Embouchure

Copyright 2016 – Kees Vos

English translation – Art Marshall

Klarinet embouchure

Algemeen

De embouchure (in het frans: bouche=mond) omvat de volgende verzameling van fysieke onderdelen waarmee de klarinettoon wordt gevormd:

    1. De lippen

    2. De onderkaak

    3. De boventanden

    4. De mondholte

    5. De tong

    6. De kraakbeen onderdelen van het strottenhoofd

    7. Alle spieren die nodig zijn om de hier boven genoemde fysieke onderdelen te bedienen

In Brabant hebben ze het over ‘amazuur’, een verbastering van embouchure. Ze vragen daar: “Hoe is het met je ‘amazuur’?” wat op zich geen gekke vraag is: je embouchure moet getraind zijn om goed klarinet te kunnen spelen, de conditie van je lipspieren is essentieel. In de zomervakantie ‘hangen de meeste klarinettisten hun klarinet aan de wilgen’. Na een paar weken van ‘klarinetrust’ is de embouchure niet al te best meer, maar doorgaans kunnen klarinettisten het binnen een paar dagen met training wel weer op peil brengen.


Zichtbare en onzichtbare delen van de embouchure

welke delen van de embouchure zie je niet

De embouchure wordt niet alleen gevormd door het aanspannen van de lippen maar juist ook door de andere bovengenoemde fysieke onderdelen van de embouchure: de tong, de mond, de onderkaak en in het strottenhoofd. We kunnen aan de stand van de lippen de embouchure maar gedeeltelijk herkennen, de andere bepalende onderdelen van de embouchure zijn onzichtbaar en daardoor hoegenaamd onbesproken. In deze klarinet methodiek kom je juist meer te weten over de onzichtbare delen van de embouchure.

De persoonlijke embouchure

Iedere klarinettist heeft een ‘eigen’ persoonlijk geluid wat wordt gevormd met de embouchure en bepaald door het toonvoorstellingsvermogen. Beeld je tijdens het klarinetspelen in wat voor jou de mooiste klank is, experimenteer en zoek ook naar andere klanken. Ontwikkel hiermee je toonvoorstellingsvermogen. De fysieke onderdelen van de embouchure zijn je gereedschap hiervoor. Hoe je ze gebruikt lees je in deze klarinetmethodiek.

Tip: Om jezelf te laten inspireren en aanmoedigen ga je naar klarinetles, beluister je andere klarinettisten, bezoek je masterclasses of maak je een geluidsopname van jezelf.

De embouchure herkennen

De embouchure wordt niet alleen gevormd door lipspanning maar juist ook door de andere fysieke onderdelen van de embouchure: de tong, de mond, de onderkaak en in het strottenhoofd. We kunnen aan de stand van de lippen de embouchure maar gedeeltelijk herkennen, de andere bepalende onderdelen van de embouchure zijn onzichtbaar en daardoor hoegenaamd onbesproken.

De onbewuste embouchure

Klarinettisten zijn meestal niet in staat een omschrijving te geven van hun eigen embouchure, het is een abstract en onbewust gebeuren. Vergelijkbaar met spraak, weet men over het algemeen ook de stand van de mond niet waarmee woorden uitgesproken worden. Om jouw ideale klank op je klarinet te produceren ben je blijkbaar in staat door “trial-and-error” tevreden te worden met wat je hoort zonder een bewuste stand van de embouchure aan te nemen.

De bewuste embouchure

Toch kan een bewust gekozen embouchure je adequaat helpen een bepaalde manier van klarinetspelen toe te passen. Bewustwording van de embouchure is een proces wat je in gang zet door uit je hoofd al improviserend klanken en effecten op je klarinet uit te proberen waardoor je gedwongen wordt je embouchure bewust te veranderen. Leer bijvoorbeeld een toon te laten zakken (dat komt in de praktijk goed van pas voor zuiver spelen, klezmer en ‘blue notes’ in de jazz). Of leer de glissando, dat eist een combinatie van verschillende aanpassingen van de embouchure. Stap voor stap uitleg van de glissando leg ik hier uit.

