Metaphysical poets
Metaphysical poets ("metafysische dichters") is een term bedacht door de dichter en criticus John Dryden. Hij duidde hiermee een losse groep Britse lyrische dichters van de 17e eeuw aan, van wie het werk volgens hem werd gekenmerkt door het inventief gebruik van conceits, en door speculatie over onderwerpen als liefde of religie. Deze dichters vormden in werkelijkheid echter geen 'groep', en de meesten onder hen wisten van elkaars werk zelfs niets af.
De metafysische dichters staan bekend om hun vermogen om de lezer te verrassen door paradoxale beelden, subtiele argumenten, inventieve syntaxis, en door beelden uit de kunst, filosofie en religie te weven rond een bepaalde 'conceit' die ze zo ver mogelijk doorvoeren. Deze 'metaphysical conceits' zijn sterk uitgewerkte en spitsvondige metaforen die in het gedicht dingen met elkaar in verband brengen die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben. De paradox die ze hiermee creëren zet de lezer op het verkeerde been. Abraham Cowley ontwikkelt bijvoorbeeld in een aantal lange strofen een nogal alledaagse vergelijking van de wereld met een schaakbord, terwijl Donne in A Validiction een liefdespaar vergelijkt met de benen van een passer. In To his mistress going to bed wordt het lichaam van zijn geliefde vergeleken met Amerika, een nog 'te ontginnen land. ' Hij drijft de vergelijking zover door dat alle verrukkelijke delen van het lichaam van zijn geliefde aan bod komen en met de geografie van Amerika in verband worden gebracht.
Reeds in 1744 sprak Samuel Johnson in zijn The Lives of the Poets van de "School van Donne", waarin hij behalve Donne ook George Herbert, Andrew Marvell, Thomas Traherne, Richard Crashaw en Henry Vaughan onderbracht. Het was echter de dichter en literair criticus John Dryden (zie afbeelding) die bijna 50 jaar eerder het metafysische karakter van John Donnes poëzie had opgemerkt. Zowel Dryden als Johnson hekelden hun stijl van poëzie, die ze een te hoge graad van abstractie en en een overdadig gebruik van vreemde beeldentaal verweten. Ook voor het gebrek aan regelmaat in het ritme had hij geen goed woord over. Hun poëzie was, zo zei hij, instructief en verrassend, maar liet de lezer onbevredigd achter vanwege de te vergezochte metaforen en de andere dichterlijke gebreken. Die niet zo beste reputatie van verzenknutselaars behielden de metafysische dichters tot eind 19e eeuw. Sterker nog: in de 18e en 19e eeuw waren de metafysische dichters zo goed als vergeten. Het zou nog tot in de 20e eeuw duren vooraleer critici en lezers weer aandacht aan hen besteedden. Met name T.S. Eliot was degene die deze omslag bewerkstelligde, met zijn in 1921 verschenen essay The Metaphysical Poets. Als toonaangevend criticus en dichter van zijn generatie prees hij de intellectuele en anti-romantische kwaliteiten van de metafysische dichters, en dat bleek een sterke invloed uit te oefenen op de nieuwe richting die de moderne poëzie nam.
Belangrijkste metafysische dichters
De twee belangrijkste metafysische dichters waren John Donne en George Herbert. Beide mannen waren opgeleid aan de universiteit waar ze alles leerden over de nieuwe ontdekkingen op gebied van geografie, natuurwetenschappen en astronomie. Zo beschrijft Donne zijn geliefde in een van zijn gedichten bijvoorbeeld als zijn ‘New-found-land‘. Daarbij verbeeldt hij zich hoe de zon rond de aarde draait en toch geen groter plezier vindt op deze reis dan hij en zijn geliefde op dat ogenblik genieten. In een van zijn latere ‘Divine Poems’ (‘Hymn to God my God, in my Sickness’) vergelijkt de zieke Donne zichzelf met een kaart (‘a map‘) waarop de dokters (‘cosmographers‘) hun weg trachten te vinden.
Donne en Herbert benadrukten in hun werk tegelijk ook sensualiteit en plezier, wat in tegenspraak lijkt met hun intellectualistische en vrome instelling. Beiden werden geestelijken in de Anglicaanse kerk na een lekencarrière in parlementaire kringen en publieke zaken. In hun gedichten vinden we dit (gewetens) conflict tussen het wereldlijke en het geestelijke, tussen geloof en twijfel, jacht op genot of ascetisme indringend terug.
