Als je aan de middeleeuwen denkt, denk je vaak aan heldhaftige verhalen over ridders, jonkvrouwen en koningen met grote kastelen. Een voorbeeld van zo een bekend verhaal uit de middeleeuwen is dat van Koning Arthur en zijn ridders van de Ronde Tafel. Maar niet alles is zoals het lijkt…
Na de val van het Romeinse rijk beginnen in Frankrijk, zoals in de rest van Europa, de middeleeuwen. Hoewel bij ons de mooie verhalen blijven hangen, waren de middeleeuwen ook donkere tijden met vele oorlogen, ziektes zoals de pest en een groot verschil tussen arm en rijk. Kerk en koning hadden de macht.
Couronnement du roi Arthur.
Extrait d’un manuscrit du XIVe siècle,
Bibliothèque nationale de France, Paris.
In de vroege middeleeuwen verovert keizer Charlemagne (Karel de Grote, 747 – 814) vanuit Frankrijk een groot deel van West-Europa. Hij heeft in latere eeuwen een legendarische reputatie, wat leidt tot een apart literair genre: de Karel-epiek. Charlemagne organiseert het bestuur van zijn gebied volgens een feodaal stelsel. Dat is een systeem waarbij vorsten het beheer over hun land uitbesteden aan adellijke leenmannen, ook wel vazallen (vassal) genaamd. Deze heersen op hun beurt weer over de gewone bevolking van hun gebied. Aan dit feodale stelsel komt in de 15e eeuw een eind, als koning Louis XI (1423 – 1483) de basis legt voor de absolute monarchie. De koning trekt in dit nieuwe systeem alle macht naar zich toe. Hierdoor komt er meer rust en eenheid in Frankrijk. Frankrijk wordt in de middeleeuwen geteisterd door oorlogen. Met name de Honderdjarige Oorlog met Engeland (1337 – 1453) richt veel ellende aan, vooral omdat die gepaard gaat met een bloedig binnenlands conflict. De 17-jarige Jeanne d’Arc weet in 1429 de overwinning te behalen en wordt daardoor een nationale heldin.
De middeleeuwse cultuur is doordrongen van het christelijke geloof. Er wordt bijvoorbeeld veel geld en mankracht geïnvesteerd in het bouwen van prachtige kathedralen ter ere van God. Men probeert het geloof te verspreiden en te verdedigen door kruistochten te organiseren naar het Heilige Land.
Les liens d’hommes à hommes
Au Moyen Âge, les rois de France font appel à des hommes pour les aider à administrer leur royaume. Ce sont les comtes. Les comtes reçoivent des territoires, appelés fiefs, en échange de leur fidélité au roi.
Le comte est le vassal du roi et le roi est son suzerain.
Le roi de France a alors de nombreux vassaux. Mais un comte ne peut pas administrer tout seul alors il donne également des petits fiefs à des petits seigneurs qui deviennent eux aussi les vassaux du comte. L’organisation de la société ressemble alors à une pyramide. C’est la société féodale.
Tijdens de middeleeuwen waren er twee manieren om verhalen over te brengen.
Ofwel via een manuscript, of verteld door een troubadour.
De meeste mensen konden niet lezen. De drukpers was nog niet uitgevonden. Dit betekende dat als jij een boek kocht, dit met de hand voor jou overgeschreven moest worden. Dit kostte veel tijd en was enorm veel werk, dit ook zeker omdat deze ‘pronkboeken’ ook nog eens rijkelijk versierd waren. Het hebben van een manuscript was een echt statussymbool dat alleen rijke edelen zich konden veroorloven.
Zoals dit manuscript van Filips IV van Frankrijk, ook wel Filips de Schone of Philippe le Bel genoemd. Koning van Frankrijk van 1285 tot 1314 en de machtigste vorst van zijn tijd.
Manuscripten werden door monniken overgeschreven. Het is dan ook niet vreemd dat veel verhalen die wij nog kennen uit die tijd een religieus karakter hebben.
Voor de gewone mens, die meestal niet kon lezen of schrijven, speelde literatuur toch een belangrijke rol. Rondreizende troubadours vertolkten bekende verhalen door middel van zang en muziek. Vandaar dat veel middeleeuwse verhalen op rijm staan. Dit was voor de troubadours makkelijker te onthouden. Dit is ook de rede dat je van een verhaal soms wel zeven verschillende versies tegen kunt komen. Verhalen die je vertelt veranderen beetje bij beetje.