Algemeen

Balans tussen riet en embouchure

balans tussen materiaal en fysieke onderdelen

Voor een goede trilling van het riet moet er een balans gezocht worden tussen de hoeveelheid druk door de lippen en de onderkaak ten opzichte van de rietsterkte in combinatie met de bouw van de baan van het mondstuk. Ook de positie van het mondstuk, de plek waar de onderlip het riet raakt, speelt hierbij een rol. Verandering van één van deze onderdelen kan gecompenseerd worden door aanpassing van een ander onderdeel waarbij het riet goed blijft trillen.

Een paar voorbeelden:

  • Lichtere rieten kun je compenseren met minder druk tegen het riet door middel van een lage onderkaak.

  • Meer druk op het riet door de onderkaak kun je compenseren met zwaardere rieten.

  • Zwaardere rieten kun je compenseren met een ander type baan van een mondstuk.

Vermijd het toepassen van extremen in het zoeken naar je balans tussen riet en embouchure, zoals bijvoorbeeld zware rieten in combinatie met hoge druk met de lippen door de onderkaak. Zoek in plaats daarvan een goede balans met gebruikmaking van subtiele spierkracht en soepel materiaal.

In onderstaande hoofdstukken ga ik dieper in op bovenstaande onderwerpen.

De positie van het mondstuk

Je plaatst je onderlip op het riet daar waar het riet de baan van het mondstuk raakt. Hoe verder je het mondstuk in je mond plaatst, hoe minder het riet naar het mondstuk toe buigt en des te makkelijker het zal trillen dan dat je het mondstuk minder ver in je mond plaatst. Doe hiervoor een testje door met je duim op verschillende plaatsen tegen het riet drukken en te kijken wat er gebeurt met de tip-opening van het riet. Je kunt hiermee invloed uitoefenen op het dempen van de trillingen en de grootte van het trillend oppervlak van het riet variëren. Experimenteer in kleine stapjes van ver en minder ver in je mond zodat de verschillende gevolgen in de praktijk duidelijk worden:

    1. Een wat verder in de mond geplaatst mondstuk zorgt voor een makkelijk trillend riet met een volle forse toon. Er is een lage weerstand met blazen. De toon zakt makkelijk in frequentie wanneer je sterker gaat spelen. Het risico van piepen is groot doordat het riet behoorlijk vrij trilt.

    2. Een wat minder ver in de mond geplaatst mondstuk zorgt ervoor dat het riet minder goed kan trillen doordat het riet dichter tegen het mondstuk aangedrukt wordt. De toon klinkt ‘dun en geknepen' met een scherp randje en weinig volume. Er is een hoge weerstand met blazen waardoor de toon moeilijk in volume sterker kan worden tot het moment waarop je door toenemende luchtdruk de weerstand doorbreekt, je lippen ontspannen en het riet plotseling vrijer trilt waardoor je toon ineens sterker wordt.

Invloed van de onderkaak en de lippen

Naast de positie van het mondstuk in de mond wordt de mate van druk tegen het riet bepaald door een combinatie van twee dingen:

    1. een hoge of lage stand van de onderkaak. Probeer met een lage stand van de sterke onderkaak een te hoge druk tegen het riet te vermijden.

    2. een aangespannen of slappe toestand van de onderlip. Een aangespannen onderlip geeft een gunstige lichte druk tegen het riet. Om de onderlip in deze ideale aangespannen toestand te kunnen krijgen moeten eerst de mondhoeken naar binnen aangespannen worden met de wangen iets naar elkaar toe. Maak met je lippen een O vorm. Een onderlip die te ver naar buiten of naar binnen staat, kan zich niet goed aanspannen.

Flexibele embouchure

Door een grote druk van de harde onderkaak te vermijden en een lichte druk van de aangespannen zachtere onderlip toe te passen kan het riet makkelijk trillen en zit het mondstuk vrij los in de mond zodat er ruimte is voor kleine embouchure aanpassingen zoals klankverschillen, zuiverheid en effecten. Ik noem het: flexibele embouchure.

