is daar lager en daardoor is het kookpunt van water lager dan 100 °C.
□ B De luchtdruk is daar lager en daardoor is het kookpunt van water hoger dan 100 °C.
□ C De luchtdruk is daar hoger en daardoor is het kookpunt van water lager dan 100 °C.
□ D De luchtdruk is daar hoger en daardoor is het kookpunt van water hoger dan 100 °C.
10 In sommige nachten kan rijp ontstaan.
Rijp ontstaat:
□ A als lucht in contact komt met een warm oppervlak en de temperatuur ligt boven het
vriespunt.
□ B als lucht in contact komt met een warm oppervlak en de temperatuur ligt onder het
vriespunt.
□ C als lucht in contact komt met een koud oppervlak en de temperatuur ligt boven het
vriespunt.
□ D als lucht in contact komt met een koud oppervlak en de temperatuur ligt onder het
vriespunt.
Terug: Start pagina