1969_HET A B C VAN DE DOETINCHEMSE METHODE

HET A B C VAN DE DOETINCHEMSE METHODE

Th.J.L.SCHOENAKER, Doetinchem.

Bron: ASPECTEN VAN HET STOTTEREN 1971 - LEZINGEN - Gehouden op het vierde national kongres van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie in het Troelstra-oord te Beekbergen op 18 en 19 oktober 1969

Doetinchemse Methode

Als we spreken over de Doetinchemse Methode dan bedoelen we een groepstherapie waarin stotteraars vertrouwd worden gemaakt met therapeutische technieken waarmee zij zelfstandig en ook in samenwerking met elkaar en hun milieu hun gespannenheid kunnen afleren en daarmee hun stotterverschijnselen tot een bevredigende mate van vloeiendheid kunnen terugbrengen.

Groepen geselecteerde stotteraars worden in 2 leeftijdsklassen gescheiden. Er is een groep van 13 tot 16 jaar en een groep van ouder dan 16 jaar. De leden van deze laatste groep noemen we volwassenen.

De behandeling van deze volwassenen, zo mogelijk vergezeld van hun echtgenoten of verloofden begint op de eerste dag van hun aankomst in het Instituut voor Stottertherapie te Doetinchem waar ze minstens 8 dagen zullen blijven. Als allen aanwezig zijn mogen bandopnamen van lezen en spreken gemaakt worden. Het wordt aan ieders vrije beslissing overgelaten om zich daartoe te melden. Sommigen zien te zeer tegen een beurt op en laten de eer liever aan een ander. Tijdens de opnamen zijn de meeste deelnemers aanvankelijk te beschroomd om te kijken naar de stotteraar die bezig is zich door de leestekst heen te worstelen, maar langzamerhand - mede door aanmoedigingen van de therapieleider - durven ze te kijken en zelfs te lachen als de lezer al te vreemde bewegingen of geluiden produceert.

De therapieleider stelt daarna vragen over hun ervaringen tijdens deze bandopnamen. De een vertelt over zijn gespannenheid en verwachting van mislukking. Een ander spreekt over zijn gevoelens van onrust en nervositeit. Een derde vertelt dat hij het gevoel had zelf te stotteren toen hij de ander zag en hoorde stotteren. Een vierde deelt mee dat hij nu voor het eerst andere stotteraars heeft gehoord en dat hij vindt dat het met hemzelf nog wel meevalt.

Al pratende wordt het de deelnemers duidelijk dat al de verschillende stottervormen, die ze bij elkaar waarnemen enkele gemeenschappelijke elementen bevatten. Deze gemeenschappelijke elementen worden druk en spanning en onzekerheid of angst genoemd. Men wordt het er over eens dat druk of spanning makkelijker te veranderen is dan onzekerheid of angst.

Zo wordt besloten om met het aanleren van een ontspanningstechniek te beginnen. Later, zal het de stotteraar duidelijk worden dat ontspannen zijn en angstig zijn met elkaar onverenigbaar zijn en dat het aanleren van een ontspanningstechniek tevens een begin is om ongewenste angstreacties af te leren.

Het Ontspannen)[1][2] wordt als volgt aangeleerd:

De deelnemers liggen in rugligging op dekens op de grond. Zij richten hun aandacht op de contactvlakken die het lichaam met de onderlaag maakt. Hakken, kuiten, bekken, schouderbladen, achterhoofd en ellebogen worden in deze houding makkelijk als contactvlakken herkend. De therapieleider noemt verschillende lichaamsdelen en richt de aandacht van de deelnemers op andere aspecten die aan het lichaam kunnen worden waargenomen. De deelnemers merken op dat dit waarnemen van het eigen lichaam hen rustig maakt. Zo komt het waarnemen van de adembeweging op een bepaald moment als vanzelfsprekend aan de orde. De deelnemers ontdekken nl. de rompbeweging die met de in - en uitademing gepaard gaat. De therapieleider richt hun aandacht dan wat meer op de vloeiende overgang van in - naar uitademing en laat de uitademing hoorbaar maken. Weer vestigt hij de aandacht op het culminatiepunt dat hij van nu af aan “het hoogtepunt van de inademing” noemt. Op dit hoogtepunt van de inademing zet de deelnemer de hoorbare uitademing in en laat deze geheel onbelemmerd verlopen. De therapieleider stelt voor om deze ruisende uitademing te verbinden met geluid en articulatiebewegingen en daarna zo mogelijk enkele woorden te vormen. Na elke woordenreeks laat de deelnemer de resterende adem geheel ontspannen weglopen en laat de volgende inademing toe om op het hoogtepunt weer de volgende woordenserie in te zetten en rustig te laten wegstromen.

De deelnemer voelt zich opgenomen in de anonimiteit van de groep en ervaart dat hij in deze ontspannen toestand en onder deze ademregulatie vloeiend kan spreken.

Hier wordt de oefening onderbroken

De therapieleider geeft enige uitleg over het belang van het bewust worden van het hoogtepunt van de inademing en geeft daarna gelegenheid om vragen te stellen. De deelnemers blijken te begrijpen dat het bij de oefening niet gaat om het vloeiend spreken maar om het bewust worden van de functies die vloeiend spreken tot gevolg hebben.

Hier worden nu de begrippen doel en middelen ingevoerd Door voorbeelden begrijpen de deelnemers dat middelen nodig zijn om een doel - in dit geval vloeiend spreken - te bereiken.