Conditie van de lippen

Om dit ideale flexibele embouchure te kunnen volhouden is conditie van de lipspieren door voldoende klarinetstudie een noodzakelijke basisvoorwaarde. Door vermoeidheid van de lipspieren neemt de onderkaak geleidelijk de taak van de slapper geworden lippen over. Van een los flexibel embouchure is op dat moment minder sprake. De ongenuanceerde druk vanuit de onderkaak zorgt ervoor dat het riet verder naar binnen buigt. De weerstand van blazen neemt toe doordat de lucht moeilijker door de kleiner geworden tip-opening kan. De toon klinkt ‘dunner en geknepen’. Er is geen mogelijkheid meer voor subtiele aanpassingen van de embouchure. Bovendien is de ruimte in de mondholte kleiner geworden door de hogere stand van de onderkaak ten opzichte van het gehemelte. Klarinetspelen wordt helemaal onmogelijk als het laatste beetje lipspanning niet meer op te brengen is. Elke klarinettist kent dit verschijnsel ;-(. Nadat de lipspieren zijn uitgerust is een los embouchure weer ons uitgangspunt.

Oefening ter bewustwording van drukverschillen tegen het riet

Met het spannen van de onderlip in combinatie met de positie van de onderkaak zijn de drukverschillen tegen het riet met de volgende oefening te voelen:

    1. Plaats je wijsvinger tegen je onderlip met je nagel tegen je boventanden. De onderkant van je vinger is nu even de plaatsvervanger van het riet.

    2. Sluit je lippen rondom je vinger met naar binnen aangespannen mondhoeken, de wangen iets naar elkaar toe en een aangespannen opgetilde onderlip.

    3. Voel de mogelijke drukverschillen tegen de onderkant van je wijsvinger en je nagel bij verschillende verticale standen van je onderkaak.

    4. Voel vooral dat je de mogelijkheid hebt te kunnen spelen met een zeer lichte druk door de toepassing van een flexibele embouchure (lage stand van de onderkaak en aangespannen zachtere opgetilde onderlip) zonder dat er lucht langs het mondstuk ontsnapt.

De voordelen van een flexibel embouchure op een rij

    1. Met een lichte druk van een aangespannen opgetilde zachtere onderlip buigt het riet minder naar de baan van het mondstuk, de lucht stroomt makkelijker door en het riet wordt niet overbodig gedempt, het trilt over een groter oppervlak door wat resulteert in een volle klank zonder scherp randje.

    2. Met een lichte druk tegen het riet heb je nog de mogelijkheid het riet subtiel naar binnen te buigen voor effecten zoals bijvoorbeeld vibrato en zuiverheid.

    3. De algehele onderlinge zuiverheid van de tonen op je klarinet is beter met een lichte druk in vergelijking met een hardere druk tegen het riet. Met een hardere druk zijn zachte tonen vaak te hoog. Als je dan sterker gaat blazen is de harde druk tegen het riet moeilijker vol te houden. Gedwongen ontspannen de lippen zich waardoor toonhoogtes zakken. Bepaalde tonen zijn hier in vergelijking met andere tonen gevoeliger voor wat nadelig werkt voor de onderlinge zuiverheid op je klarinet. Een lichte druk op het riet geeft bij volumeverandering zuiverder onderlinge frequenties.

    4. De legato-registerwisseling blijft zelfs met een lichte druk tegen het riet een lastige hindernis maar met een harde druk wordt het nog lastiger. De tonen in het eerste register (het schalmeiregister) spreken met een hardere druk nog redelijk goed aan maar in het tweede register (het klarinetregister) spreken ze met dezelfde harde druk slecht aan. Conclusie: met een lichte druk trilt het riet bij de registerwisseling makkelijker door.

    5. Met een lage stand van de onderkaak is er minder druk op de voortanden.

    6. Met een lage stand van de onderkaak ontstaat er extra ruimte in de mondholte wat een positieve invloed op je klank heeft. Je mond fungeert meer als 'klankkast'. Bovendien kan de lucht met een lage kaakstand makkelijker naar voren doorstromen en is er in je keel en strottenhoofd ook meer ruimte (meer een vorm zoals je geeuwt of een ruit laat beslaan).

