De 20ste eeuw begint met twee wereldoorlogen, hierdoor gaat men nadenken over de zinloosheid van het geweld en het leven in het algemeen.
Heersende ideeën over het leven en de literatuur worden kritisch bekeken. Hieruit volgen nieuwe filosofische en literaire stromingen.
In de jaren rondom de Tweede Wereldoorlog heerst er in Europa een gevoel van verslagenheid en morele crisis. De normen en waarden die eerder van toepassing waren lijken futiel geworden. Hierdoor gaat men opzoek naar nieuwe ideeën. Eén hiervan is de filosofische stroming het existentialisme.
Door vroegere normen en waarden en religie de rug toe te keren weet de mens niet meer waar hij vandaan komt of waar hij naartoe gaat. Het enige wat hij wel zeker weet is wat hij op dit moment (be)leeft, en daarin vindt men volgens de existentialisten ook zijn vrijheid. Zij zien dit filosofisch gedachtegoed als de ultieme vrijheid. Het enige wat nog buiten onze macht ligt is het toeval, verder zijn wij zelf verantwoordelijk voor wat wij doen. Onze eigen keuzes bepalen hoe ons leven verloopt.
De existentialistische filosoof Jean-Paul Sartre (1905-1980) vindt het belangrijk dat mensen voor zichzelf denken. Hij gelooft dat de identiteit of het lot van een mens niet van tevoren vaststaat, maar dat je vrij bent je eigen keuzes te maken. Volgens Sartre heb je geen invloed op het verleden of de toekomst, maar wel op het nu, door de keuzes die jij maakt. Sommigen vinden zijn filosofie hierdoor pessimistisch - als je toch geen invloed hebt op het verleden of de toekomst, waarom zou je dan keuzes maken - maar juist daar ligt de kracht van het existentialisme. Geluk kan alleen in het heden gevonden worden.
Het absurdisme gaat uit van deze filosofische stroming.
Belangrijkste thema’s:
Existentie gaat vooraf aan essentie.
Deze stelling komt van de Franse schrijver en filosoof Jean-Paul Sartre. Omdat een mens zich van zichzelf bewust is en op zichzelf reflecteert, verwordt zijn 'ik' vaak tot een voorstelling van zichzelf ('être-en-soi', zijn als ding). Op een gegeven moment gaat iemand zich dan gedragen naar het beeld dat hij van zichzelf heeft geschapen. Sartre noemt dat 'kwade trouw', onecht, afdwalen van het werkelijke 'ik'. Het ontneemt een deel van iemands vrijheid. Pas als de mens zich los weet te maken van de voorstelling die hij van zichzelf heeft (of die anderen van hem hebben), en in alle vrijheid zijn keuzes maakt, vanuit het 'niets' zonder doel of opdracht, kan hij existeren als authentiek persoon ('être-pour-soi').
Het absurde.
Existentialisten zijn ertoe geneigd de mens te zien als een wezen in een onverschillige, en zelfs hem vijandig gezinde omgeving, als vereenzaamd in een absurd universum. In dit universum moet de mens de betekenis eerder door zijn eigen daden maken, hoe onstabiel en voorlopig deze creatie ook mag zijn. De werkelijkheid om de mens heen is ook niet rationeel, dus het is futiel om te trachten daar met rationele middelen greep op te krijgen.
Hier komt de naam van de literaire stroming het absurdisme vandaan.
Thema’s die geregeld terugkomen in het absurdisme zijn :
de eenzaamheid van de mens
het zwijgen van de wereld
(af)wachten
de nutteloosheid van taal
Je gaat een aantal fragmenten lezen uit Jean-Paul Sartres boek Huis Clos (in het Nederlands: Met gesloten deuren).
