Commando's en manoeuvres

Op deze pagina zullen we alle manoeuvres behandelen die je moet kennen en kunnen voor CWO III. Daarnaast behandelen we op deze pagina ook de peilingen.

We zullen de volgende manoeuvres behandelen:

Oploeven is een koers verandering waarbij je meer aan de wind gaat varen (dit geld uitsluitend voor zeilboten). Oploeven kan je op twee manieren doen met je roer en zonder je roer. Als je je roer gebruikt om op te loeven dan stuur je je helmstok naar lij en trek je je groot zeil en fok aan. Als je je roer niet wilt gebruiken moet je er voor zorgen dat het zeil punt verder achter het lateraal punt wordt geplaats, dit doe je door je grootzeil aan te trekken en/of de fok iets te laten tegenbollen

Afvallen is een koers verandering waarbij je ruimer aan de wind gaat varen. Afvallen kan je ook op twee manieren doen met en zonder je roer. Als je je roer gebruikt om aftevallen dan stuur je je helmstok naar loef en laat je het grootzeil en de fok vieren. Als je je roer niet wilt gebruiken moet je er voor zorgen dat het zeilpunt meer naar het of voor het lateraalpunt wordt geplaats, dit doe je door je grootzeil te laten vieren en je fok aan te trekken. 

Snel afvallen: snel afvallen gebruik je voornamelijk bij een man over boord manoeuvre. Om snel af te vallen gooi je je roer plat naar loef, laat je je groot zeil vieren en trek je  je fok bak. Doe dit tot dat je voor de wind vaart. 

2. Hijsen, strijken en reven van de zeilen

Het hijsen van het grootzeil  doe je op in de wind of aan de windse koers, de fok mag op elke koers gehesen worden. Het is gebruikelijk om eerst het grootzeil te hijsen en vervolgens de fok omdat anders de fok erg in de weg zit met het hijsen van het grootzeil. Als je het grootzeil gaat hijsen plaats je deze eerst in de mik en maak je het lummelbeslag vast, vervolgens haal je de zeil zak van het grootzeil af daarna haal je de grootschoot los en klip je deze vast aan het grootschoot oog. Vervolgens klip je de klauwval aan de strop van de gaffel en de pieken val aan de gaffeldraad. Daarna hijs je eerst de piekenval zodat de zeil latjes horizontaal staan dan hijs je de klauw- en piekenval tegelijk en wordt er tevens geregen. De klauwval wordt gespannen zodat het voorlijk strak staat en de pieken val wordt gesteld zodat er een juiste bolling in het zeil kan ontstaan. De piek is juist gesteld als er een lichte vouw loopt van de tophoek tot de halshoek. Schiet vervolgens de overige stukken van de vallen op en stop deze tussen de mast en de vallen. Vervolgens hijs je de fok met de fokkenval, zorg ervoor dat alle leuvertjes vast zitten de de ketting van de fok ook vast zit aan de hanenkam. De schoten van de fok moeten aan weerszijden door de blokken heen en in de uit eindes moeten achtknopen gemaakt worden.

Bij het strijken van de zeilen doe je precies het omgekeerde als bij het hijsen van de zeilen. Ook het strijken van het grootzeil moet op in de wind op aan de windse koers gebeuren. De fok mag op elke koers gestreken worden. Let er op bij het strijken van de zeilen dat deze netjes worden opgeborgen en niet in het water komen.

Het reven van de zeilen doe je om je zeiloppervlak te verkleinen waardoor je minder gaat hellen en minder snel gaat. Dit omdat als het zeil  kleiner wordt er een kleinere zeilkracht wordt opgewekt en omdat het zeilpunt nu lager zit waardoor de boot minder makkelijk helt. Het reven van het grootzeil van een lelievlet gaat als volgt, maak je piek en klauwval los en haal  je hoefijzer tot achter het grootzeil of haal het blok los van de giek en haal eventueel de rijglijn los, trek je giek naar achteren en draai deze links of rechts om laat de vallen mee vieren en zorg ervoor dat het reefsysteem bij het lummelbeslag weer goed vast zit. Plaats nu het hoefijzer weer terug en draai deze zodat het hoefijzer niet in het zeil duwt of maak het blok vast aan het uiteinde van de giek. Maak de vallen weer vast. Deze methode (die wij gebruiken) heet een rol rif. Een ander systeem is een bind rif bij een bind rif zitten er lijntjes of elastieken in het zeil waarmee je een deel van het onderlijk om de giek kan binden. Reven doe je altijd in of aan de wind. 