De functies van het ontspannen, het ademen en de fonatie op het hoogtepunt van de inademing worden van nu af aan “de middelen” genoemd. Later komen hier nog andere middelen bij. Het juiste gebruik van de middelen wordt als de belangrijkste training voor de komende periode vastgesteld.

Het oefenen van de middelen wordt weer hervat

Terug in de uitgangshouding: liggend op de grond, armen naast het lichaam, voeten wat uit elkaar, richt de deelnemer weer eerst zijn aandacht op de raakvlakken van het lichaam met de onderlaag. Daarna let hij op de beweging van de romp die door het ademen wordt veroorzaakt. De adembeweging behoort bij de toestand waarin hij zich thans bevindt en als in de loop van de oefening zijn adembeweging verandert dan is dat omdat zijn toestand verandert. Er worden geen speciale ademtypen als voorbeeld aangegeven.

Op het hoogtepunt van de inademing wordt weer het spreken ingezet en ieder kan nu hardop spreken over elk gewenst onderwerp. Zo oefent ieder de middelen zonder dat iemand luistert. Het vloeiend spreken wordt als betrekkelijk onbelangrijk vanzelfsprekend resultaat van de ontspannen toestand beschouwd. De aandacht van de deelnemers wordt door opmerkingen van de therapieleider steeds weer van het spreken afgeleid en op de middelen gevestigd. Zo wordt op heel eenvoudig niveau een nieuw gedrag van bewust ontspannen - spreken op de vloeiend stromende uitademing aangeleerd. Dit nieuwe gedrag noemen we naar Fernau-Horn [3]spreken op “Afloop”. Dit nieuwe gedrag of “nieuwe respons” dient nu in een hele reeks van steeds veranderende situaties vertoond te worden. Liggend op de grond ontspannen blijven en vloeiend spreken als iedereen met de ogen dicht op de grond ligt is gauw geleerd, maar als b. v. één deelnemer zou blijven liggen en alle andere groepsleden zouden opstaan en naar hem kijken, dan is de houding weliswaar gelijk gebleven maar de situatie voor die liggende deelnemer geheel anders geworden. Toch wordt er in het verloop van de behandeling van de deelnemers gevraagd om zich ook in zo’n situatie ontspannen te gedragen en het nieuwe spreekgedrag - te vertonen. Zo stoten elke keer als een moeilijkere situatie wordt gekozen twee responsen op elkaar. Het zijn de oorspronkelijke respons van gespannenheid en de nieuwe geleerde respons van ontspanning. Deze twee responsen remmen elkaar in de verdere ontwikkeling wederkerig af. Er ontstaat dan aanvankelijk een soort neutrale toestand die echter voldoende mogelijkheid tot ademen spreekregulatie biedt. Als de ontspanningsrespons sterker wordt - en dit is het hoofddoel van het oefenen wordt de oorspronkelijke respons langzamerhand teniet gedaan en gevoelens van rust en vertrouwen worden aan de situatie gekoppeld. Deze techniek en dit principe wordt bedoeld als we nu hierna spreken over wederkerige remming.

Aansluitend aan de liggende ontspanningsoefeningen wordt de ontspanningstechniek zittend geoefend. De therapieleider geeft de suggestie om te proberen in hoeken van 90o te zitten los van de leuning. De voeten staan onder de knieën. De hoeken bij enkels, knieën en heupen zijn recht. In deze houding wordt weer het ontspannen beoefend. Door deze en vele andere houdingsveranderingen en oefeningen komen de deelnemers tot de ontdekking dat de toestand van ontspanning en een toestand van slapte niet hetzelfde zijn, maar dat ontspannen zijn betekent dat men de juiste spanningsverhoudingen heeft die voor een bepaalde situatie nodig zijn. Ontspannen zitten betekent dan, dat men zit met niet meer spanning dan die, welke voor het zitten nodig is.

Zo oefent ieder nu zijn middelen in deze zittende houding. De therapieleider doet het voorstel om nu het noemen van de eigen naam – voor - en achternaam - in de oefening te betrekken. Hij benadrukt de aandachtsgerichtheid op de middelen. Ieder noemt gedurende enige tijd, steeds beginnend op het hoogtepunt van de inademing, zijn eigen naam. In deze uiterst gemakkelijke situatie waar ieder in ontspannen toestand bezig is zijn eigen naam te noemen en waar niemand luistert, kan ook iedereen goed spreken.

Na enig oefenen wordt de aandacht van de deelnemers op elkaar gevestigd. Ieder die wil, noemt nu zijn naam alsof hij zich aan iemand voorstelt. Nu luisteren de groepsleden, allen zitten nog met hun ogen dicht. Wie zijn naam wil noemen wacht tot de vorige is uitgesproken. Wie na enig oefenen het gevoel heeft dat hij erbij kan opstaan, mag dat doen.

Hierna wordt de oefening onderbroken

Er wordt gesproken over gemakkelijke en moeilijke situaties d.w.z. situaties die weinig of die meer spanning verwekken. De meeste deelnemers vinden het een gemakkelijke situatie om in de groep hun naam uit te spreken terwijl ieder ander ook bezig is zijn eigen naam te zeggen. In deze gemakkelijke situatie kan men goed ontspannen en het ademverloop volledig controleren. Het idee dat er een vreemde zou kunnen binnenkomen aan wie men zich zou moeten voorstellen wordt als spanningverwekkend beoordeeld.

De therapieleider zoekt nu samen met de leden van de groep naar oefensituaties die als tussenstadia kunnen dienen tussen de gemakkelijke en de moeilijke situatie. Zo kan dan de volgende opeenvolging ontstaan:

Naam zeggen (nieuwe aspecten in de situatie onderstreept)

Alle groepsleden zitten in ontspannen toestand.