Jean-Paul Sartre en zijn geliefde - en tevens
ook bekende schrijfster -
Simone de Beauvoir
Inez, Estelle en Garcin zijn alledrie net overleden. Eén voor één worden zij door een bediende (le garçon) een kamer binnengeleid. Ze krijgen fragmenten te zien van hoe het leven zonder hen verder gaat. Door deze beelden realiseren zij zich dat hun invloed op hun oude omgeving voorgoed voorbij is. Nu oude bekenden hen niet meer zien, brengt dat hun bestaansrecht – of het gevoel dat ze bestaan – aan het wankelen. De enigen die hen nog wel kunnen zien, zijn de twee andere personen in de gesloten kamer. Hun aanvankelijk naar binnen gekeerde blik begint zich zodoende meer en meer te concentreren op de ander. De ander wordt een middel om de grip op het zelfbeeld weer terug te krijgen. Dit doet de emoties in de gesloten kamer hoog oplopen en komen zij tot de realisatie « L’enfer, c’est les autres » (de hel, dat is de ander). Totdat de deur plotseling wijd open vliegt… De keuze is nu aan hen; weglopen of blijven. Hiermee accentueert Sartre de kern van zijn ideeën; een mens heeft altijd een keuze, en draagt dus ook eigen verantwoordelijkheid voor de loop van de gebeurtenissen.
Fragment 1: In dit fragment komt het eerste personnage, Garcin, aan in de hel. Hij praat daar met de bediende die hem daar brengt.
GARCIN, il entre et regarde autour de lui.
Alors voilà.
LE GARÇON
Voilà.
GARCIN
C'est comme ça ...
LE GARÇON
C'est comme ça.
GARCIN
Je .. Je pense qu'à la longue on doit s'habituer
aux meubles.
LE GARÇON
Ça dépend des personnes.
GARCIN
Est-ce que toutes les chambres sont pareilles ?
LE GARÇON
Pensez-vous. Il nous vient des Chinois, des Hindous. Qu'est-ce que vous
voulez qu'ils fassent d 'un fauteuil second Empire ?
GARCIN
Et moi , qu 'est-ce que vous voulez que j'en fasse ? Savez-vous qui
j’étais ? Bah ! ça n'a aucune importance. Après tout, je vivais toujours
dans des meubles que je n'aimais pas et des situations fausses ;
j'adorais ça. Une situation fausse dans une salle à manger
Louis-Philippe, ça ne vous dit rien ?
LE GARÇON
Vous verrez : dans un salon second Empire .. ça n'est pas mal non plus .
GARCIN
Ah! bon. Bon, bon, bon . (Il regarde autour de lui.) Tout de même, je ne
me serais pas attendu ...
Vous n'êtes pas sans savoir ce qu'on raconte là-bas?
LE GARÇON
Sur quoi?
GARCIN
Eh bien . . . (avec un geste vague et large) sur tout ça.
LE GARÇON
Comment pouvez-vous croire ces âneries ? Des personnes qui n 'ont
jamais mis les pieds ici . Car enfin, si elles y étaient venues . . .
GARCIN
Oui.
Ils rient tous deux.
GARCIN, redevenant sérieux tout à coup.
Où sont les pals ?
LE GARÇON
Quoi ?
GARCIN
Les pals, les grils, les entonnoirs de cuir.
LE GARÇON
Vous voulez rire ?
GARCIN, le regardant.
Ah ? Ah bon. Non, je ne voulais pas rire. (Un silence. Il se promène.)
Pas de glaces, pas de fenêtres, naturellement. Rien de fragile.
L'accueil des condamnés par le garçon d'étage : Huis clos, film de Jacqueline Audry (1954)
Vragen bij fragment 1.
1) Waar klaagt Garcin over bij zijn aankomst in de hel? Vind je dit normaal gedrag?
2) Wat voor een soort persoon denk jij dat Garcin is?
3) Op een bepaald moment in het fragment twijfelt Garcin of hij echt in de hel is. Waaraan kun je dit zien?
4) Citeer uit het fragment het deel waaruit al blijkt dat de anderen in de kamer Garcins spiegel - en dus zijn hel - worden.