    7. Met een lage stand van de onderkaak is er ruimte je wangen naar elkaar toe te bewegen en je mondhoeken naar binnen aan te spannen waardoor je adem effectiever naar het riet wordt gefocust. Je adem komt nu hoofdzakelijk ten goede van het riet en minder er omheen wat resulteert in meer klank en minder ruis.

Het riet

Voor het toepassen van een flexibel embouchure is een goed riet een voorwaarde, dat wil zeggen een riet wat niet door extra druk tegen het riet geholpen hoeft te worden om goed te trillen.

De kenmerken van een goed riet zijn

    1. Een gemiddelde rietsterkte (bijvoorbeeld Vandoren nummer 3). Het blaast niet te zwaar en niet te licht, het is door licht schuren aangepast aan het mondstuk zodat de weerstand aan de linker- en rechterkant en in het midden in balans is.

    2. Het heeft weinig (of geen) extra druk vanuit de onderkaak nodig om in trilling gebracht te worden.

    3. Het ruist weinig (of niet) en begint direct geluid te maken als je het zacht aanblaast. Het heeft daarnaast genoeg ‘body’ om meer lucht aan te kunnen als je sterker gaat blazen, het blijft dan mooi rond van toon klinken.

De kenmerken van de verschillende sterkten van rieten

    1. Zware rieten klinken vol en rond van toon, maar hebben extra druk door de onderkaak nodig om in trilling gebracht te worden waardoor een losser, flexibel embouchure uitgesloten is. Deze situatie is niet ideaal maar wel noodzakelijk om geluid te kunnen produceren. Met zware rieten veroorzaak je zelf ongewenste weerstand. Als oplossing kun je het riet met schuren lichter maken zodat je wel met een losser embouchure kunt spelen.

    2. Lichte rieten bespeel je met een zeer los embouchure. Ze veranderen je klank van ‘klassiek’ naar ‘jazz’ of ‘klezmer’. Effecten zoals bijvoorbeeld vibrato en verandering van toonhoogte zijn makkelijk uitvoerbaar. Door de zeer geringe weerstand hebben lichte rieten snel een ‘scherpe’ of ‘dunne’ toon als je sterker gaat spelen. Te lichte rieten zijn niet ideaal. Je kunt ze met een rietenknipper verbeteren alhoewel er risico is op scheef of teveel afknippen (dat is tenminste mijn ervaring).

    3. Rieten met een gemiddelde sterkte blaas je zonder overbodige druk van de onderkaak op het riet aan. Zij geven je de mogelijkheid met een losser flexibel embouchure te blazen waardoor je ruimte hebt de druk op het riet te variëren. In alle registers en volumes blijft de toon vol, rond en gemiddeld zuiver van stemming. Het is een kwestie van zoeken naar een goede gemiddelde rietsterkte waarmee je alle manieren van klarinetspelen kunt toepassen.

De behandeling van een riet

Behandel nieuwe rieten met beleid, het hout (Arundo donax, pijlriet) moet nog ingespeeld worden wat inhoudt dat ze in het begin nog makkelijk vocht met stofjes uit het speeksel opnemen waardoor het hout wat harder wordt.

Elk riet uit een doos is verschillend. Ik haal ze uit de verpakking en geef ze achterop aan de onderkant met potlood een nummer. Zo heb je met 10 rieten ruime keus en kun je ze uit elkaar houden. Meestal moet er nog iets geschuurd worden voor aanpassing aan je mondstuk. Blaas hiervoor het riet eerst aan op de ene en dan op de andere hoek met een zeer los embouchure, eventueel met je boventanden los van het mondstuk en bepaal aan welke kant het riet moeite heeft om geluid te produceren. Schuur aan die kant onder het dunne doorschijnende bovenste gedeelte iets af. Ik doe dat met de bolling van een klein krom mesje, waarmee je vooral met strijklicht kunt zien waar je plaatselijk schuurt. Schuur kleine beetjes met een lichte druk tot de rechter- en linkerkant in balans zijn. Als het riet dan nog ruist, schuur dan een heel klein beetje in het midden. Twee keer heen en weer met het mesje kan al genoeg zijn. Ik schuur het riet als het gewoon op het mondstuk vast zit, dan is het makkelijk en snel te testen. Veeg het zaagsel eraf, maar let op dat het niet achter het riet komt te zitten. Het is beter een riet over meerdere dagen te bewerken dan in één dag resultaat te willen boeken. Laat het eerst drogen en test het de volgende dag weer. Je kunt altijd weer verder gaan met bewerken als dat nodig is.