In de late middeleeuwen – het eind van de middeleeuwen – worden er in de steden schrijfateliers opgericht. Hier worden ook wereldlijke teksten opgeschreven, zoals ridderromans of historische kronieken.
Commandé par Philippe le Bel à la fin de son règne, vers 1310-1314, ce manuscrit était destiné à Marie de Clermont-Bourbon, sa cousine en charge de l’abbaye Saint-Louis de Poissy. L’abbaye fondée par le roi était alors dédiée à leur ancêtre commun, Louis IX dit saint Louis, canonisé en 1297.
De meeste middeleeuwse verhalen die we nu nog kennen, gaan over de heldendaden van koningen en ridders. Dat kunnen historische of fictieve figuren zijn. Ridderverhalen zijn ontzettend populair aan de middeleeuwse hoven. Het is namelijk belangrijk dat jonge edelmannen getraind worden tot goede ridders. Personages uit ridderromans hebben daarbij een voorbeeldfunctie: zij zijn dapper, strijdvaardig en trouw aan hun koning. Het thema van ridderlijkheid wordt uitgewerkt in motieven (concrete, vaak terugkerende verhaal elementen) als de beproeving of het duel.
Erg bekend zijn de ridderromans die zich afspelen aan het hof van koning Arthur. Het is niet zeker of Arthur echt heeft bestaan, maar door alle verhalen in de Arthurlegende is hij tegenwoordig wel de meest bekende middeleeuwse koning! De meeste Arthurverhalen hebben de vorm van een queeste: een tocht vol beproevingen waarbij de hoofdpersoon zijn ridderlijke kwaliteiten laat zien.
Deze Arthurlegenden werden in Frankrijk door Chrétien de Troyes in het Oudfrans opgeschreven. Wij gaan twee stukjes lezen uit zijn boek “Perceval ou le Conte du Graal”. In dit boek gaat Perceval, één van de ridders van koning Arthur, op zoek naar de Heilige Graal.
De Heilige Graal is een reliek (magisch voorwerp) dat vanaf de twaalfde eeuw als motief dient in verschillende versies van de Arthurlegende, altijd als uiteindelijke doel van een queeste. De graal komt voor het eerst voor in Chrétien de Troyes' “Perceval ou le Conte du Graal”. De graal zou heilig zijn, aangezien Jezus eruit gedronken zou hebben tijdens zijn laatste avondmaal.
Een jonkvrouw vraagt Perceval naar zijn omzwervingen als ridder tijdens zijn zoektocht naar de Heilige Graal. Ze vraagt hem of hij de Graal gezien heeft. Je begint met het lezen van een klein fragment in het Oudfrans.
1 - Et veïstes vos les graal?
- Oïl bien. – Et qui le tenoit?
- Une pucele. – Don venoit?
- D’une chanbre, et en autre ala,
5 et par devant moi trespassa.
- Aloit devant le graal nus?
- Oïl. – Qui? – Dui vaslet sanz plus.
Vragen bij dit fragment:
1) Waaraan kun je zien dat de tekst bedoeld was om mondeling voorgedragen te worden?
2) Welk Oudfrans woord voor ‘ja’ wordt er gebruikt?
De teksten uit de middeleeuwen werden oorspronkelijk geschreven in het Oudfrans, een voorloper van het Frans dat wij nu op school leren. Het Frans is tijdens de middeleeuwen volop in ontwikkeling, er verandert veel. Er zijn ook grote verschillen tussen het Frans in verschillende regio’s. Zo onderscheiden wij het Frans dat in het zuiden gesproken werd, het langue d’oc, en het Frans dat in het noorden gesproken werd, het langue d’oïl. Zowel oc als oïl betekenen in de respectievelijke regio’s “ja”.
3) Wat kun je nu zeggen over de herkomst van de tekst die je zojuist in het Oudfrans gelezen hebt?
Lees nu een gedeelte uit de hertaling in modern Frans en de Nederlandse vertaling. In dit fragment vertelt Perceval aan de jonkvrouw dat hij te gast was in een kasteel bij de koning. De jonkvrouw wil vooral meer weten over de Graal, omdat daaraan magische krachten worden toegeschreven.