Joseph Garcin was journalist en schrijver en leidde tegelijkertijd ook een pacifistische krant. Hij leefde in Rio samen met zijn vrouw en werd gefusilleerd wegens desertie. Hij doet bij zijn aankomst alsof hij kalm is, maar in werkelijkheid is hij zeer bang. Wanneer hij alleen in de kamer is, klopt hij op de gesloten deur tot hij volledig uitgeput is. Als Inès binnenkomt, probeert hij zich beleefd te gedragen, maar ze doorziet zijn ware toestand. Een zenuwtrek rond zijn mond staat haar tegen en onthult zijn nervositeit.
Hij stelt zich voor als een vredesheld die moest sterven omdat hij zijn principes niet heeft willen verloochenen. Zijn mening waarom ze samen in de hel zijn, is dat ze daar alle drie bij toeval zijn. Later stelt hij voor om te zwijgen en alle communicatie stop te zetten om zo te ontsnappen aan het duivelse systeem waarin ze gevangen zitten. Wanneer dit niet lukt verandert Garcin volledig en toont hij zijn ware aard. Hij wordt agressief en ordinair en verraadt de echte reden waarom hij in de hel is. Hij is namelijk een wrede man, die er tijdens zijn leven plezier in had om zijn vrouw te laten lijden door haar openlijk te bedriegen, zonder er spijt van te hebben.
Fragment 2: In dit fragment komt het tweede personnage, Inès, aan in de hel. Zij praat met Garcin die in dezelfde kamer verblijft als zijzelf.
LE GARÇON
Vous êtes chez vous, madame. (Silence d'Inès.) Si vous avez des
questions à me poser ... (Inès se tait.)
LE GARÇON, déçu.
D'ordinaire les clients aiment à se renseigner ...
Je n'insiste pas. […] Il sort.
INÈS
Où est Florence ? (Silence de Garcin.) Je vous demande où est
Florence ?
GARCIN
Je n'en sais rien.
INÈS
C'est tout ce que vous avez trouvé ? La torture par l'absence ? Eh bien,
c'est manqué. Florence était une petite sotte et je ne la regrette pas.
GARCIN
Je vous demande pardon : pour qui me prenez-vous ?
INÈS
Vous ? Vous êtes le bourreau.
GARCIN, sursaute et puis se met à rire.
C'est une méprise tout à fait amusante. Le bourreau , vraiment ? Vous
êtes entrée, vous m'avez regardé et vous avez pensé: c'est le bourreau.
Quelle extravagance ! Le garçon est ridicule, il aurait dû nous présenter
l'un à l'autre . Le bourreau ! Je suis Joseph Garcin, publiciste et homme
de lettres. La vérité, c'est que nous sommes logés à la même enseigne.
Madame ...
INÈS, sèchement.
Inès Serrano. Mademoiselle.
GARCIN
Très bien. Parfait. Eh bien, la glace est rompue.
Ainsi vous me trouvez la mine d'un bourreau ? Et à quoi les reconnaît-on
les bourreaux, s'il vous plaît ?
INÈS
Ils ont l'air d'avoir peur.
GARCIN
Peur ? C'est trop drôle. Et de qui ? De leurs victimes ?
INÈS
Allez ! Je sais ce que je dis. Je me suis regardée dans la glace.
GARCIN
Dans la glace ? (Il regarde autour de lui.) C'est assommant : ils ont ôté
tout ce qui pouvaitressembler à une glace. (Un temps.) En tout cas,
je puis vous affirmer que je n'ai pas peur. Je ne prends pas la situation à la légère et je suis très conscient de sa gravité. Mais je n'ai pas peur.
INÈS, haussant les épaules.
Ça vous regarde. (Un temps.) Est-ce qu'il vous arrive de temps en temps
d'aller faire un tour dehors ?
GARCIN
La porte est verrouillée.
INÈS
Tant pis.