    • allen zeggen voor zichzelf hun naam. Niemand luistert

    • naam zeggen. Groep luistert met ogen dicht. Zelf beurt bepalen.

    • naam zeggen. Groep luistert met ogen open. Zelf beurt bepalen.

    • naam zeggen. Groep luistert met ogen open. Op de rij af.

    • naam zeggen. Groep luistert met ogen open. Op de rij af opstaan.

Groepsleden staan in een kring.

    • Op de rij af naar iemand toelopen en naam zeggen.

    • Op de rij af naar iemand toelopen, hand geven, naam zeggen.

    • Een van de huisgenoten (geen groepslid) komt langs, geeft een hand. Ieder stelt zich voor.

Deze opeenvolging van oefensituaties - ook wel “hiërarchie” genoemd - is geldig voor alle deelnemers van de groep en heet daarom groepshiërarchie.[4]

Er wordt onmiddellijk met het afwerken van deze hiërarchie begonnen. Naarmate de hiërarchie verder afgewerkt raakt en de deelnemers het gevoel hebben prestaties te verrichten krijgen ze meer belangstelling voor elkaar. Als iemand - die gewoonlijk met hevige symptomen stottert - zich nu precies volgens de afspraak eerst ontspant, op zijn adem let en zich vloeiend sprekend voorstelt, dan ontstaat er spontaan een applaus.

Deze oefeningen worden afgewisseld met zuigoefeningen. De zuigoefeningen van Ulrich - Meyer [5][6] vormen de actieve tegenhangers van de ontspannings - en concentratieoefeningen.

Buiten in de frisse lucht wordt de adem actief zuigend - dus door de mond - ingenomen. De instromende lucht wordt door een vernauwing bij de lippen wat tegengehouden. Deze weerstand wordt door een grotere activiteit van de inademingsspieren overwonnen. De inademingsspieren worden door deze oefeningen versterkt en later meer direct in dienst van de verwijding van borstkas en aanzetstuk aangesproken (zie klinkerinzet).

Het zuigen gaat gepaard met bewegingen van lichaamsdelen als nek, schouders, armen, waarvan de spieren in direct of verwijderd verband staan met ademhulpspieren. De bewegingen zijn bedoeld om de activiteit van de ademhulpspieren bij het zuigen uit te schakelen en zodoende het middenrif en de tussenribspieren meer direct te belasten. De belasting van de inademingsspieren kan geregeld worden door de vernauwing bij de lippen te wijzigen.

De deelnemers melden tijdens en na afloop van de oefeningen dat ze zich vrijer en ruimer voelen in keel en borstkas. Ze hadden het gevoel dat ze al zuigende meer adem konden innemen dan op de normale manier door de neus.

Na zo’n dag valt er in de avonduren heel wat te praten over responsen en stimuli en over de gedragstherapeutische principes die op deze eerste dag aan de orde zijn geweest.

Voor het principe van de wederkerige remming wordt herinnerd aan het moment waarop men zich aan één deelnemer voorstelde en de opkomende gespannenheid kon afremmen door zich te ontspannen.

De systematische desensitisatie begint te leven vanuit het voorbeeld van de afgewerkte hiërarchie. De positieve bekrachtiging (i. c. het applaus) behorend bij de operante conditionering is zoals ieder zich nog herinnert als een vanzelfsprekendheid geboren uit het medeleven met elkaars vooruitgang.

Ter verdieping van het inzicht vertelt de therapieleider nog over de experimenten die Pavlov, Watson, Skinner en Wolpe met dieren deden. De belangstelling vóór en het geloof in de therapie nemen toe naarmate men beter begrijpt hoe de verschillende oefeningen passen in de theoretische achtergrond.

Toch maken enkele deelnemers bezwaren tegen het feit dat ze behandeld worden volgens wetmatigheden die men bij experimenten met dieren heeft gevonden. Zijn zij dan niet meer dan de honden van Pavlov, de duiven van Skinner, de ratten en katten van Watson en Wolpe??? Rond dit thema ontstaat spontaan een groepsdiscussie waarbij voor het eerst ieder vrijuit durft te stotteren. Van de geleerde middelen is geen spoor meer over. Als de verschillende meningen ter tafel zijn gekomen vat de therapieleider ze samen en vult zonodig enkele ideeën aan.

Aan het eind van deze eerste dag is het de deelnemers duidelijk dat vloeiend spreken erg gemakkelijk is, maar dat de vaardigheid in het gebruik van de middelen nog zeer zal moeten toenemen om de nieuwe respons in alle situaties te kunnen hanteren.

Een van de deelnemers wordt door stemming tot dagleider voor morgen gekozen. Deze vraagt bij de maaltijden om een “ogenblikje stilte” en zorgt, met de hulp van de anderen, dat de therapieruimten in die straat verkeren die voor de te geven lessen nodig is. Alsof het een spel was stelt ieder zich nog eens ontspannen op de juiste wijze aan de nieuw gekozen leider voor. Er wordt nogal wat plezier bij gemaakt en één van de deelnemers komt op het idee om de hiërarchie van vandaag uit te breiden. Het laatste punt zal dan zijn “zich staande, met de beste glimlach bij C&A. voor te stellen aan een verkoopster naar eigen keus”. Met dit moedige plan begeeft men zich ter ruste na een dag die voor velen nieuwe hoop en vertrouwen in een betere toekomst heeft gewekt.