1 - Moi, je viens du plus beau logis
où j'aie jamais été encore.
- Ah seigneur, vous avez donc
couché dans le château du riche
5 Roi Pêcheur ?
- Demoiselle, par le Sauveur, ne
sais s'il est roi ou pêcheur, mais il
est très sage et courtois. Vous en
dire plus je ne sais, sinon que
10 deux hommes trouvai, hier soir,
assis dans une barque qui
naviguait très lentement. L'un des
deux hommes ramait tandis que
l'autre homme pêchait à
15 l'hameçon. Celui-ci m'indiqua sa
maison et pour la nuit m'hébergea.
- Beau sire, il est roi, sachez-le,
mais en bataille fut blessé et
méhaigné si tristement qu'il perdit
20 l'usage des jambes. [...]
Il souffre encore et ne peut monter
à cheval. Alors, quand il veut se
distraire, se fait porter en une
barque. Et il se laisse aller sur
25 l'eau, pêchat à l'hameçon, donc il
est dit le Roi Pêcheur. [...]
Aussi y a-t-il fait construire un
château digne d'un puissant roi.
- Demoiselle, par ma foi vous
30 dites vrai! J'en ai eu hier soir
grand-merveille quand on me
mena devant lui ; quand il me dit
de m'approcher et de m'asseoir
auprès de lui. [...]
35 - Certes un grand honneur il vous
fit quand près de lui il vous assit.
Or dites-moi : avez-vous vu la
lance dont la pointe saigne,
n'ayant pourtant ni sang ni veine ?
40 - Si je la vis ? Oui, par ma foi!
- Et demandâtes-vous pourquoi elle saigne ?
- Jamais n'en parlai !
- Dieu m'aide! Mais sachez donc
45 que vous avez bien mal agi.
Et vîtes-vous le Graal ?
- Je l'ai bien vu.
- Qui le tenait ?
- Une pucelle.
50 - D'où venait-elle ?
D'une chambre. En une autre
chambre elle alla.
- Nul ne marchait devant le
Graal ?
55 - Si !
- Qui donc ?
- Deux valets sans plus.
- Et que tenaient-ils en leurs
mains ?
60 - Chandeliers garnis de
chandelles.
- Et derrière le Graal, qui vint ?
- Autre pucelle.
- Que tenait-elle ?
65 - Un petit plat d'argent.
- Demandâtes-vous à ces gens
vers quel lieu ils allaient ainsi ?
- Nul mot sortit de ma bouche.
- Dieu m'aide ! C'est pis encore !
70 [...]
Ah, malheureux Perceval, tu as
connu male aventure de n'avoir jamais
demandé cela qui eût fait tant de
bien à ce bon roi qui est blessé !
75 Bien vite il aurait retrouvé usage
des membres et sa terre. Si grand
bien en fut advenu !
1 'Ik kreeg me daar een logement,
een waarlijk vorstelijke woning!'
'Heer! was u bij de Visserkoning,
Was u in zijn kasteel te gast?'
5 'Visser of koning, hou me vast,
mijn kind, dat weet ik niet zo snel,
maar wijs en hoofs, dat was hij wel!
Veel meer weet ik er ook niet van,
behalve dat ik gister dan
10 twee mannen heb gezien, die samen
per bootje de rivier af kwamen,
een van die twee roeide de schuit,
de ander wierp zijn hengel uit,
die zei me hoe ik had te gaan
15 en bood me zijn gastvrijheid aan.'
'Dat is een heuse koning, heer!'
zegt zij, 'ik weet wat ik beweer;
hij werd ooit in de strijd gewond
en is sindsdien niet meer gezond,
hij kreeg te maken met een spies,
die trof hem midden in zijn lies,
hij lijdt veel pijn, laat zich verplegen
en kan zich niet meer voortbewegen,
laat staan dat hij nog paard kan rijden.
25 Maar soms, om zich wat af te leiden
en om niet steeds te hoeven klagen
laat hij zich naar de oever dragen
om te gaan vissen in een praam
en daaraan dankt hij ook zijn naam.
30 En daarom slijt hij ook zijn dagen
op dat kasteel het liefst van al,
een dat hij nooit verruilen zal
voor enig ander, voor geen goud
zo prachtig als het is gebouwd,
35 een koning waardig zoals hij.'