Vragen bij fragment 2
5) Wie denkt Inès dat Garcin is in de eerste instantie?
6) Inès heeft het over een andere vrouw, Florence. Waarom denk jij dat zij het over Florence heeft op die manier?
7) Denk je dat Florence later ook in dezelfde kamer zal komen ? Zal zij nogmaals besproken worden in die kamer?
8) Inès geeft aan dat zij weet hoe een beul eruit ziet. (Ils ont l’air d’avoir peur.) Citeer hoe zij dit weet.
9) Waarom denk je dat Inès zich vergelijkt met een beul?
Vanaf haar eerste verschijning geeft Inès de indruk een onbeleefde en weinig sympathieke vrouw te zijn. Ze is de tweede hoofdpersoon die in de hel aankomt en ze antwoordt steeds kortaf op de vragen die Garcin haar stelt, omdat hij haar lastig valt en ze een afkeer van hem heeft. Omdat ze zichzelf superieur vindt, geeft ze de indruk arrogant te zijn. In tegenstelling tot de anderen maakt ze zich geen illusies over de plaats waar ze is, en ze geeft toe dat ze bang is. Ze werkte bij de post en woonde samen in een appartement met Florence, de weduwe van haar overleden neef. Inès beschouwt zichzelf als gemeen en als een "gedoemde" vrouw, vanwege haar homoseksuele geaardheid. Ze heeft een relatie gehad met Florence, die ze geleidelijk van haar man heeft weggedreven. Die laatste heeft uiteindelijk zelfmoord gepleegd, en Inès is daar de belangrijkste oorzaak van.
10) Verandert dit jouw antwoord op vraag 9? Zo ja, pas het antwoord aan.
Fragment 3: In dit fragment komt het derde personage, Estelle, aan in de hel.
Entrent Estelle et le garçon. Estelle regarde Garcin, qui n'a pas levé la tête.
ESTELLE, à Garcin.
Non ! Non, non, ne relève pas la tête. Je sais ce que tu caches avec tes
mains, je sais que tu n'as plus de visage. (Garcin retire ses mains.) Ha !
(Un temps. Avec surprise :) Je ne vous connais pas.
GARCIN
Je ne suis pas le bourreau, madame.
ESTELLE
Je ne vous prenais pas pour le bourreau. Je ... J'ai cru que quelqu'un
voulait me faire une farce. (Au garçon.) Qui attendez-vous encore ?
LE GARÇON
Il ne viendra plus personne.
ESTELLE, soulagée.
Ah ! Alors nous allons rester tout seuls, monsieur, madame et moi ?
Elle se met à rire.
GARCIN, sèchement.
Il n'y a pas de quoi rire.
ESTELLE, riant toujours.
Mais ces canapés sont si laids . Et voyez comme on les a disposés, il me
semble que c'est le premier de l'an et que jé suis en visite chez ma
tante Marie. Chacun a le sien, je suppose. Celui-ci est à moi ?
(Au garçon :) Mais je ne pourrai jamais m'asseoir dessus, c'est une
catastrophe : je suis en bleu clair et il est vert épinard.
INÈS
Voulez-vous le mien ?
ESTELLE
Le canapé bordeaux ? Vous êtes trop gentille, mais ça ne vaudrait guère
mieux. Non, qu'est-ce que vous voulez ? Chacun son lot : j'ai le vert, je
le garde. (Un temps.) Le seul qui conviendrait à la rigueur, c'est celui de
monsieur.
INÈS
Vous entendez, Garcin.
GARCIN, sursautant.
Le ... canapé. Oh! pardon. (Il se lève.) Il est à vous, madame.
ESTELLE
Merci. (Elle ôte son manteau et le jette sur le canapé. Un temps.) Faisons connaissance puisque nous devons habiter ensemble. Je suis Estelle Rigault.
Garcin s'incline et va se nommer, mais Inès passe devant lui.
