Brugge is gekend om haar dienstverlenende functies. Dit is al sinds de middeleeuwen. De grootheid van Brugge is steeds samen gegaan met de aandacht voor behoeftigen en noodlijdenden. Op de rand van Brugge vinden we dan ook sinds de middeleeuwen ziekenhuizen, passantenhuizen of liefdadigheidsinstellingen en godshuizen.
We sommen hier de belangrijkste op (de datum van oorsprong is bij benadering):
Blindengasthuis - Blindekens (1305)
Heilig Geesthuis (1231)
Sint-Hubrechts - dulhuis (1396)
Sint-Janshospitaal (1188)
Sint-Joos (1352)
Sint-Juliaans (1290)
Magdalena leprozerie (1227)
Nazareth passantenhuis (1327)
Sint-Niklaas (1394)
Potterie (1276)
Hieronder worden ze kort besproken.
De stichting gaat volgens de traditie terug tot 1305, het jaar na de Slag op de Pevelenberg waar de belofte is gedaan om een kapel te bouwen als dank alsook het jaarlijks offeren van een kaars van 36 pond aan Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie. Los van de traditie is het een feit dat in de 15de eeuw in de Kreupelenstraat een gasthuis of complex van godshuisjes bestond ten behoeve van arme blinden. Begin de 15de eeuw is er een wijkbrand en alles is verwoest. Heel kort nadien is alles terug opgebouwd. Vermoedelijk zijn midden 17de eeuw de kapel en de godshuisjes herbouwd. In de loop der jaren werd het een gewoon godshuis. Een deel van de huisjes staat in de Kammakersstraat en de rest in de Kreupelenstraat. In 1991 werden de woningen volledig vernieuwd. Heden ten dage wonen bejaarden in deze huizen. De kerk is nog steeds een gebedsplaats.
Meer informatie omtrent de gebouwen en hun functie alsook over de processie van de Blindekens of de Brugse Belofte vindt u op http://www.brugsebelofte.be/start.aspx
Over het Heilige Geesthuis in de Goezeputstraat is erg weinig bekend. Het was een stedelijke instelling die arme bejaarden thuis verzorgde. De oudste bronnen gaan terug tot 1231. Omstreeks 1300 begon een samenwerking tussen het Heilige Geesthuis en het Potteriehospitaal. In 1319 waren beide instellingen volledig samengesmolten.
Krankzinnigen werden voor 1400 vaak in de Magdalenaleprozerie ondergebracht. In de middeleeuwen werden ze vaak als ongeneeslijk ziek beschouwd. Op het einde van de 14de eeuw werd een gespecialiseerd krankzinnigeninrichting gebouwd aan de noordzijde van de Boeveriestraat. In hetzelfde huis werden niet alleen de dullen maar ook de vondelingen geplaatst. In de loop van de 16de eeuw werd er nauwer samengewerkt met Sint-Juliaan in dergelijke mate dat in 1600 de patiënten naar Sint-Juliaan werden overgebracht.
De gebouwen werden kort nadien verkocht aan Herman van Volden die er acht godshuisjes liet bouwen en zijn naam eraan gaf. Het godshuis van Volden bestaat nog steeds.
Het Oud Sint-Janshospitaal is een gebouwencomplex in het centrum van Brugge. Het hospitaal werd ingeplant aan de Mariastraat, de toenmalige invalsweg vanuit Gent en Kortrijk. Het middeleeuwse ziekenhuis doet nu dienst als museum ("Memling in Sint-Jan"). Het gebouw dat in de 19de eeuw als ziekenhuis fungeerde, wordt onder meer gebruikt voor beurzen, evenementen, congressen e.d..
Het middeleeuwse Sint-Janshospitaal was sinds 1150 een stedelijke instelling voor zieken, armen en behoeftigen. De broeders en zusters die er werkten, lieten heel wat verhalen, gebruiksvoorwerpen en kunstwerken na. Deze zijn nog steeds bewaard op dezelfde plek. Meubilair, schilderijen, beeldhouwwerk en allerlei toegepaste kunsten zijn tentoongesteld in een gebouw dat op een geschiedenis van 800 jaar kan terugblikken. Een apotheek met kruidentuinen en naslagwerken over geneeskunde maken de collectie af. In de hospitaalkapel van het middeleeuwse Sint-Janshospitaal gaat alle aandacht naar de schilderkunst van Hans Memling. Deze schilder uit de 15de eeuw maakte zijn belangrijkste meesterwerken, zoals het beroemde Ursulaschrijn, voor het Sint-Janshospitaal.