Op de ochtend van de tweede dag zijn de groepsleden om 8 uur weer buiten verzameld voor de eerste ademoefeningen. De zuigoefeningen van gisteren worden nog eens doorgenomen en nieuwe oefeningen worden toegevoegd. Bij de bewegingsoefeningen blijkt dat de deelnemers niet meer uitsluitend op zichzelf letten, maar zich al wat op elkaar instellen. Deze betrokkenheid op elkaar blijkt ook tijdens het ontbijt, als iemand het initiatief neemt om op “Afloop” te vragen of iemand hem de kaas, die niet onder zijn handbereik staat, wil aangeven. Zijn poging wordt door anderen opgemerkt en er wordt goedkeurend en bewonderend gemompeld. De therapieleider neemt deze gebeurtenis tot aanleiding om op te merken dat dit soort pogingen om de middelen in het dagelijks leven te gebruiken het begin zijn van een succesvolle ontwikkelingsweg. Hierna volgen ook andere deelnemers het voorbeeld. Uit de wijze waarop men daarbij op elkaars pogingen reageert blijkt hoezeer men zich met elkaar verbonden voelt. Zo wordt het tijdens de maaltijd duidelijk dat “elke gelegenheid om te spreken een gelegenheid om te oefenen” is.

De ontspanningsoefeningen van deze dag bevatten al meer bewegingen dan die van gisteren. In een geleidelijke opbouw worden de deelnemers geleid van ontspannen liggen naar ontspannen opstaan, zitten, lopen, geven, vangen, kijken en spreken. Bij deze oefeningen wordt nooit een vast model als voorbeeld gegeven. Ieder kan zichzelf in zijn manier van bewegen, zijn manier van doen, beleven en leren accepteren.

Alle nieuwe elementen worden steeds volgens het principe van systematische desensitisatie aangeboden. Zo ook het lezen.

Alle deelnemers zitten dan ontspannen in hoeken van 90o. Zij hebben allen een mapje met leesbriefjes op hun knie. De zinnen van de eerste bladzijde bestaan uit 4 lettergrepen, die van de tweede bladzijde uit 5 lettergrepen en zo voort tot de laatste bladzijde waar zinnen van 17 lettergrepen te vinden zijn. De korte zinnen vragen minder adembeheersing dan de lange. Eerst leest iedere deelnemer weer voor zichzelf hardop. Het is een gemakkelijke situatie want alle deelnemers lezen door elkaar en niemand luistert. Daarna leest ieder, die denkt dat hij het kan een zin hardop. De volgende wacht tot de vorige, is uitgelezen en zet dan op het hoogtepunt van de inademing de zin in, die hij gekozen heeft. De groep luistert.

Hier wordt de oefening onderbroken

De therapieleider vraagt naar de individuele ervaringen. Een van de deelnemers merkt op dat hij toch nog steeds uit gewoonte meer aandacht aan het uitspreken van de woorden en letters besteedt dan aan de ontspanning en het hoogtepunt van de inademing. De anderen blijken dezelfde moeilijkheid te kennen. Er wordt gezocht naar een mogelijkheid om de aandacht wat meer naar de adembéweging te trekken. De deelnemers gaan daarom twee aan twee naast elkaar zitten en worden leerling en helper genoemd. De helper legt één hand in de lendenen en één hand op de buik van de leerling. Beide zitten in ontspannen houding. Beide letten op de adembewegingen van de leerling die tussen de handen van de helper plaats vinden. En zo wordt opnieuw het lezen op “Afloop” beproefd. Het blijkt dat men zich nu beter op de middelen kan concentreren. Bovendien geeft het kontakt met de helper een extra gevoel van zekerheid.

Een leerling en helper stellen voor om als volgende stap nu eens te proberen om vóór de groep deze manier van lezen te beoefenen. De therapieleider toont zich verheugd over dit initiatief en herinnert nog eens aan het principe van de hiërarchie en de systematische desensitisatie als de belangrijkste weg tot overwinning van gespannenheid en stotteren.

Het tweetal bereidt zich voor op het lezen op afloop. Eerst ontspannen, dan de adembeweging bewust worden, dan een sss of fff inzetten en dan pas lezen. De helper let op of de adembeweging bij het lezen in principe gelijk blijft aan de adembeweging bij het maken van de s of f. Het lezen gaat vloeiend tot en met de 4e zin. Dan is er plotseling een ernstige blokkade aan het begin van de 5e zin. De leerling vertoont meebewegingen aan het gezicht en laat keelgeluiden horen die niet bij dit woord behoren. Na enig persen en hoofdschudden geeft hij het op. Hij kijkt schuldbewust en vol zelfverwijt naar de therapieleider en zegt “Fout”. Dan gaat hij verder met lezen, maar de helper roept “Ho, ho, eerst inademen, jòh.” De therapieleider onderbreekt de oefening en stelt het gebeurde ter bespreking.

De helper had opgemerkt dat de leerling voor het begin van de 5e zin korter en hoger inademde dan bij alle andere zinnen.

“Geen wonder”, zegt hij tegen de leerling, “dat je dan blijft steken. Waarom deed je dat nou, het ging juist zo fijn?”

