Het was een gewoonte dat rijke mensen of mensen van aanzien in een kerk werden begraven. Het drukte enerzijds de belangrijkheid uit, hoe dichter bij het altaar hoe belangrijker, maar het gaf ook meer kans om in de hemel te geraken. De drang om zo dicht mogelijk bij God te zijn in het aardse leven en dus ook in het hiernamaals drukte zich op heel wat manieren uit. Door begraven te worden in de kerk bevond zich het lichaam dus onder de voeten van de kerkgangers. Dat een lichaam in ontbinding ruikt hoeft geen betoog. Vandaar dan ook de uitdrukking "stinkend rijk". Diegenen die voldoende rijk waren konden zich laten begraven in de kerk, maar hun lijk stonk dan ook. Rond een lijkkist wordt, naar gelang de belangrijkheid veel of weinig wierook gebruikt. Er wordt wel eens beweerd dat de hoeveelheid wierook natuurlijk wel de belangrijkheid toonde maar ook diende om de stinkende (rottende) geur van het lijk te camoufleren.
Ook buiten de kerk op het kerkhof (hof van de kerk) waren niet alle plaatsen gelijk. Zo was een plaats onder een regenafvoerpijp van het dak de ideale plaats. Al het water was op het kerkdak neergekomen en aldus in zekere zin gezegend. Het was om het wat oneerbiedig uit te drukken een "vat van gewijd water" dat op deze plaats neer kwam. Als we ideale plaats schrijven betekent dit ook dat dit een van de duurdere plaatsen was op het kerkhof. Hoe armer hoe verder weg van kerk en altaar. Soms was geen geld voor een kist en werd het lijk in stro gewikkeld en in een eenvoudige kuil begraven.
De grafmonumenten in de Potterie zijn natuurlijk van de "rijke mensen". De afbeelding is een grafmonument die vooraan rechts in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie staat. Het is het praalgraf van Frans de Boodt, voogd van de Potterie. Deze overleed in 1627. De tombe werd gemaakt door Jeroom Stalpaert.