Een paar jaar schreef ik voor de website die ik toen voor mijn schrijfwerk bestierde elke woensdag een verhaaltje over De Man In Het Park. Hier zet ik in de loop der tijd een willekeurige selectie.
Nu nog even niet
De man in het park heeft eigenlijk geen tijd om in het park te zitten. Hij doet het toch. Dat verbaast hem altijd. Twee dingen verbazen hem eigenlijk. Ten eerste dat hij in het park gaat zitten terwijl hij weet dat hij eigenlijk moet werken en het verbaast hem dat hij zich er nog steeds over verbaast dat hij dit gedrag vertoont.
Het werk waar het omgaat is schrijfwerk. Hij moet achter z’n computer zitten en stukjes tekst tikken. Dat kan hij, dat doet hij al jaren. Daar verdient hij goed z’n brood mee. Hij weet hoe hij plannen en doelstellingen van derden moet vertalen naar een idee en daar kan hij dan ook passende woorden bij verzinnen. Maar elke keer weer stelt hij het uit en uit en uit, tot de deadline als de steen van Tantalus zijn hoofd dreigt te verpletteren.
De man in het park is niet lui. Vraag hem een kraan te repareren, hij komt bij je langs. Moet er een steiger getimmerd worden, hij slaat de palen in de grond. Is er een feestje te organiseren; heb je behoefte aan een goed gesprek bij een biertje; zoek je liefde op het eerste gezicht; de man in het park laat er zijn bankje graag voor in de steek, maar voor schrijfwerk doet hij dat niet. Dan zoekt hij z’n bankje juist extra vaak op. Het zitten op het bankje maakt deel uit van z’n schrijfwerk. Hij weet dat het altijd goed komt. Dat er geen spanning hoeft te zijn of het wel lukt. Dat als het klaar is, hij altijd bevangen wordt door een licht euforisch gevoel ‘Yes, het is toch weer gelukt’. Hij heeft die spanning nodig om tot iets komen. Zonder stress geen succes.
De man in het park heeft het juiste spanningsniveau bereikt. Hij staat op en verruilt het park voor zijn schrijfwerkplek, maar voor hij begint te werken schrijft hij eerst nog een stukje over z’n verbazing over z’n verbazing. De vraag is, wanneer loopt de spanning zo hoog op dat de rek voorgoed uit het elastiek is verdwenen en het niet meer in z’n oorspronkelijk vorm terugschiet.
Leo Bogers
Amsterdam, woensdag 28 april 2004
Zondagochtend elf uur. De stad is nog aan het bijkomen van de avond daarvoor. De Overtoom ligt leeg voor ons en het Surinameplein heeft alleen hinder van de opgebroken trambaan. Op de snelweg merk je dat buiten de stad het leven al eerder wakker is geworden. Bij Badhoevedorp gaat het dan ook mis. De elektronische regelneef geeft z’n waarschuwing af: 70. Z’n collega is een paar honderd meter verderop al strenger: 50. De rode lichten van de auto voor ons weten het beter: 0 km. De sirenes van de politie op de uitwijkstrook geven aan dat het serieus is: zondagochtend om elf uur en vijfendertig minuten staan we in de file op weg naar een familiefeestje in Haarlem. Mijn vader vierde zijn tachtigste verjaardag in Restaurant Dreefzicht aan de Haarlemmer Hout. Het verhaal kan nu een paar kanten opgaan.
Het zou over de Haarlemmer Hout kunnen gaan. Hoe ik daar ooit werd gefotografeerd. Naast de hertenkamp. In een trapauto geflankeerd door mijn vader en moeder en mijn zusje in de wandelwagen. Je ging zondags in je goeie goed bij opa en oma in Haarlem op bezoek en als je even heel rijk was liet de familie zich door een straatfotograaf vereeuwigen. Nu wordt je in elk obscuur eetcafé overvallen door illegalen met Polaroidcamera’s, maar toen was op de foto gaan een uitje.
Later fietste ik mijn pubertijd lang door die Hout naar school. Wij waren net na de moord op Kennedy van de Amsterdamse Bos en Lommerbuurt naar de Haarlemse Eindehoutbuurt verhuisd. Ik weet nog waar ik was toen ik van de moord hoorde: in onze eetkamer van ons oude huis in Amsterdam. Net zoals ik nog weet waar ik was toen de vliegtuigen zich in het WTC boorden: bij kapster DeeDee. Mijlpalen in ons collectieve geheugen. Verhuizen naar de rand van de Haarlemse Hout was voor de familie een behoorlijke stap omhoog op de sociale ladder. Van huur naar koop. De hypotheekrente was in de beginjaren zestig zo’n procent of anderhalf. Daar lagen mijn ouders behoorlijk wakker van.
In die tijd moest je zaterdagochtend nog naar school, terwijl werkend Nederland al een hele, vrije zaterdag had. Zo kon het gebeuren dat in die Hout volwassen manspersonen tijd hadden om uit het struweel te springen en te vragen of ik zin had met hen de bosje in te gaan. Opeens was de Franse les niet meer zo erg en ik ben nog nooit zo hard naar school gefietst.
Het betoog van dit verhaal zou ook de richting op kunnen gaan van de rijders die onze snelwegen onveilig maken door met een slakkengang op zondag nog steeds op familiebezoek te gaan. Het bezoek aan de familie hebben niet-zondagsrijders na de jaren zestig teruggebracht tot verjaar- en feestdagen. Toen wij stapvoets enkele kilometers waren opgeschoven zagen we ze inderdaad verkreukeld op de parkeerstrook staan.
Het zou ook een idee kunnen zijn om de kloven tussen de generaties te belichten. Moet je je ouders vermoorden voor je aan je eigen leven toe kunt komen. Wil een romanfiguur een eigen leven leiden dan maakt de schrijver hem/haar ouderloos. Kijk maar aan Harry Potter. Je moet er toch niet aan denken dat deze knaap zijn avonturen mis zou lopen omdat hij boeken lang bezig is te beramen hoe hij zijn vader zal vermoorden om met zijn moeder naar bed te kunnen gaan.
Deze zondag merkte ik weer dat zonen een heel andere relatie met hun vader hebben dan dochters. Mijn zus kan een tedere relatie met mijn vader hebben. Hij kan zich naar haar van z’n oude en verzwakte kant laten zien. Als we zijn boot schilderen zegt hij tegen mij dat hij nog wel een paar randjes kan doen terwijl hij even daarvoor met haar had afgesproken naar huis te gaan omdat hij moe is. Hij weet dat zij hem niet van zijn troon zal werpen. Ik ben blij dat ik dochters heb, want zij zullen geen pogingen ondernemen mij als leider van het roedel te verstoten.
Een vader die tachtig wordt is een heel dierbaar bezit, maar je wordt wel geconfronteerd met de pijn die het wisselen der generaties met zich meebrengt. Mijn vader wil niet weten dat hij ouder wordt. En ik ook niet. Waren we maar simpele zondagrijders. Met pech langs de weg, dan hoefden we niet na te denken over een vervolg op het verhaal. Met de sleepdienst weer naar huis en hopen dat de verzekering de kosten dekt.
Leo Bogers
Woensdag, 17 september 2003