De metaphysical poets werden in de 18e en 19e eeuw in de schaduw gezet door de romantische en victoriaanse dichters, maar 20e-eeuwse lezers en onderzoekers tonen opnieuw belangstelling voor hen. Zoals reeds vermeld was het T.S. Eliot die in zijn essay The Metaphysical Poets uit 1921 de zeer anti-romantische en intellectuele kwaliteiten van hun gedichten prees, was degene die hun poëzie weer in de gunst van de lezers bracht.
George Herbert
George Herbert was behalve dichter en redenaar ook een Anglicaans priester. Zijn hele leven door bleef hij religieuze gedichten schrijven, gekenmerkt door een precisie van taal, een metrische veelzijdigheid en een ingenieus gebruik van beeldentaal (‘conceits’). Herbert beïnvloedde zijn collega-metafysische dichter Henry Vaughan, die op zijn beurt, weer de 19e-eeuwse romantische dichter William Wordsworth zou beïnvloeden. In 1633 werden al zijn gedichten gepubliceerd in The Temple: Sacred poems and private ejaculations onder redactie van Nicholas Ferrar. Zijn poëzie is op muziek gezet door verschillende componisten, onder wie Ralph Vaughan Williams, Lennox Berkeley, Benjamin Britten, Judith Weir, Randall Thompson, William Walton en Patrick Larley.
Andrew Marvell
Andrew Marvell was een parlementariër, en zoon van een geestelijke van de Anglicaanse Kerk (eveneens met de naam Andrew Marvell). Hij was een collega en vriend van John Milton. Tot Marvells beroemdste gedichten behoren To His Coy Mistress,The Garden, An Horatian Ode upon Cromwell’s Return from Ireland, en Upon Appleton House. Zijn bewondering voor Oliver Cromwell blijkt uit An Horatian Ode upon Cromwell’s Return from Ireland (1650). In de periode van 1653 tot 1657 was hij ook aangesteld als privéleraar van Cromwells beschermeling William Dutton. In 1657 werd hij assistent van John Milton als ‘Latin secretary’ bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. The First Anniversary (1655) en On the Death of O.C. (1659) schreef hij eveneens ter ere van Cromwell. Na de restauratie van Karel II van Engeland ging Marvell politieke satires en verzen schrijven waarin hij de te grote macht van de monarchie aan de kaak stelde. Een voorbeeld hiervan is The Rehearsal Transpros’d (1672–73). Marvells reputatie als dichter berust nu vooral op een klein aantal lyrische gedichten zoals het erotisch getinte To His Coy Mistress (Aan zijn minnares), dat als een klassieker van de metafysische poëzie geldt. In het volgend fragment tracht de dichter zijn zedige geliefde ervan te overtuigen dat de tijd dringt en dat zij zich zonder dralen aan hem moet overgeven:
“Had we but world enough, and time,
This coyness, lady, were no crime…
But at my back I always hear
Time’s wingéd chariot hurrying near;
And yonder all before us lie
Deserts of vast eternity…
The grave’s a fine and private place,
But none, I think, do there embrace…”
Thomas Traherne
Manuscript van een gedicht van Thomas Traherne
Traherne was tijdens zijn leven een onbelangrijke literaire figuur, wiens werken pas lang na zijn dood zouden worden gewaardeerd. Hij leidde een nederig, vroom leven, grotendeels afgezonderd van de literaire gemeenschap. Slechts een van zijn werken, Roman Forgeries (1673), werd gepubliceerd tijdens zijn leven.Christian Ethicks (1675) volgde kort na zijn dood, en later nog A Serious and Patheticall Contemplation of the Mercies of God (1699). Nadien ging het meeste van zijn beste werk verloren, beschadigd of verkeerdelijk toegeschreven aan andere schrijvers.
Henry Vaughan
Henry Vaughan was een Welsh arts en metafysisch dichter. Zijn tweelingbroer was de hermetische filosoof en alchemist Thomas Vaughan. Zijn beroemdste werk is Silex scintillans. Olor Iscanus is een directe weergave van een bepaalde periode in het leven van Vaughan, met verwijzingen naar schulden en een gelukkig leven. Een geliefd onderwerp van Vaughan in deze gedichten is de Burgeroorlog. Hoewel van Vaughan gedacht is dat hij een royalist was, uit hij in deze gedichten zijn minachting voor het toenmalige gezag en toont ook een gebrek aan enthousiasme voor de royalistische zaak.
