A Valediction Forbidding Mourning

A VALEDICTION FORBIDDING MOURNING

by John Donne

In een notendop

De spreker in het gedicht legt uit dat hij gedwongen is om voor een tijd zijn geliefde alleen te laten. Voordat hij vertrekt, zegt hij haar dat hun afscheid geen aanleiding zou mogen zijn voor rouw en verdriet.

Zie bespreking van het gedicht hier

AS virtuous men pass mildly away,

And whisper to their souls to go,

Whilst some of their sad friends do say,

"Now his breath goes," and some say, "No."

So let us melt, and make no noise,

No tear-floods, nor sigh-tempests move ;

'Twere profanation of our joys

To tell the laity our love.

Moving of th' earth brings harms and fears ;

Men reckon what it did, and meant ;

But trepidation of the spheres,

Though greater far, is innocent.

Dull sublunary lovers' love

—Whose soul is sense—cannot admit

Of absence, 'cause it doth remove

The thing which elemented it.

But we by a love so much refined,

That ourselves know not what it is,

Inter-assurèd of the mind,

Care less, eyes, lips and hands to miss.

Our two souls therefore, which are one,

Though I must go, endure not yet

A breach, but an expansion,

Like gold to aery thinness beat.

If they be two, they are two so

As stiff twin compasses are two ;

Thy soul, the fix'd foot, makes no show

To move, but doth, if th' other do.

And though it in the centre sit,

Yet, when the other far doth roam,

It leans, and hearkens after it,

And grows erect, as that comes home.

Such wilt thou be to me, who must,

Like th' other foot, obliquely run ;

Thy firmness makes my circle just,

And makes me end where I begun.

A VALEDICTION FORBIDDING MOURNING - Vertaling door Willem van der Vegt

(AS virtuous men pass mildly away,)

Een afscheidsrede die rouwen verbiedt

Gaan goede mensen, die hun ziel

toefluisteren te gaan, zacht heen,

dan zeggen vrienden vol verdriet

“Zijn adem stopt.” Of men zegt: “Nee.”

Dan smelten we, spreken niet meer,

geen tranenvloed, zucht vol geweld,

’t Doet aan de vreugde af, wanneer

ervan aan leken wordt verteld.

Als aarde beeft komt schade, vrees,

men zoekt naar een betekenis.

Maar als de hemel zich beweegt

weet men dat dat onschuldig is.

Liefde, saai in het ondermaanse,

zal, ziel als zin, afwezigheid

ontkennen, immers de gedaante

ervan raakt door dat weg zijn kwijt.

Wij die door liefde, zo verfijnd

dat we niet weten hoe dat kan,

vast van elkaar verzekerd zijn,

missen minder oog, lip of hand.

Onze twee zielen, één zijn zij.

Als ik ga, ondergaan ze niet

een breuk, ze worden uitgebreid,

zoals je dat met bladgoud ziet.

Want als ze twee zijn, zij die twee

de tweelingbenen van een passer.

Jouw ziel, het vaste deel, beweegt

mee met de ander, zit zelf vaster.

Het zit vast als het middelpunt,

en zwerft de ander soms ver weg,

dan volgt het, leunend, kantelend,

maar komt hij thuis, dan staat het recht.

Zo moet jij zijn voor mij. Ik moet

als ander been vaak schuin marcheren.

Jouw vast staan maakt mijn cirkel goed,

laat me bij het begin weerkeren.