'O ja, neem dat maar aan van mij,
dat is mij gister wel gebleken,
ik heb mijn ogen uitgekeken
toen ik daar 's avonds binnenkwam
40 en eerst beleefd wat afstand nam,
en hij mij vroeg om aan zijn zij
te komen zitten op de sprei [...].
'Me dunkt, dat was een grote eer,
naast hem te mogen zitten, heer!
45 En kreeg u op die plaats de kans
Een blik te werpen op de lans
waar regelmatig bloed uit dropt
hoewel er toch geen hart in klopt?'
'Of ik die zag? Maar al te goed!
50 'Hebt u gevraagd waarom er bloed
uitkwam?' 'Dat niet, ik zei geen woord.'
'Mijn hemel, dat is ongehoord,
't is zonder daar niet naar te vragen!
hebt u de graal toen langs zien dragen?
55 'Dat heb ik.' 'En wie droeg het ding?'
'Een jonkvrouw.' 'Zag je hoe ze ging?'
'Ja, ze ging pal aan mij voorbij,
tussen twee kamers aan weerszijn.'
'En liep er voor de graal nog iemand?'
60 'Ja.' 'Wie?' 'Twee knechten, verder niemand.'
'Wat hadden die dan in hun handen?'
'Luchters waarin veel kaarsen brandden.'
'En na de graal, wie sloot de rij?'
'Een jonkvrouw weer.' 'En wat droeg zij?'
65 'Een zilveren bord om voor te snijden.'
'En toen u ze voorbij zag schrijden,
vroeg u voor wie werd aangericht?'
'Welnee, ik hield mijn mond stijf dicht.'
'Mijn God, dan treft u erger blaam! [...]
70 Wee! Jammerlijke Perceval,
nu ga je werkelijk door een dal!
Had maar gevraagd daar bij dat maal,
je had de koning van zijn kwaal
verlost binnen de kortste keren,
75 en hij kon nu alweer regeren,
baas over eigen lijf en leden;
een tijd van bloei was ingetreden.'
4) Quels sont les personnages principaux dans l’histoire que Perceval raconte?
5) Quels sont les endroits où l’histoire se déroule?
6) Quels sont les objets que Perceval voit passer?
7) Lis la version néerlandaise du texte et complète le résumé du texte avec les mots remplis dans le tableau ci-dessus.
Perceval rencontre …………………… qui pêche dans …………………… .
Perceval est invité dans son …………………… . Là, il voit passer……………………,
……………………, …………………… et …………………….
Il ne demande rien sur ces objets. C’est dommage parce qu’en posant des
questions il pourrait guérir …………………… qui est blessé et qui ne peut pas
régner sur son pays.
Ridders en koningen verrichten vaak heldendaden om de liefde van een vrouw te winnen. Zij moeten zich daarbij houden aan de regels van de hoofse liefde (l’amour courtois), een belangrijk thema in de middeleeuwse literatuur. Hoffelijkheid (courtoisie) is een verfijnde en respectvolle manier van omgaan met elkaar, gebaseerd op de omgangsvormen van het hof. Het gaat vaak om onmogelijke liefdes, bijvoorbeeld tussen een ridder en een getrouwde dame die hoger geplaatst is. De man gedraagt zich als haar nederige vazal en probeert haar liefde te verdienen door zich dapper en nobel te gedragen. Aan het hof heeft de ridder andere idealen dan op het strijdtoneel : behalve hoffelijkheid (courtois) zijn dat dapperheid (valeureux) en vrijgevigheid (largesse).
Miniature extraite du Codex Manesse (début du XIVe siècle), illustrant l'amour courtois. L'amant Robin utilise symboliquement une arbalète pour envoyer un message d'amour à sa dame.
Enluminure représentant Marie de France écrivant son Isopet réalisée par « Le Maître de Papeleu» vers 1290, Bibliothèque nationale de France.
Marie de France (1154-1189) is de eerste bekende schrijfster uit de Franse literatuur. Zij signeerde haar verzen als volgt:
« À la fin de ce texte que j’ai composé en langue romane, je me nommerai pour ne pas être en oubli : j’ai nom Marie, je suis originaire de France. »
Rond 1175 schreef ze verschillende lais. Dit zijn liefdessprookjes in de vorm van korte verhalende gedichten, die gezongen werden onder begeleiding van een harp.