Voordat de leerling kan antwoorden legt de therapieleider deze vraag aan de groep voor. Het blijkt dan dat de meeste deelnemers zichzelf in de leerling herkennen. Zij begrijpen dat hij plotseling twijfelde of hij die eerste letter van de 5e zin wel zou kunnen zeggen. De leerling beaamt de veronderstelling. De therapieleider vraagt wat de leerling had kunnen doen toen hij de twijfel voelde opkomen. Er volgt dan een gesprek over de mogelijkheid van stoppen,[7] zich bezinnen op de middelen om dan vanuit een rustiger instelling de z. g. moeilijkheid nog eens aan te pakken. De situatie wordt nog eens gespeeld. De leerling en daarna enkele vrijwilligers proberen opzettelijk het adem - en stottergedrag van de 5e zin te reconstrueren. Er wordt wat overdreven en veel plezier gemaakt, vooral als de bijgeluiden en de begeleidende bewegingen erg verrassend zijn. De therapieleider herinnert nu aan het gesprek van gisteravond over de gedragstherapie en vraagt enkele kenmerken van menselijk en dierlijk gedrag. De deelnemers worden het er over eens dat men van menselijk gedrag mag verwachten dat het in tegenstelling tot dierlijk gedrag op enig overleg en zelfcontrole gebaseerd is. Ze begrijpen ook dat het paniekerig reageren met bijgeluiden en bewegingen tijdens een gevreesde letter dichter bij dierlijk dan bij menselijk gedrag staat. Het stoppen wordt nu herkend als mogelijkheid om in een moeilijke situatie op een nieuwe wijze stelling te nemen. Het stoppen berust op een menselijke beslissing en is vanaf dit moment de nieuw aan te leren respons. Het stoppen is preventief en doorbreekt de oude S - R koppeling. De deelnemers begrijpen nu dat ze wel degelijk meer zijn dan de honden van Pavlov, de duiven van Skinner, de ratten en katten van Watson en Wolpe en dat er van nu af aan van hen ook wordt verwacht dat ze zich overeenkomstig dit “meer zijn” gedragen.

Het nieuwe middel “stoppen en corrigeren” opent de poort naar menselijke vrijheid. Immers het stotteren is nu niet meer een dwang maar een mogelijkheid waarin de stotteraar zelf de laatste beslissing neemt. Gesprekken over vrijheid en verantwoordelijkheid worden opgeschoven tot de avondzitting. Nu wordt eerst de theorie in de praktijk beproefd. Er wordt een vrijwilliger gevraagd om voor de groep te komen. De therapieleider geeft instructies. Hij herinnert eraan dat het niet gaat om het vloeiend spreken maar om het vertonen van de nieuwe respons “stoppen”. De leerling zit ontspannen en let op zijn adem. Als hij vindt dat hij klaar is om te gaan lezen begint hij. Niet eerder. Zodra hij tijdens het lezen even blijft steken stopt hij, ademt uit, ademt rustig weer in en zet op het hoogtepunt het woord of de lettergreep in waar hij was blijven steken. De therapieleider bekrachtigt elke stoppoging en geeft in de stilte na het stoppen instructies voor de juiste instelling waarmee de leerling zijn blokkade, kan voorkomen of overwinnen. Het enthousiasme van de groep geeft de leerling een belangrijke morele steun die zijn zelfvertrouwen sterkt.

Op de avond van deze dag worden de discussies ontleend aan het gebeurde tijdens de leesoefeningen. De therapieleider herinnert aan het gezicht van de leerling die schuldbewust en vol zelfverwijt de therapieleider aankeek en zei “Fout”.

Er wordt van gedachten gewisseld over zelfverwijt en schuldgevoel en de invloed daarvan op de ontwikkeling van minderwaardigheidsgevoelens. Er wordt gesproken over twijfel en over angstige verwachting. De verwachtingsangst wordt als de belangrijkste stotterverwekker herkend en geanalyseerd. De groep wordt het er over eens dat in verwachtingsangst voor een situatie 3 elementen te onderscheiden zijn.

Er is de voorstelling van de situatie waarin men zichzelf als het ware “ziet” mislukken, er zijn de gevoelens die deze van te voren beleefde mislukking begeleiden en er zijn de gedachten die deze gevoelens ondersteunen. De therapieleider stelt de deelnemers in het vooruitzicht dat ze middelen zullen leren om deze negatieve instelling ten opzichte van situaties in een meer positieve verwachting te wijzigen.

Zo worden 8 dagen van de ochtend tot dikwijls de late avond aan het stotterprobleem besteed. Een bespreking van de volledige uitbouw van de therapie in deze 8 dagen valt ver buiten de hier beschikbare tijdsruimte.

Er worden van allerlei situaties groeps - en individuele hiërarchieën opgebouwd en afgewerkt. Voor elke situatie onder aan de hiërarchie wordt eerst een positieve verwachting opgebouwd, pas daarna wordt de situatie in werkelijkheid uitgevoerd. De positieve verwachting in beeld, gedachten en gevoelens wordt aanvankelijk op papier beschreven en later mondeling in een vrije kompositie beleefd. Deze Positieve Situatie Beleving of kortweg PSB genoemd kan als complexe antagonistische respons tegenover de verwachtingsangst beschouwd worden.