Van de eerste oorspronkelijke zaal zijn enkel de funderingen en wat muurfragmenten overgebleven. Om te voldoen aan de stijgende behoefte voor opvang van zieken, pelgrims en reizigers begon men begin 13de eeuw met de bouw van de drie nieuwe ziekenzalen. Een bouwfase die duurde tot ongeveer 1310. Later kwamen nog het mannenklooster (14de eeuw) en het zusterklooster (1544).
Vanaf het verdwijnen van de broedergemeenschap op het einde van de 16de eeuw stonden de zusters Augustinessen alleen in voor het beheer en de ziekenzorg. Vanaf de 20ste eeuw werden meer en meer leken aangesteld.
Vanaf 1796 kwam het hospitaal onder het bestuur van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen en vanaf 1925 onder dat van de Commissie voor Openbare Onderstand (COO), in 1977 omgevormd tot het huidige OCMW.
Door de evolutie van de tijd en een nieuwe kijk op de gezondheidszorg werden vanaf het midden van de 19e eeuw nieuwe gebouwen een noodzaak. Een hospitaal met acht ziekenzalen rond een centraal gebouw en centrale gang werd opgericht in 1864. De plannen waren van de hand van architect Isidoor Alleweireldt (1824-1892). Voor de bouw ervan moesten wel de brouwerij, de tuin en het kerkhof van het eerste ziekenhuis verdwijnen.
Geleidelijk aan werden de ziekenzalen van het tweede hospitaal verdeeld in kleinere eenheden. Tussen de zalen en rond het gebouw zelf werden allerlei bijgebouwtjes geplaatst. Letterlijk en figuurlijk was het hospitaal uit zijn voegen gegroeid.
In 1976 werd het hospitaal buiten gebruik gesteld. Een nieuw hospitaal is gebouwd ten noorden van Brugge.
Archiefdocumenten melden 1449 als bouwdatum van de kapel en 1454-1460 als datum voor het gastenkwartier. Het gebouwencomplex Sint-Joos in de Ezelstraat is opgebouwd uit drie volumes. In het centrale gedeelte bevindt zich de poort en de voorkapel. In het hoger gedeelte links het koor en in het rechter deel het voormalige passantenhuis.
Opvallend is de rijk geprofileerde spitsboogingang die in 1957 is vernieuwd. De deurnaald dateert wel nog uit 1453-1454 en is versierd met een beeldje van Sint-Joos gekleed als pelgrim. Onder het beeldje zit het schild van Joos de Bul, belangrijke mecenas van het passantenhuis. Boven de ingang is in een gotische nis Maria en kind uitgebeeld.
De geel beschilderde bakstenen gevels van de kapel zijn doorbroken door segmentboogvensters met omlijstingen. In het passantenhuis worden de ruimtes verlicht door in nissen gevatte rechthoekige kruisvensters. Deze op de benedenverdieping zijn nog eens afzonderlijk gevat in rondboognissen. De eerste steen van het passantenhuis is op 6 mei 1454 gelegd en de bouw is geleid door meester-metselaar Antheunis van Coolkerke. Het ingangsportaal dateert uit dezelfde bouwcampagne.
De buitenarchitectuur van de kapel is in 2005-2006 gerestaureerd op initiatief van de eigenaar, het OCMW-Brugge. Het rijk versierde interieur is in 2007-2008 door de orthodoxe gemeenschap zelf gestoffeerd.
De merkwaardige houten barokke afsluitingswand, die de kapel scheidt van de inkomhal, dateert mogelijk uit het begin van de 18de eeuw. De voorkapel en het koor zijn gebouwd op een rechthoekig grondplan en van elkaar gescheiden door een grote spitsbogige doorgang. In de voorkapel is de zoldering opgebouwd uit moer- en kinderbalken. Het koor is overkluisd met een stenen tongewelf. De glasramen dateren uit 1927.
De nok van het koor draagt een dakruitertje waarin nu drie klokjes zijn opgehangen die de orthodoxe erediensten aankondigen.