Lanval is één van de ridders van de Ronde Tafel aan het hof van koning Arthur. De koning besteedt geen aandacht aan hem. Daarom doolt Lanval rond. Hij ontmoet een wonderschone vrouw die hem liefde en rijkdom biedt op één voorwaarde: dat hij hun relatie geheimhoudt.
Le chevalier s’avance jusqu’au lit et la jeune fille lui dit:
« Lanval, mon ami, c’est pour vois que j’ai quitté ma terre : je suis venu de loin pour vous chercher. Si vous vous montrez valeureux (dapper) et courtois, ni empereur, ni comte, ni roi ne pourront prétendre à (aanspraak maken op) votre bonheur, car je vous aime plus que tout. »
Il la contemple (bekijkt) et la voit dans toute sa beauté : l’amour le pique alors d’un étincelle (vonkje) qui enflamme et embrase (in vuur en vlam zet) son cœur. Il lui répond gracieusement :
« belle, s’il vous plaisait de m’aimer et si je pouvais avoir cette joie, Je ferais tout ce que je pourrais pour obéir, sagesse ou folie.
J’obéirai à vos ordres, j’abandonnerai tout le monde pour vous,
Je ne veux plus jamais vous quitter et ne désire plus rien au monde que votre présence ! »
La jeune fille, en écoutant celui qui l’aime tant, lui accorde (geeft) son cœur et son amour.
Voilà Lanval bien heureux !
Puis elle lui fait un don (gift) : il aura désormais (voortaan) tout ce qu’il pourra désirer. Qu’il donne et dépense largement (gul), elle lui procurera (zal geven) tout l’argent nécessaire.
Voilà Lanval bien pourvu (goed voorzien) !
Plus il se répandra en largesses (hoe guller hij is), plus il aura d’or et d’argent !
« Ami, dit-elle, je vous mets en garde (waarschuw) et je vous adresse à la fois un ordre et une prière (verzoek) : ne vous confiez à personne (vertel het niemand) ! Je vais vous expliquer pourquoi : si l’on apprenait notre amour, vous me predriez à jamais, vous ne pourriez plus jamais me voir ni me tenir dans vos bras ! »
Lanval lui répond qu’il respectera scrupuleusement (heel precies) ses ordres. Il se couche auprès d’elle dans le lit : voilà Lanval bien logé !
8) Lis le texte et mets les phrases dans le bon ordre pour avoir un résumé du texte.
A - La jeune fille demande à Lanval de garder le secret sur leur relation.
B - La jeune fille dit à Lanval qu’elle est venue de loin pour lui.
C - La jeune fille dit à Lanval qu’elle l’aime.
D - La jeune fille lui donne tout ce qu’il désire.
E - Lanval dit qu’il ferait tout pour obéir à la jeune fille.
F - Lanval tombe amoureux de la jeune fille.
9) De drie ridderidealen hoffelijkheid, dapperheid en vrijgevigheid komen in de tekst voor. Citeer de regels waarin je ze vindt.
10) Welke twee ridderidealen stelt het meisje als voorwaarde voor het geluk dat zij Lanval schenkt met haar liefde?
11) Het meisje geeft Lanval al het geld dat hij nodig heeft. Welk ridderideaal koppelt ze aan deze gift?
12) Noem twee elementen uit de tekst die sprookjesachtig zijn. Denk daarbij aan de afkomst en de verschijning van het meisje en het verloop van het verhaal.
De middeleeuwers houden erg van humoristische teksten waarin de machthebbers van hun tijd indirect worden bekritiseerd. Zij vertellen elkaar graag schunnige verhalen en kijken naar kluchten waarin bijvoorbeeld priesters of edelen een dubieuze rol vervullen.
Zulke humoristische maatschappelijke kritiek noem je satire.
Een heel specifieke vorm van satire is het dierenverhaal. Le Roman de Renart is een verzameling verhalen uit de 12e en 13e eeuw. Deze dierenverhalen zijn door verschillende auteurs opgeschreven, maar we weten niet wie dat zijn.