INÈS
Inès Serrano. Je suis très heureuse.
Garcin s'incline à nouveau.
GARCIN
Joseph Garcin .
Vragen bij fragment 3.
11) Wat is jouw eerste indruk van Estelle?
12) Hoe denk je dat zij eruit ziet?
13) Waarom denk je dat Garcin en Inès graag als eerste met haar willen praten?
Lees de onderstaande beschrijving van Estelle.
Estelle Rigault, die getrouwd was met een oude man, is gestorven aan een longontsteking. Tijdens haar eerste ontmoeting met de twee anderen wordt duidelijk dat zij praatziek en oppervlakkig is (zo wil ze dat de kleur van de zetel bij haar jurk past). Bovendien is ze zo gevoelig dat ze erop staat dat men in haar aanwezigheid het woord "afwezig" gebruikt in plaats van "dood". Wanneer Garcin stil probeert te zijn, geeft ze ook blijk van een ongelooflijke ijdelheid door een spiegel te zoeken om zich op te maken.
Estelle onthult niet meteen de echte reden van haar aanwezigheid in de hel. Ze verzint een verhaal om medelijden te wekken bij de anderen: een arm weeskind dat met een oude man getrouwd is om haar zieke broer financieel te kunnen ondersteunen. Ze heeft een buitenechtelijke relatie gehad die ze beëindigde nadat haar minnaar wilde dat ze hem een kind zou krijgen. Ze beweert dus dat ze in het helse oord verblijft omdat ze haar jeugd verspild heeft aan een oude man.
Inès gelooft haar niet en sluit dan samen met Garcin een alliantie om Estelle mentaal te martelen totdat ze haar echte misdaden en karakter onthult. Zo komen ze te weten dat de vrouw haar kind heeft gedood voor de ogen van haar minnaar, die de vader van het kind was. Die pleegde daarop zelfmoord door haar schuld. "Het onschuldig meisje" is dus eigenlijk een ontrouwe vrouw en een kindermoordenares zonder er spijt van te hebben.
14) Wie denkt Estelle waarschijnlijk dat Garcin is voordat hij zijn handen van zijn gezicht weghaalt?
Fragment 4: In dit fragment gaat, zoals in de beschrijving van het toneelstuk, de deur van de kamer open. De personnages komen voor een keuze te staan : blijven of weggaan.
GARCIN
Ouvrirez-vous ? (La porte s'ouvre brusquement, et il manque de tomber.)
Ha !
INÈS
Eh bien, Garcin ? Allez-vous-en.
GARCIN, lentement.
Je me demande pourquoi cette porte s'est ouverte.
INÈS
Qu'est-ce que vous attendez ? Allez, allez vite !
GARCIN
Je ne m'en irai pas.
INÈS
Et toi, Estelle ? (Estelle ne bouge pas ; Inès éclate de rire.) Alors ? Lequel ? Lequel des trois ? La voie est libre, qui nous retient ? Ha ! c'est à mourir de rire ! Nous sommes inséparables.
Fragment 5: In dit fragment lees je het laatste stuk van het boek.
GARCIN
Tous ces regards qui me mangent ... (Il se retourne brusquement.) Ha !
vous n'êtes que deux ? Je vous croyais beaucoup plus nombreuses.
(Il rit.) Alors, c'est ça l 'enfer. Je n'aurais jamais cru ... Vous vous
rappelez : le soufre, le bûcher, le gril... Ah ! quelle plaisanterie . Pas
besoin de gril : l'enfer, c'est les Autres.
ESTELLE
Mon amour !
GARCIN. la repoussant.
Laisse-moi . Elle est entre nous. Je ne peux pas t'aimer quand elle me
voit.
ESTELLE
Ha ! Eh bien , elle ne nous verra plus.
Elle prend le coupe-papier sur la table, se précipite sur Inès et lui porte plusieurs coups.
INÈS, se débattant et riant.
Qu'est-ce que tu fais, qu'est-ce que tu fais, tu es folle ? Tu sais bien que
je suis morte.
ESTELLE
Morte ?
Elle laisse tomber le couteau. Un temps. Inès ramasse le couteau et s'en frappe avec rage.
INÈS
Morte ! Morte ! Morte ! Ni le couteau, ni le poison, ni la corde. C'est déjà fait, comprends-tu ? Et nous sommes ensemble pour toujours.
Elle rit.
ESTELLE, éclatant de rire.
Pour toujours, mon Dieu que c'est drôle ! Pour toujours !
GARCIN, rit en les regardant toutes deux.
Pour toujours !
Ils tombent assis, chacun sur son canapé.
Un long silence. Ils cessent de rire et se regardent. Garcin se lève.
GARCIN
Eh bien, continuons.
Vragen bij fragment 4.
15) Hoe zie je in dit fragment de filosofische stroming het existentialisme terugkomen?
16) Waarom denk je dat juist na de tweede wereldoorlog deze stroming aanhangers kreeg?
Vragen bij fragment 5.
17) Wat is er heel vreemd (absurd) in dit fragment?
18) Kijk terug naar de belangrijkste concepten van het absurdisme. Wat is er precies absurd aan dit fragment?
19) Welke thema’s van het absurdisme komen hier duidelijk in terug?
De laatste jaren van de twintigste eeuw vinden er veel grote veranderingen plaats in de maatschappij, bijvoorbeeld door de nieuwe technologieën, maar ook door de steeds groter wordende welvaart. Natuurlijk is het ook hier niet alleen maar rozengeur en maneschijn, maar ontstaat er ook veel spanning. Deze worden bijvoorbeeld veroorzaakt door toenemende theologische spanningen, maar ook door economische problemen.
In de literatuur zien we hierdoor de terugkeer van het realisme en het engagement.
De belangrijkste literair-filosofische stroming van het laatste kwart van de twintigste eeuw, is het postmodernisme. Volgens invloedrijke denkers uit deze periode is het niet mogelijk om de werkelijkheid echt te kennen en weer te geven door middel van taal. In plaats van de lezer een geloofwaardige verhaalwereld voor te schotelen, doorbreken postmodernistische auteurs daarom steeds de realistische illusie. Literatuur is voor hen vooral een spel met de taal, waarbij er vaak sprake is van metafictie: het verhaal wordt becommentarieerd of in twijfel getrokken. Als lezer word je er zo op gewezen dat het verhaal fictie is. Een ander opvallend kenmerk van postmodernistische teksten is het mengen van verschillende stijlen en genres. Er wordt ook vaak verwezen naar andere teksten. Dit verschijnsel noemen we intertekstualiteit.
In 2014 krijgt Patrick Modiano (1945) de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend. In zijn werk staat de problematiek van vergeten en herinneren centraal. De Duitse bezetting van Parijs tijdens de Tweede Wereldoorlog vormt het decor van zijn verhalen. Zijn romans hebben een detectiveachtige structuur, ze laten de lezer spoorzoeken. Modiano laat de lezer met hem meezoeken, terwijl hij zelf al weet dat de waarheid niet te vinden is. Vaak gebaseerd op historische feiten waarvan niet alle onderdelen bekend zijn. Hij laat de lezer dus meezoeken en deelt met hem zijn subjectieve visies en waarheden. Hij presenteert dus geen afgerond verhaal, maar eerder een (deels vergeefse) zoektocht naar het verleden. Typisch voor het postmodernisme is dat hij daarbij feiten en fictie door elkaar laat lopen.
In Dora Bruder (1997) beschrijft Modiano hoe hij eind jaren tachtig door een oude krantenadvertentie op het spoor is gezet van een Joods meisje dat in 1941 van huis is weggelopen. Het gebeurde in een wijk waar hij als kind in de jaren 60 vaak kwam. Hij gaat proberen het verhaal van Dora te achterhalen, ook al is dat haast onbegonnen werk.