De kapel van Sint-Joos is na de Franse revolutie meermaals herbestemd en dit soms met vreemde (en storende) functies. In de eerste helft van de 19de eeuw is ze als militair hospitaal gebruikt en vanaf 1848 als zondagschool voor kinderen van de Sint-Jacobsparochie. Na de Eerste Wereldoorlog wordt ze ingericht als stapelplaats en zelfs een tijdje als beenhouwerij. In de jaren 1950 gebruikte het OCMW de ruimte als stapelplaats voor de eigen kunstcollectie. In de jaren 1990 tenslotte krijgt Sint-Joos opnieuw een religieuze invulling als oecumenische kapel. Sinds 2008 wordt de benedenruimte van het passantenhuis als oecumenische kapel ingericht en kan de bloeiende orthodoxe parochie gebruik maken van de 15de-eeuwse kapel. De orthodoxe kerk HH. Konstantijn en Helena
Het interieur van de kapel, die bijzonder rijk is aan religieuze symboliek, is nu nagenoeg volledig afgewerkt.
Geesteszieken werden in Brugge zeker al van het begin van de 13de eeuw ondergebracht in een afzonderlijk ‘dulhuus', Sint-Hubrechts genaamd. Het was een stedelijke instelling zoals de andere ziekenhuizen in de stad. De verzorging gebeurde door leken. Rond 1600 werden vijf ‘krankzinnigen' overgebracht naar Sint-Juliaan-ten-Dullen in de Boeveriestraat. Vanaf die tijd stonden religieuzen in voor de verzorging.
Zoals zovele gebouwen is haar ontstaansgeschiedenis niet duidelijk. De oudste bronnen vermelden de leprozerie in 1227 maar er wordt vermoed dat haar geschiedenis verder terug gaat in de tijd. Leprozen (melaatsen) vormden een zelfstandige gemeenschap. Ze bevond zich op 600 m ten zuidwesten van 't Zand. Het is de plaats waar nu ongeveer het Sint-Lodewijkscollege staat. De lepra gemeenschap stond onder voogdij van de stadsmagistraat en duidelijke regels werden opgesteld. Zo was één van de voorwaarden om opgenomen te worden dat men vermogend moest zijn. De arme leprozen vormden een nieuwe gemeenschappen, de genoemde "akkerzieken". Deze verbleven op een viertal plaatsen rond de stad en voerden soms minderwaardige taken uit. Een van die taken was de bewaking van de gehangene op het galgenveld. Beenderen van gehangene werden soms geroofd en gemalen om er een amulet van te maken. Om diefstal tegen te gaan hielden de akkerzieken de wacht.
In 1578 werd om strategische reden het gebouw gesloopt. De stichting verhuisde naar de binnenstad met name naar de gebouwen van het Nazarethpassantenhuis bij de Garenmarkt. De beide panden werden samengevoegd en gelukkig verdween ook het begrip leproos.
Het Nazarethpassanten huis bevindt zich in de Jakobinessenstraat, nr. 110. Het maakt vandaag deel uit van het deel van het Koninklijk Technisch Atheneum. Het strekt zich uit van Jakobinessentraat tot de Oude Gentweg.
In 1326 is een stichting van het passantenhuis "O.-L.-Vrouw van Nazareth" door broeder Hughe van Meulebeke en Clais de Scavere voor opvang van pelgrims en daklozen. In 1429-1430 wordt een bijhorende kapel gebouwd.
In 1578 wordt een deel van het passantenhuis ingenomen door de Magdalenaleprozerie, voorheen gevestigd in het huidige Sint-Andries en er is een geleidelijke samensmelting van beide instellingen.
Omstreeks de eeuwwisseling van de 16de – 17de eeuw worden een twintigtal huizen aangekocht om die te verbouwen tot een nieuw gasthuis. Eind XVII eeuw wordt de kapel uitgebreid met een zuidelijke zijbeuk.
In 1739 wordt een deel van het complex ingericht als rasphuis. Enkele jaren later worden beide samengevoegd tot één instelling. In 1797 wordt de instelling door de Fransen gesloten.
Het Sint-Niklaashospitaal of huis was zowel een passantenhuis en een godshuis voor bejaarden. Het werd gesticht door Clais Pagant en bevond zich in de Mostaertstraat, een verbindingsstraat tussen de Steenstraat en de Oude Burg, die later de naam Sint-Niklaastraat kreeg. De stichter was lid van het merseniersambacht en het ambacht hield er ook zijn vergaderingen. Na de Franse Revolutie werd het omgevormd tot een tehuis waar bedelaars een verplichte verblijfplaats kregen toegewezen. Van 1845 tot 1887 was het een annex van het Sint-Janshospitaal voor de verzorging van huid-en geslachtsziekten. Bij de verkoop aan de stad in 1887 werd het afgebroken om een deel van de Sint-Niklaasstraat te verbreden.