De spreektechnische kant, oftewel het gebruik van de middelen wordt uitgebreid met de klinkerinzet. Als het lichaamsbewustzijn door ontspannings - en zuigoefeningen voldoende ontwikkeld is, leert men door de open mond hoorbaar inademen, nadat eerst de stemlippen door een lichte implosie geopend zijn. De stemlippen bieden weerstand aan de instromende adem. Deze weerstand wordt, zoals bij het zuigen, door een extra inademingsactiviteit overwonnen. Enerzijds ervaart de beoefenaar een gevoel van ruimte in of beneden het laryngeale gebied en anderzijds voelt hij op de plaats van de weerstand een koud plekje. Dit koude plekje wijst hem de plaats waar hij op de overgang van in - naar uitademing door de inzet van zijn inademings-spieren ruimte moet behouden. Deze lichte implosie, de hoorbare inademing en de vloeiende overgang naar de uitademing onder het behoud van de inademingsruimte, noemde Mevrouw Schoenaker “Klinkerinzet”, omdat deze techniek geschikt bleek voor het overwinnen van moeilijkheden bij initiale klinkers. Later werd het duidelijk dat niet alleen de klinkers maar alle blokkaden door deze techniek kunnen worden opgevangen. De naam “Klinkerinzet” blijft echter gehandhaafd. Van alle hulpmiddelen die we de stotteraars bieden blijkt de klinkerinzet het meest geliefd. Ze hebben veel houvast aan dit middel omdat het de inademing hoorbaar en voelbaar maakt. Het inspiratoire en het fonetische moment liggen zo dicht als mogelijk is bij elkaar en maken daarom de overgang van inademing naar de fonatie tot een makkelijk controleerbaar moment. Het spreken met de klinkerinzet is opvallend, maar het weerhoudt de stotteraars er niet van om dit middel te gebruiken.

Na 8 dagen is iedere stotteraar in staat om met zijn hulpmiddelen beheerst en stottervrij te spreken in de situaties die hij onderaan zijn hiërarchie heeft staan. Op de laatste dag komen echtgenoten, verloofden, voor zover ze niet aan de therapie konden deelnemen, ouders, vrienden, oud-leraren en allen die belangstellen in het probleem van de deelnemer naar het Instituut om kennis te nemen van de wijze waarop aan het stotteren gewerkt is. De cursusdeelnemers houden nu onder gebruikmaking van hun middelen toespraken tot dit vreemde publiek. De deelnemers die nog niet aan een toespraak toe zijn, geven zichzelf een andere opdracht die kan variëren van alleen maar ontspannen voor de groep zitten en rondkijken tot hardop tellen of lezen.

De luisteraars krijgen een reeks instructies voor de omgang met de stotteraar en ze worden op de hoogte gebracht met oorzaken en verbeteringsmogelijkheden van stotteren.

Vol goede moed, zelfvertrouwen, strijdvaardigheid, geloof in zichzelf en de medemens gaan de deelnemers als boezemvrienden uit elkaar naar hun eigen leefwereld om te bewijzen wat ze waard zijn.

Na een periode van enkele weken ervaring komen de deelnemers nog eens 4 dagen terug om elkaar hun ervaringen te vertellen. De belangrijkste is wel dat men heeft beleefd dat men in veel situaties die onderaan de hiërarchie staan veel beter of zelfs geheel vloeiend kan spreken, maar dat het normale leven zich niet afspeelt op de onderste trappen van de hiërarchie. Er zijn nog heel veel situaties waarin men stottert als vanouds. Daar komt dan nog bij dat men zich zo met het idee dat men een goed spreker is vertrouwd had gemaakt dat men moeilijk kan accepteren dat men in sommige situaties toch nog stottert. Weer staan begrippen als zelfverwijt, piekeren, ontmoediging, schaamte en schuldgevoelens centraal in de discussies. De koppeling tussen stotteren en deze gevoelens wordt herkend als de belangrijkste schakel in de vicieuze cirkel.

Nu wordt geoefend om zonder zelfverwijt of schaamte opzettelijk te stotteren. Glimlachend stotteren blijkt nu een haalbare kaart.

Ook “anders dan gewoon” stotteren blijkt mogelijk. De groep oefent zich in herhalend spreken. De initiale medeklinker wordt 3 tot 4 maal rustig herhaald en aansluitend het woord gezegd. De herhaling van de initiale medeklinker geschiedt in het tempo van de vloeiende spraak. Achter elke initiale medeklinker is de swarabakhtivocaal hoorbaar. Deze manier van herhalen wekt bij de luisteraar de indruk stotteren te zijn, maar de stotteraar ervaart het als gecontroleerd spreken en voor zijn beleving staat deze “techniek” dichter bij spreken dan bij stotteren. De spanning en angstgevoelens ontbreken, vooral ook omdat de deelnemers van de groep in dit stadium van de therapie allen dezelfde spreekvorm gebruiken. De komische effecten maken de training tot een plezierige tijd.

Deze techniek wordt in de praktijk beproefd. De situaties onder aan de hiërarchie die toch al weinig spanning verwekken worden nu met deze herhalingstechniek geoefend. Zo gaat men boodschappen doen, telefoneren of mensen aanspreken. Het blijkt een positieve beleving te zijn om vanuit een zekere innerlijke rust waar te kunnen nemen hoe luisteraars op stotterachtig spreken reageren. Voor sommige stotteraars is dit de eerste keer dat ze zien hoe luisteraars reageren en deze ervaring kan oude vooroordelen corrigeren. De reacties van luisteraars op stotteren blijken best wel mee te vallen, “als je zelf maar niet paniekerig doet” is de conclusie.

In een intensieve training worden de technieken van vloeiend spreken, herhalend spreken en opzettelijk stotteren afwisselend geoefend. Tijdens het hardop lezen worden steeds na 30 seconden door de therapieleider signalen gegeven waarop de lezer omschakelt naar de volgende spreektechniek.

Deze training heeft tot resultaat dat de deelnemers ervaren dat zij zelf het stotteren produceren en dat ze het verschijnsel goeddeels onder controle krijgen. Stotteren wordt niet meer als wanordelijk gedrag ervaren. Men heeft het gevoel dat men er op elk willekeurig moment mee kan ophouden en omschakelen naar vloeiend spreken met klinkerinzet of naar de herhalingstechniek. De verkregen vaardigheid wordt in de praktijk in moeilijke situaties beproefd.