De fok kan je reven door het kettinkje in plaats van aan de hanenkam vast te maken aan het ankerlijn oog. 

(hieronder staat afgebeeld wat er bedoeld wordt het het draaien van het hoefijzer)

3. Aan- en afmeren

Bij het aanmeren moet je erop letten dat je gecontroleerd aan komt, je aanmeert op een plek waar dit mag en je boot netjes achterlaat. Je legt je boot altijd vast met het voor en achterland en eventueel een spring, zorg er ook altijd voor dat er stootwillen tussen de boot en de kant zitten zodat de boot en/of de kant niet beschadigd raken. Zorg er altijd voor dat je boot goed is vastgemaakt doe dit door je voor en achterland lang te leggen en er voor te zorgen dat je boot strak en recht langs de kant ligt anders kan deze gaan schommelen en zo beschadigd raken.

Bij het afmeren moet je erop letten dat je boot compleet is en alles in orde is, voor je afmeert controleer je of de vaarweg vrij is en zorg je dat alle landvasten los zijn en netjes worden opgeborgen. Ben je eenmaal van de kade af doe dan je stootwillen binnenboord.

4. Overstag gaan: wenden, gijpen en een stormrondje

Nu we weten hoe we het water op kunnen met onze boot en welke zeilstanden bij welke koers horen kunnen we gaan zeilen! Echter kunnen we niet voor altijd recht door blijven varen en zullen we op een gegeven moment door de wind moeten draaien, dit heet overstag gaan. Overstag gaan kan op twee manieren: Door in de wind te draaien en van aan de windse koers naar aan de windse koers over de andere boeg te gaan zeilen, dit heet wenden of door voor de wind te draaien en van voor de wind naar voor de wind met de zeilen over de andere boeg, dit heet gijpen. Vaak is gijpen wat lastiger en heftiger en daardoor wordt er vaak bij harde wind ervoor gekozen om een storm rondje te maken. Een storm rondje is eigenlijk een wending maar dan begin je voor de wind, loef je op tot aan de wind, maak je een wending en val je vervolgens weer af tot voor de wind maar dan nu met de zeilen over de andere boeg. 

Dit zijn de commando's en acties bij een wending let er bij een wendig altijd op dat je aan de wind vaart voordat je begint

De gijp kan op twee manieren: de S-gijp en de rechte gijp.



Een storm rondje, pagina 83.

5. Peilingen

 Er zijn in totaal 4 soorten peilingen:


Dwarspeiling: Een dwarspeiling wordt gebruikt bij opkruisen in nauwvaarwater, hogerwal aanleggen en bij de man over boord manoeuvre, best belangrijk dus! Bij al deze situaties wil je een naar bovenwinds gelegen punt toe zeilen, hiervoor dien je te wenden maar wanneer moet je dan precies wenden? Als je hoog aan de wind vaart draai je bij een wending na genoeg 90 graden. Een punt ligt dwars op jou boot als de lijn tussen de boot en het punt met 90 graden op je boot staat. Bij een dwarspeiling bepaal je wanneer een punt dwars ligt. Een dwarspeiling maak je vaak bij de mast omdat je dan dicht bij het lateraal punt zit. Vaak is het zo dat je boot verlijert als je aan het zeilen bent vooral als je vaart moet minderen voor bijvoorbeeld een hogerwal manoeuvre. Kies er daarom voor als het punt dwars ligt iets verder door te varen zodat je corrigeert voor het eventuele verlijeren. Het punt ligt nu achterlijker als dwars. 