Alle dieren hebben menselijke karaktertrekken en zij symboliseren een bepaalde bevolkingsgroep. De sluwe vos Renart, die voortdurend bezig is eten te stelen, staat voor het gewone volk dat altijd hongerlijdt en moet schipperen om te overleven. De wolf Ysengrin staat symbool voor de burgerij, Brun de beer voor de adel en Grimbert de das voor de geestelijkheid. De manier waarop Koning Leeuw en zijn vazallen worden beschreven is een duidelijke parodie op de heldhaftige ridderromans: ze zijn zo dom en egoïstisch dat Renart hen altijd te slim af is.
C’était un peu avant Noël, à l’époque où l’on sale les jambons.
Le ciel était clair et étoilé. L’étang (de vijver) où Ysengrin devait pêcher était si gelé (bevroren), qu’on aurait pu danser dessus. Il n’y avait qu’un trou que les paysans avaient fait pour y mener chaque soir leurs bêtes se changer les idées et boire. Ils y avaient laissé un seau (een emmer).
Renart courut jusque-là ventre à terre et se retourna vers son compère (zijn makker) :
« Seigneur, dit-il, venez par ici! Voilà une foule de poissons et l’instrument avec lequel nous pêchons anguilles, barbeaux et autres beaux et bons poissons. »
« Frère Renart, dit Ysengrin, prenez-le donc par un bout et attachez-le-moi bien à la queue (de staart) ! »
Renart prend le seau et le lui attache à la queue de son mieux.
« Frère, dit-il, il vous faut maintenant rester bien tranquille, pour faire venir les poissons. »
Là-desus il s’est élancé près d’un buisson, le museau entre les pattes, de façon à surveiller le loup.
Voici Ysengrin sur la glace et le seau dans l’eau, rempli de glaçons à ras bord. L’eau commence à geler, à emprisonner (vastzetten) le seau fixé à la queue; bientôt il déborde de glaçons. La queue est gelée dans l’eau, puis scellée (vastgevroren) à la glace.
Ysengrin, dans l’espoir de se soulever (opstaan) et de tirer le seau vers lui, s’y essaie (probeert) à plusieurs reprises.
Désemparé (hulpeloos), inquiet, il se décide à appeler Renart, d’autant qu’il ne peut plus échapper aux regards : l’aube (de dageraad) blanchissait déjà l’horizon.
Renart lève la tête, ouvre les yeux, regarde autour de lui : « Frère, dit-il, laissez donc votre ouvrage (werk). Partons, mon très cher ami. Nous avons pris beaucoup de poissons. »
Et Ysengrin lui crie : « Renart, il y en a trop. J’en ai pris plus que je ne saurais le dire. »
Renart se mit à rire et lui dit carrément (recht in het gezicht) : « On perd tout à vouloir tout gagner. »
13) In welke tijd van het jaar speelt dit verhaal zich af ?
14) Waardoor wordt het vissen bemoeilijkt?
15) Welke methode bedenkt Renart om vis te vangen?
16) Op welke manier wordt Ysengrin erin geluisd?
17) In de laatste zin geeft Renart de moraal van het verhaal. Vertaal dit in een pakkende Nederlandse spreuk.
18) Zoek hoe het verhaal afloopt. Wat gebeurt er als de boeren de volgende ochtend bij de vijver komen? Vat het vervolg van Ysengrins avontuur samen.
19) Bekijk het onderstaande lijstje met kenmerkende aspecten voor de avonturen van Renart. Welke zie je terugkomen in het bovenstaande verhaal?
1 - Het meest voorkomende slachtoffer van Renart is de wolf Ysengrin. De twee personages zijn aartsvijanden, omdat Renart de vrouw en jongen van Ysengrin slecht behandeld heeft. Hij had namelijk hun eten gestolen.
2 - De wolf Ysengrin staat in de roman voor kracht en domheid.
3 - Renart wint altijd van Ysengrin door zijn listen.
4 - Renart misbruikt de naïviteit van zijn slachtoffers. Hij handelt niet alleen uit noodzaak (honger), maar ook omdat hij het bedriegen leuk vindt.
5 - Renart heeft het niet zo op de regeltjes. Het idee van deze verhalen was dat het publiek erom kon lachen. De verhalenvertellers gebruikten hiervoor alles (woorden, gebaren, situaties) om het zo komisch mogelijk te maken.