Gesprekken over acceptatie van het stotteren, acceptatie van de spreekhulpmiddelen, acceptatie van de tijdelijke beperkingen vormen de hoofdmoot van de discussies.

Deze training levert stotteraars af die niet bang meer zijn om te stotteren, die niet bang meer zijn om stotteraar genoemd te worden, die openlijk hun spreekhulpmiddelen gebruiken en daarmee durven tonen dat zij een probleem hebben en tevens op een moedige manier duidelijk maken dat ze er hard aan werken om dit probleem te overwinnen. Een positieve houding ten opzichte van zichzelf en de luisteraar en geloof in de toekomst zijn de basis voor hun strijdvaardigheid. In de oefengroepen van de Nederlandse Vereniging van Stotteraars “Demosthenes” wordt na deze twaalfdaagse therapieperiode het oefenen in groep voortgezet.

Overeenkomstig de titel van het verhaal heb ik slechts gesproken over het a, b, c, van de Doetinchemse Methode. In het alfabet zijn nog meer letters, die komen later misschien nog eens aan de beurt. Liever had ik U het werk in de praktijk getoond, maar misschien moeten we allemaal nog wat groeien om de waarde van het praktische werk op basis van gelijkwaardigheid naast de theoretische analyse te kunnen beschouwen. Misschien krijgen wij praktisch werkende logopedisten nog eens een gelegenheid om op een congres dat aan de praktijk van het stotteren gewijd is te tonen wat wij eigenlijk doen. Zo’n congres zou kunnen bijdragen tot het zelfvertrouwen van de praktisch werkende logopedist. Veel logopedisten hebben het gevoel dat hun resultaten, bevindingen en conclusies niet de moeite waard zijn als zij ze niet wetenschappelijk kunnen funderen. Deze houding betekent een ernstig verlies voor de ontwikkeling van de logopedie. We moeten leren begrijpen dat het praktisch werk van de logopedist in veel gevallen de wetenschap vooruit is en dat het de zaak van de wetenschap is om aan te tonen waarom wij resultaten hebben. We moeten leren accepteren dat praktijk en theoretische analyse een eigen plaats hebben en hand in hand moeten gaan. Daarbij hebben beide partijen wat bemoediging nodig.

De therapie die ik U vanmiddag heb voorgelegd was er al voordat we kennisnamen van leerprincipes en gedragstherapie, maar de belangstelling van Dr. Damsté en al degenen met wie hij ons in de loop der jaren in kontakt heeft gebracht heeft ons beter leren begrijpen wat we deden doordat ons een theoretisch concept geleverd werd voor ons werk. Het is voor de ontwikkeling van deze therapie van grote betekenis geweest dat Dr. Damsté - vooral in de eerste periode van voorzichtig pogen met nieuwe therapie-elementen - inplaats van met waarschuwingen en kritiek, het wederzijds kontakt diende met belangstelling en bemoediging. Hij was niet alleen bereid om theoretisch mee te denken, maar hij wenste ook de therapie aan den lijve te ondergaan om daardoor beter te begrijpen wat bedoeld werd. Dit kontakt groeide uit tot een intensieve samenwerking. Door deze samenwerking werd enerzijds het inzicht in het verschijnsel stotteren verdiept en anderzijds ontwikkelde zich de therapie tot het niveau waarop zij zich thans bevindt. Ik wens mijn praktisch werkende collegae van harte toe dat mede door hun bijdragen de waardering van de praktische kant van de kunst die we logopedische therapie noemen, zal groeien.

SUMMARY

Description of a group-therapy method.

Stutterers are made familiar with therapeutic techniques which they can either put to use on their own or in co- operation with others and their environment.

These techniques enable the stutterer to decrease his tensions, so that he can reduce his stuttering symptoms to an acceptabel rate of fluency.

This therapy method is initially introduced and executed during eight days and later followed by therapy-sessions lasting four days, during which relaxation, systematic desensitisation and positive reinforcement are practised.

Literatuur:

1. Schoenaker,Th. J.,: Konzentrative Entspannungstherapie. Die Sprachheilarbeit 1962/3

2. Schoenaker,Th.J.,: Het aktieve Ontspannen. Logopedie en Foniatrie 1963/9

3. Fernau-Horn, H.: Die Sprechneurosen. Stuttgart 1969

4. Schoenaker,Th. J.,: De Stotteraar op school en in de behandeling. Haarlem 1969

5. Ulrich, B.: Die Slingeratmung. Leipzig 1928

6. Meijer, G.(Zangpedagoog te Krommenie)- Lessen en demonstraties.

7. Schoenaker, Th.J.: Gedragstherapie en stotterbehandeling. Logopedie en Foniatrie 1968/3

DISCUSSIE

Vraag:

Uw betoog betrof de volwassenengroep. past u dezelfde therapie toe bij jeugdigen, en vanaf welke leeftijd neemt u deze groep in behandeling?

Antw.:

In principe is de therapie bij de jongens die we in vakantiecursussen bij elkaar hebben, tussen 13 en 16 jaar de zelfde. Je moet alleen wat meer rationaliseren, er worden dezelfde dingen gedaan.

Vraag:

Welke mogelijkheden zijn er voor kinderen onder de 13 jaar?

Antw.:

We hebben grote plannen. We beginnen nl. volgend jaar een cursus voor kinderen van 9 tot 11 jaar, samen met hun ouders. Kinderen die jonger zijn dan 8 jaar willen we voorlopig nog niet in behandeling nemen. Daarvoor willen we uitsluitend oudercursussen organiseren. Daar hoort u na het volgend jaar wel meer van.