Patrick Modiano
« 1 Il y a huit ans, dans un vieux journal, Paris-Soir, qui datait du 31 décembre 1941, je suis tombé à la page trois sur une rubrique: ‘D’hier à aujourd’hui’. Au bas de celle-ci, j’ai lu :
‘PARIS’
On recherche une jeune fille, Dora Bruder, 15 ans, 1 m 55, visage ovale, yeux gris-marron, manteau sport gris, pull-over bordeaux, jupe et chapeau bleu marine, chaussures sport marron. Adresser toutes indications à M. et Mme Bruder, 41 boulevard Ornano, Paris.’
Ce quartier du boulevard Ornano, je le connais depuis longtemps. Dans mon enfance, j’accompagnais ma mère au marché aux Puces de Saint-Ouen. Nous descendions de l’autobus à la porte de Clignancourt et quelquefois devant la mairie du XVIIIe arrondissement. C’était toujours le samedi ou le dimanche après-midi. […]
2 Le dimanche soir, une vieille automobile de sport noire – une Jaguar, me semble-t-il – était garée rue Championnet, à la hauteur de l’école maternelle. Elle portait une plaque à l’arrière : G.I.G. Grand invalide de guerre. La présence de cette voiture dans le quartier m’avait frappé. Je me demandais quel visage pouvait bien avoir son propriétaire.
3 A partir de neuf heures du soir, le boulevard était désert. Je revois encore la lumière de la bouche du métro Simplon, et, presque en face, celle de l’entrée du cinéma Ornano 43.
4 L’immeuble du 41, précédant le cinéma, n’avait jamais attiré mon attention, et pourtant je suis passé devant lui pendant des mois, des années. De 1965 à 1968. Adresser toutes indications à M. et Mme Bruder, 41 boulevard Ornano, Paris.
5 D’hier à aujourd’hui. Avec le recul des années, les perspectives se brouillent pour moi, les hivers se mêlent l’un à l’autre. Celui de 1965 et celui de 1942.
6 En 1965, je ne savais rien de Dora Bruder. Mais aujourd’hui, trente ans après, il me semble que ces longues attentes dans les cafés du carrefour Ornano, ces itinéraires toujours les mêmes – je suivais la rue du Mont-Cenis pour rejoindre les hôtels de la Butte Montmartre :
l'hôtel Roma, l’Alsina ou le Terrass, rue Caulaincourt – et, ces impressions fugitives que j’ai gardées : une nuit de printemps où l’on entendait des éclats de voix sous les arbres du square Clignancourt, et l’hiver, de nouveau, à mesure que l’on descendait vers Simplon et le boulevard d’Ornano, tout cela n’était pas dû simplement au hasard. Peut-être, sans que j’en éprouve encore une claire conscience, étais-je sur la trace de Dora Bruder et de ses parents.
7 Ils étaient là, déjà, en filigrane.
Dora Bruder entourée de ses parents Cécile et Ernest
Lees het fragment uit “Dora Bruder”.
20) Geef het signalement van de gezochte Dora.
Lees het fragment nogmaals en beantwoord de volgende vragen.
21) Waarom kent Modiano de wijk rond Boulevard Ornano goed?
22) In dit fragment lopen vier tijdlagen door elkaar. Ga met behulp van de inleiding na welke dat zijn bedenk voor elke alinea het jaartal waarin die zich afspeelt.
23) Modiano is vlak na de bevrijding geboren, maar in zijn jeugd speelde de Tweede Wereldoorlog nog een grote rol in het openbare leven. Welk concreet voorbeeld geeft hij daarvan?
Autofictie is een fenomeen dat al veel langer bestaat, maar aan het eind van de twintigste eeuw als genre gedefinieerd wordt en een belangrijk fenomeen is in de hedendaagse literatuur. Net als bij een autobiografie is de auteur in dit genre tegelijkertijd verteller en personage. Door de waargebeurde feiten te presenteren in een fictief verhaal neemt de auteur echter meer vrijheid. Autofictie is een genre dat tussen de roman en de autobiografie in zit en in zijn spel met feit en fictie ook een sterk postmodernistische inslag heeft.