Achtergrond peiling voor ankeren: Deze peiling gebruik je bij het ankeren om te controleren of je met je boot vooruit of achteruit gaat. Je kiest op de kant twee punten of objecten die achter elkaar staan, niet bewegen en dwars liggen. Als het achterste object ten opzichte van het voorste object naar voren beweegt dan ga je achteruit en als het achterste object ten opzichte van het voorste object naar achteren beweegt dan ga je vooruit.

Achtergrondpeiling voor aanvaringen: Deze peiling lijkt op de achtergrond peiling voor ankeren alleen neem je nu een andere boot en een punt op de kant. Eerst liggen de boot en het punt op een lijn vanuit jou oogpunt als vervolgens de andere boot naar voren is geschoven ten opzichte van  het punt op de kant dan ga je achter de boot langs. Is de boot naar achteren geschoven ten opzichte van het punt op de kant dan ga je voor de boot langs. Blijven de boot en het punt op de kant op dezelfde lijn dan vaar je op aanvaringskoers. 

Boordpeiling: Een boordpeiling heeft het zelfde doel als een achtergrondpeiling voor aanvaringen echter als er geen punt op de kant zichtbaar is bijvoorbeeld op groot water dan gebruik je een boordpeiling. Hierbij kijk je over een onderdeel van de boot naar de andere boot. Als je vervolgens onder dezelfde hoek over het onderdeel naar de andere boot kijkt en deze is naar voren of achteren verschoven dan ga je achter of voor langs. Blijft de andere boot op dezelfde lijn varen dan vaar je op aanvaringskoers. Deze peiling is onbetrouwbaar omdat je makkelijk gaat verzitten en kleine afwijkingen in je eigen koers geven een erg vertekend beeld. 

6. Opkruisen en opkruisen in nauw vaarwater

Opkruisen is het zeilen naar een hoog aan de wind gelegen punt doormiddel van herhaaldelijk wenden. Je gaat eigenlijk in een zigzag patroon naar het punt toe omdat een zeilboot niet tegen de wind in kan zeilen. Een slag is het gezeilde deel tussen twee wendingen in. 

Opkruisen in nauw vaarwater is vaak lastig en anders dan opkruisen in breed vaarwater. In nauwvaarwater staat de wind niet perse recht tegen maar kan ook iets meer van de zijkant komen echter kan een zeilboot en vooral een lelievlet niet scherp genoeg om hier dan rechtdoor te zeilen maar je hoeft ook geen symmetrisch zigzag patroon te zeilen zoals bij opkruisen. Vaak kan je bij de slag over de ene boeg verder door varen als bij de slag over de andere boeg. De slag waarbij je verder door kan varen heet de strek boeg (omdat je in lengte strekt) en de andere slag heet de haalboeg (omdat je hier hoogte en snelheid binnen haalt). Je kan er voor kiezen om de haalboeg wat ruimer te zeilen om meer snelheid te krijgen om zo een vlotte wendingen uit te voeren dit heet ook wel een haalboeg met een knik in de schoot. Hieronder staat een afbeelding van opkruisen in nauwvaarwater.

Deze afbeelding staat op p. 130

7. Afvaren van hoger-, langs- en lagerwal

Afvaren van een hogerwal:

Pagina 61, 62 en 64

Afvaren van een langswal:

(Boeg in de wind)

Pagina 63

Afvaren van een lagerwal: 

8. Aanleggen aan hoger-, langs- en lagerwal

Aanleggen aan hogerwal doe je door middel van een sliplanding.  Bij een sliplanding maak je een dwarspeiling en vaar je een sliplijn. 

9. Man over boord

Standaard man overboord manoeuvre:

Man overboord manoeuvre met gijp:

let op dat bij deze manoeuvre de inschatting om de sliplijn te gaan varen lastig is en je daardoor deze manoeuvre niet hoeft te kunnen. Echter is deze manoeuvre wel handig in klein vaarwater waar een standaard MOB-manoeuvre niet mogelijk is. 

10. Ankeren

11. Losvaren van de grond

Loskomen van de grond kan op meerdere manieren: