Het kalf en de tuin - verhaal

Lang geleden leefden de mensen in grote families bij elkaar. Zo'n groep was een stam. In die tijd woonden de mensen nog niet op een vaste plek. Als er geen eten meer te vinden was, ging de stam op reis. De mensen reisden hun eten achterna.

Jurre was een oude man geworden. Omdat hij de oudste van zijn stam was, was hij ook de leider. Op een dag zei hij tegen zijn stam: 'Het is tijd om op reis te gaan. Als het volle maan is, vertrekken we.'

De mensen van de stam van Jurre hadden niet veel zin om hun spullen in te pakken. Ze wilden liever blijven waar ze waren. Maar Jurre zei: 'Het water komt. Binnenkort staat het tot hier.' Hij wees met zijn hand tot ver boven zijn hoofd.

Toen begrepen de mensen het. Er zat niets anders op dan weg te gaan. Ook Roem en Ronda, een jongen en een meisje uit Jurre's stam, pakten hun spullen in: hun bijlen van steen, hun kruiken van klei, hun warmste dierenvellen en zo veel eten als ze konden dragen.

Ze waren net op tijd. Jurre kreeg gelijk: het water kwam. En met het water vluchtten ook de dieren. De stam van Jurre werd ingehaald door wilde varkens, beren en een kudde runderen.

Roem kreeg zin om te jagen. Hij gooide zijn spullen neer, pakte zijn speer en wilde achter de runderen aan gaan. Maar Jurre hield hem tegen.

'Nee, Roem, dat is niet slim. We hebben al te veel om te dragen.'

Roem raapte zijn spullen op en sjokte achter de stam aan. Ronda bleef op hem wachten. Ze vond Roem de leukste jongen van de stam. Ze was een beetje verliefd op hem.

'Vind je het ook vervelend om altijd op reis te moeten gaan?' vroeg ze.

Roem knikte. 'Net als je een beetje gewend bent, moet je weer inpakken.'

'Zie je dat?' Ronda wees naar een kalf dat hijgend stilstond. Met angstige ogen keek het dier om zich heen.

'Hij is moe,' zei Roem. 'Hij kan de kudde niet bijhouden. Zal ik hem doodmaken? Zo'n kalf kunnen we samen wel dragen.'

Ronda schudde haar hoofd. 'Kijk,' zei ze. 'Het kalf volgt ons.'

Ronda had gelijk. Het kalf huppelde achter haar aan en begon op haat hand te sabbelen. Ronda gaf het dier te drinken uit haar kruik. Aan het eind van de dag bereikten ze een open plek aan de rand van het bos.

'Hier zij we veilig,' zei Jurre.

De mensen keken om zich heen. Het was een mooie plek, hoog en droog. De grond was goed. Er groeiden planten, struiken en bomen. Met hun handen boven hun ogen keken de mensen uit over het land. In de verte glinsterde het water van de zee.

'Zal ik nu het kalf slachten?'vroeg Roem aan Ronda. Hij had honger.

Ronda schudde haar hoofd. 'Ik laat hem leven,' zei ze. 'Misschien kun je nog een paar kalveren vangen.'

Roem lachte. 'Zal ik ook een paar wilde varkens voor je vangen? Misschien kun je die ook temmen,' grapte hij.

'Ja,' zei Ronda. 'Dat is een goed idee.'

Roem keek naar Jurre, hun leider. Die krabde zich op zijn kale hoofd en zei: 'Ronda heeft gelijk. Als het lukt om dieren te houden, kunnen we hier blijven wonen.'

De volgende dag ging Roem samen met Ronda het bos in. Met een visnet vingen ze twee biggen. Roems vader bouwde een stevige hut. Niet zo'n hut om snel weer af te breken, maar een hut om lang in te blijven wonen. Roem maakte achter de hut een hek van takken en twijgen, anders liepen de biggen en het kalf weg. Ronda verzamelde eten. Tussen twee stenen maalde ze het graan dat ze had gevonden.

In Drenthe had de stam van Jurre een goede plek gevonden om te blijven wonen. Alleen met de leider zelf ging het niet goed. Jurre was oud en zwak. Hij wist dat hij niet lang meer zou leven. Toch was hij niet verdrietig. Hij keek naar de mensen van zijn stam en zag dat ze gelukkig waren.

Niet lang daarna stierf hij. Om hem te eren maakten de mannen van de stam een bijzonder graf voor hem. Uit de omgeving sleepten ze de grootste stenen die ze konden vinden bij elkaar. Zo maakten ze een huisje van steen voor de doden, een hunebed. Wekenlang werkten de mannen aan het graf. Jurre was de eerste dode die in zo'n hunebed werd begraven.

Het gewone leven ging verder. Op een dag deed Roem een belangrijke ontdekking. Op de plek waar Ronda elke dag het graan maalde, kwamen kleine steeltjes uit de grond. Het werden stevige stengels waaraan zaadjes kwamen. Roem en Ronda ploegden een stukje grond om en stopten de zaden in de aarde. Aan het eind van de dag keken ze tevreden naar hun werk.

'Weet je wat grappig is?' zei Roem. 'Eerst moesten we altijd jagen en zoeken om aan eten te komen. Dat hoeft nu niet meer. Het eten heeft ons gevonden.'

Roem en Ronda bleven hun hele leven op de open plek bij het bos wonen. Ze waren de eerste boeren van ons land. En zo.... is het echt gebeurd.

Uit: Lang geleden- Arend van Dam & Alex de Wolf

PowerPoint opdracht bij verhaal de kalf en de tuin.docx