Een recente schrijver die meerdere autofictiewerken heeft geschreven is Michel Houellebecq (1956). Om een goed beeld te krijgen van deze werken die fictie en realiteit met elkaar mengen gaan we de onderstaande fragmenten lezen uit zijn boek La carte et le territoire. Eén van zijn eerste werken waarin hij dit toepast.
Michel Houellebecq
Hieronder zie je een aantal fragmenten uit "La carte et le territoire" waarin de schrijver (Michel Houellebecq) over zichzelf schrijft. Lees de fragmenten en schrijf op wat jouw indruk is van de schrijver.
Fragment 1
« Je prépare une exposition personnelle au printemps », annonça-t-il finalement. Enfin, ça traîne un peu. Franz, mon galeriste, voudrait un écrivain pour le catalogue. Il a pensé à Houellebecq. — Michel Houellebecq ? — Tu connais ? » demanda Jed, surpris. Jamais n'aurait soupçonné que son père puisse encore s'intéresser à une production culturelle quelconque. « Il y a une petite bibliothèque à la maison de retraite ; j'ai lu deux de ses romans. C'est un bon auteur, il me semble. C'est agréable à lire, et il a une vision assez juste de la société. Il t'a répondu ? — Non, pas encore... » Jed réfléchissait à toute allure, maintenant. Si même quelqu'un d'aussi profondément paralysé dans une routine désespérée et mortelle, quelqu'un d'aussi profondément engagé dans la voie sombre, dans l'allée des Ombres de la Mort, que l'était son père, avait remarqué l'existence de Houellebecq, c'est qu'il y avait quelque chose, décidément, chez cet auteur. Il prit alors conscience qu'il avait négligé de relancer Houellebecq par mail, comme Franz lui avait demandé de le faire, plusieurs fois déjà. Et pourtant ça pressait. Compte tenu des dates d'Art Basel et de la Frieze Art Fair il fallait organiser l'exposition en avril, en mai au plus tard, et on pouvait difficilement demander à Houellebecq d'écrire un texte de catalogue en quinze jours, c'était un auteur célèbre, mondialement célèbre même, d'après Franz tout du moins.
Fragment 2
Dans « Michel Houellebecq, écrivain », soulignent la plupart des historiens d'art, Jed Martin rompt avec cette pratique des fonds réalistes qui avait caractérisé l'ensemble de son œuvre tout au long de la période des « métiers ». Il rompt difficilement, et on sent que cette rupture lui coûte beaucoup d'efforts, qu'il s'efforce par différents artifices de maintenir autant que faire se peut l'illusion d'un fond réaliste possible. Dans le tableau, Houellebecq est debout face à un bureau recouvert de feuilles écrites ou demi-écrites Derrière lui, à une distance qu'on peut évaluer à cinq mètres, le mur blanc est entièrement tapissé de feuilles manuscrites collées les unes contre les autres, sans le moindre interstice. Ironiquement, soulignent les historiens d'art, Jed Martin semble dans son travail accorder une énorme importance au texte, se polariser sur le texte détaché de toute référence réelle. Or, tous les historiens de la littérature le confirment, si Houellebecq aimait au cours de sa phase de travail punaiser les murs de sa chambre avec différents documents, il s'agissait le plus souvent de photos, représentant les endroits où il situait les scènes de ses romans ; et rarement de scènes écrites ou demi-écrites En le représentant au milieu d'un univers de papier, Jed Martin n'a pourtant probablement pas souhaité prendre position sur la question du réalisme en littérature ; il n'a pas davantage cherché à rapprocher Houellebecq d'une position formaliste que celui-ci avait du reste explicitement rejetée.