De volgende dichters worden soms ook tot deze groep gerekend:
- Thomas Carew
- Abraham Cowley
- Richard Crashaw
- Edward Herbert
- Richard Lovelace
- Katherine Philips
- Sir John Suckling
-- Tekst: Jules Grandgagnage
Verder lezen:
Op Bartleby.com zijn metafysische gedichten uit de 17e eeuw te vinden, gerangschikt op de eerste versregel:
Index of First Lines
Accept thou Shrine of my dead Saint
After those reverend papers, whose soule is
All Kings, and all their favorites
And do they so? have they a Sense
And here the precious dust is laid
Ask me no more where Jove bestowes
As time one day by me did pass
As virtuous men passe mildly away
At the round earths imagin'd corners, blow
A ward, and still in bonds, one day
Batter my heart, three person'd God; for, you
Blasted with sighs, and surrounded with teares
Brave flowers, that I could gallant it like you
By our first strange and fatall interview
Can we not force from widdowed Poetry
Clora come view my Soul, and tell
Cloris, it is not thy disdaine
Come we shepheards whose blest Sight
Courage my Soul, now learn to wield
Dear, back my wounded heart restore
Dear hope! earth's dowry, & heavn's debt!
Dear urge no more that killing cause
Deare love, for nothing lesse then thee
Death be not proud, though some have called thee
Do not conceale thy radiant eyes
Ev'n like two little bank-dividing brookes
Faire as unshaded Light; or as the Day
False life! a foil and no more, when
Fancy, and I, last Evening walkt
Farewel ye guilded follies, pleasing troubles
First born of Chaos, who so fair didst come
Give me more Love, or more Disdain
Goe, and catche a falling starre
Goe! hunt the whiter Ermine! and present
Good in Graves as Heavenly Seed are sown
Had we but World enough, and Time
Happy those early dayes! when I
Having interr'd her Infant-birth
Having been tenant long to a rich Lord
Here take my Picture; though I bid farewell
He was in Logick a great Critick
Honour is so sublime perfection
Hope, whose weak Being ruin'd is
How ill doth he deserve a Lovers name
How vainly men themselves amaze
I did not live until this time
If yet I have not all thy love
I made a posie, while the day ran by
In what torne ship soever I embarke
I struck the board, and cry'd, No more
I presse not to the Quire, nor dare I greet
I was foretold, your rebell sex
I wonder by my troth, what thou, and I
Jesu is in my heart, his sacred name
Kinde pitty chokes my spleene; brave scorn forbids
Know Celia, since thou art so proud
Lark now leaves his watry Nest
Let mans Soule be a Spheare, and then, in this
Little think'st thou, poore flower
Lord, how can man preach thy eternall word?
Lord when the wise men came from farr
Lord, who createdst man in wealth and store
Love bade me welcome: yet my soul drew back
Love, brave Vertues younger Brother
Love in her Sunny Eyes does basking play
Love, thou art Absolute sole lord
Mark you the floore? that square & speckled stone
Must I then see, alas! eternal night
My dearest Rival, least our Love
My Life is measur'd by this glasse, this glasse
Noe more unto my thoughts appeare
Now you have freely given me leave to love
Of thee (kind boy) I ask no red and white
Oh! for some honest Lovers ghost
Oh thou great Power, in whom I move
Oh thou that swing'st upon the waving haire
O my Lucasia, let us speak our Love
O who shall, from this Dungeon, raise
Poet and Saint! to thee alone are given
Proud Ægyptian Queen, her Roman Guest
See! with what constant Motion
Send home my long strayd eyes to mee
Show me deare Christ, thy spouse, so bright and clear
Since I am comming to that Holy roome
Since that this thing we call the world
So, so, breake off this last lamenting kisse
Strange and unnatural! lets stay and see
Sweet day, so cool, so calm, so bright
Tell me no more how fair she is
Tell me not (Sweet) I am unkinde
Tell me, O tell, what kind of thing is Wit
They are all gone into the world of light!
This is my playes last scene, here heavens appoint
This is the Month, and this the happy morn
Though you be absent here, I needs must say
Thou hast made me, And shall thy worke decay?
Through that pure Virgin-shrine
'Tis not how witty, nor how free
Tis the yeares midnight, and it is the dayes
To make a final conquest of all me
Twice or thrice had I loved thee
Victorious beauty, though your eyes
Weighing the stedfastness and state
What heav'n-intreated Heart is This
What if this present were the worlds last night?
What needs my Shakespear for his honour'd Bones
When first thou didst entice to thee my heart
When for the Thorns with which I long, too long
When Love with unconfined wings
When my grave is broke up againe
When thou, poore excommunicate
Whilst my Souls eye beheld no light
Who ever comes to shroud me, do not harme
Who first reform'd our Stage with justest Lawes
Who sayes that fictions onely and false hair
Why dost thou shade thy lovely face? O why
Why should you sweare I am forsworn
Wilt thou forgive that sinn, where I begunn
With all the powres my poor Heart hath
With what deep murmurs through times silent stealth
Yee blushing Virgins happy are