Genetische diversiteit
Wat is genetische diversiteit?
Genetische diversiteit is het bestaan van verschillen in het DNA van een soort, ras of populatie. Dit betekent dat niet alle honden of katten binnen eenzelfde ras hetzelfde zijn. Ze hebben unieke genetische kenmerken die hen van elkaar onderscheiden. Deze diversiteit is cruciaal voor de gezondheid en het welzijn van dieren.
Klassiek wordt de genetische diversiteit weergegeven door de (gemiddelde) inteeltcoëfficiënt (F) van een dier (of populatie).
Waarom is dit belangrijk?
Genetische diversiteit helpt populaties zich aan te passen aan een veranderende omgevingen en vermindert de kans op erfelijke ziekten. Een populatie met een hoge genetische diversiteit heeft bijvoorbeeld een grotere kans dat sommige individuen beter bestand zijn tegen ziekten. Dit is vooral relevant voor fokkers, omdat het behouden van een gezonde genenpool essentieel is voor het fokken van sterke en vitale dieren.
Gevolgen van een lage genetische diversiteit
Verhoogde kans op erfelijke aandoeningen: Wanneer er weinig variatie is in het genenpool, is de kans groter dat schadelijke genen zich verspreiden. Dit kan leiden tot een hogere frequentie van erfelijke aandoeningen.
Verminderd aanpassingsvermogen: Dieren met een beperkte genetische diversiteit hebben minder mogelijkheden om zich aan te passen aan veranderingen in hun omgeving, zoals klimaatverandering of nieuwe ziekten. Dit kan hun overlevingskansen verminderen.
Verlies van vitaliteit: Een gebrek aan genetische diversiteit kan een impact hebben op de algemene vitaliteit van een dier. Het kan leiden tot een lagere melkgift bij moederdieren, lagere vruchtbaarheid, verminderde groei, slechtere weerstand en kortere levensverwachting.
Omgaan met genetische diversiteit
Als fokker kan je verschillende maatregelen treffen om de genetische diversiteit van een ras te behouden.
Inteelttoename
Klassiek wordt de genetische diversiteit weergegeven door de (gemiddelde) inteeltcoëfficiënt (COI) van een dier (of populatie). Belangrijker is echter het verschil in inteelt over generaties heen. Bij een stijging spreekt men over een inteelttoename en deze moet worden beperkt.
Maatregelen
De inteeltcoëfficiënt (COI) van een nakomeling mag maximum 1% hoger zijn dan de gemiddelde COI van beide ouders.
Hoe bereken je dit? Je berekent eerst de COI van beide ouders, op basis van minimum drie generaties. Vervolgens neem je hiervan het gemiddelde. Hierna reken je de COI uit van de pup/kitten uit deze combinatie op dezelfde wijze. Deze bestaat dus uit minimum vier generaties en mag max. 1% hoger liggen dan het gemiddelde van de ouders.
Voorbeeld: de kater/reu heeft een COI van 2% en de poes/teef een COI van 4%, beiden berekend over 3 generaties. Dit geeft een gemiddelde COI van 3%. De nakomeling mag dan maximaal een COI van 4% hebben, berekend over 4 generaties.
Een poes/teef mag niet worden gedekt door haar grootvader, vader, broer, halfbroer, zoon of kleinzoon.
Popular sire effect
Wanneer een reu/kater met wenselijke eigenschappen veelvuldig wordt gebruikt in de fok, spreken we over het "popular sire effect". Vaak gaat het om reuen en katers die wedstrijden wint en hierdoor zeer gewild is. Het resulteert in een vermindering van de genetische diversiteit van een ras en kan ongewild ook zorgen voor de verspreiding van ongewenste genetische eigenschappen in de populatie.
Maatregel
Om te voorkomen dat ziekte veroorzakende mutaties zich te veel verspreiden binnen het ras of de populatie, is het essentieel om een reu/kater niet te vaak te laten dekken. Zo beperken we de verspreiding van schadelijke genetische varianten en dragen we bij aan het behoud van de gezondheid van het ras op lange termijn.