Vraag:

Wat kan een logopedist die aangewezen is op individuele behandeling van uw methode overnemen, eventueel na een training in Doetinchem?

Antw.:

Er kunnen vrij veel elementen uit de methode gebruikt worden in individuele behandeling: 1ste alles wat met de middelen te maken heeft, 2de alles wat met de vrijheid ten opzichte van het symptoom en de open kaart ten opzichte van de buitenwereld te maken heeft, 3de de instelling van de logopedist ten opzichte van de patiënt.

Vraag:

Ik meende dat een stotteraar geen zelfverwijt kent maar zelfmedelijden.

Antw.:

Ja, dat denk ik dan ook wel, misschien beide.

Vraag:

Wilt u toelichten of de patiënten op indicatie of op eigen verzoek komen? Vindt er een onderzoek of oriënterend gesprek plaats voor de therapie begint? Past u op grond hiervan een selectie toe?

Antw.:

Dr. Damsté zal in zijn lezing het antwoord geven.

Vraag:

Hoe groot is de groep?

Antw.:

Variërend van 8 tot 20.

Vraag:

Wat doen de partners, echtgenoten en verloofden, tijdens de behandelingstijd?

Antw.:

Ik vind dat een heel plezierige vraag. De partners doen helemaal mee met de therapie. Als er opzettelijke stotteroefeningen aan de gang zijn of herhalingsoefeningen dan gaat ook de partner mee en leert op die manier het stotterprobleem van alle kanten meebeleven. Leert ook deze, als ik het zo mag noemen, psychohygiëne waar de stotteraar mee geconfronteerd wordt. Het verbaast me dat nog niet gevraagd is waarom die partners meedoen. Als twee mensen gehuwd zijn of van plan zijn te huwen, dan zijn ze tot elkaar gekomen op grond van een overeenkomen in persoonlijkheidsstructuur, in belangstellingssfeer enz. Wanneer twee mensen van elkaar houden en een therapie is wat ze bedoelt te zijn nl. een mens in zijn relatie tot zijn omgeving te veranderen, dan moet je niet een van beide partners hebben, maar ze moeten het samen doen.

Vraag:

Wilt u de werking van de hulpademhalingsspieren nog even uitleggen in verband met de zuigoefeningen.

Antw.:

Zo gauw er aan de instromende lucht een sterke weerstand wordt geboden dan is er de neiging om ademhulpspieren te gaan inschakelen. Als er nu bewegingen worden gemaakt met het hoofd of de schouders, bewegingen waarbij dan deze ademhulpspieren betrokken zijn, dan is er aan de vloeiendheid, aan de natuurlijkheid van de beweging te zien of die hulpspieren werkelijk ontspannen zijn.

Vraag:

Geeft het stoppen en herbeginnen geen enorme angst of spanning, vooral buiten de therapiegroep?

Antw.:

U moet dit stoppen ook zien in het licht van een hiërarchie. In een werkelijk ernstige angstverwekkende situatie is de stotteraar in de eerste therapietijd werkelijk niet in staat om te stoppen. Ook al zou hij het proberen en zichzelf zeggen: ik stop, hij zal toch doorstotteren. Maar hij kan wel stoppen in makkelijker situaties en naarmate hij verder komt met het afwerken van de hiërarchie, met allerlei positieve ervaringen, zal hij het ook wel doen in moeilijker situaties. Aan de andere kant merk ik ook wel eens dat stotteraars erg graag met hun stoppen demonstreren en ook in een gemakkelijke situatie dan toch maar weer stoppen om daarbij een reactie van het publiek of van de luisteraar uit te lokken en de gelegenheid te baat nemen om uit te leggen: ik ben stotteraar en om daar wat aan te kunnen doen stop ik en ik adem opnieuw in, dus als u mij de tijd geeft om te stoppen dan lukt het allemaal wel. Dit hoort dan bij zijn vrijheid tegenover de luisteraar. Maar na stoppen geen spanning maar ontspanning. want na stop volgt uitademen, ontspannen, inademen.

Vraag:

Zijn de zinnen op de leeskaarten volgens een systeem samengesteld wat betreft de fonemen die hierin voorkomen en de plaats van die fonemen in de lettergrepen? Wordt de zinsmelodie ook bewust gemaakt?

Antw.:

Neen, al deze dingen hebben wij er niet bij bedacht. We hebben gewoon maar woordjes achter elkaar gezet en daar zinnen van gemaakt. Er zijn zinvolle zinnen van vier lettergrepen, vier woorden van een lettergreep. Wel komt er op vijf bladzijden een bepaald soort van medeklinker of initiaalklinker wat vaker voor. Dat geeft aan diegene die voor een bepaalde letter wat letterangst had de kans om daar langzamerhand naar toe te werken en het als het laatste punt uit zijn hiërarchie te beschouwen om die bladzijden dan ook te lezen.

[1] Schoenaker,Th. J.,: Konzentrative Entspannungstherapie. Die Sprachheilarbeit 1962/3

[2] Schoenaker,Th.J.,: Het actieve Ontspannen. Logopedie en Foniatrie 1963/9

[3] Fernau-Horn, H.: Die Sprechneurosen. Stuttgart 1969

[4] Schoenaker,Th. J.,: De Stotteraar op school en in de behandeling. Haarlem 1969

[5] Ulrich, B.: Die Slingeratmung. Leipzig 1928

[6] Meijer, G.(Zangpedagoog te Krommenie)- Lessen en demonstraties.

[7] Schoenaker, Th.J.: Gedragstherapie en stotterbehandeling. Logopedie en Foniatrie 1968/3