De embouchure in de verschillende klarinetregisters

Het eerste en tweede register

Om in het eerste register (het schalmeiregister) en het tweede register (het klarinetregister) een volle, ronde, minder scherpe klank te hebben, vermijd je teveel druk op het riet door je onderkaak naar beneden te houden, de mondhoeken naar binnen aan te spannen en een stevige, aangespannen onderlip tegen het riet aan te houden. Vermijd dus dat de sterke kaken met de harde tanden het riet te veel dempen door te hoge druk. De trillingen moeten zich immers naar het dikkere gedeelte van het riet goed kunnen voortzetten, een kleiner trillend oppervlak zou een scherpere minder volle toon veroorzaken. Streef ernaar dat het materiaal zoals het riet, het mondstuk en de buis van je klarinet hoofdzakelijk de weerstand bepalen en niet de druk van de onderkaak.

a. neusgat - b. neusholte - c. lippen - d. tanden - e. tandkasrichel - f. hard verhemelte - g. zacht verhemelte - h. huig - i. tongpunt - j. tongblad - k. tongrug - l. strottenklepje - m. stembanden - n. luchtpijp - o. slokdarm

Aanpassing van de embouchure voor de hoge tonen A'' - C''' in het tweede register

Iedere klarinettist weet zich nog wel het moment te herinneren dat je voor het eerst richting de hoge C''' speelt. Het komt zelden voor dat je die hoge tonen er in één keer goed uit krijgt. Meestal vallen de tonen naar beneden. Ik noem deze foute tonen "ondertonen". Door wat langer te oefenen gaan ze na een tijdje zonder problemen. Maar waarom ging het de eerste keren mis en later goed? Blijkbaar heb je je onbewust aangepast. Bij staccato-hoge-tonen blijf je de ondertonen vaak nog heel even aan het begin van de toon horen. Bewustwording van de embouchure bij deze hoge tonen kan je helpen om er beter mee om te gaan. Lees de uitleg hieronder.

Luchtpijp en tuinslang

Vergelijk je luchtpijp met een tuinslang waar water uitkomt. Je kunt de straal water meer snelheid geven en verder laten komen door met je duim (vergelijk met strotklepje) het uiteinde van de tuinslang (luchtpijp) gedeeltelijk af te sluiten. Om de hoge tonen er uit te krijgen moet het strotklepje door een kleine achterwaartse beweging van de tongbasis zich over de luchtpijp heen buigen waardoor de lucht van achter uit de mond anders, wellicht met meer snelheid, uitgeblazen wordt Het is een verandering (zonder gebruik te maken van de stembanden) van de ohhh…. naar de uhhhh…stand. Wat er precies met de lucht veranderd weet ik niet maar het is een feit dat hoge tonen er niet goed uitkomen zonder deze embouchure-aanpassing. De beweging van het strotklepje is een onbewust gebeuren wat bij klarinettisten automatisch gaat. Streef er tijdens het spelen van deze hoge tonen naar dat de andere onderdelen van de embouchure zoveel mogelijk in de losse en flexibele stand blijven: 1. de mondhoeken naar binnen aangespannen 2. de wangen iets naar elkaar toe 3. een aangespannen en omhoog gerichte onderlip 4. een lage stand van de onderkaak 5. een lage ligging van de tong en 6. de boventanden losjes tegen het mondstuk. Je komt er achter dat de hoge tonen A’’ t/m C’’’ niet geknepen en scherp hoeven te klinken en dat alleen een aanpassing van de tongbasis met het strotklepje nodig is om die hoge tonen in het tweede register zuiver en zonder ondertonen te laten klinken. De onderkaak kan laag blijven waardoor de toon vol en rond blijft.

De ondertoon oefening

Om tonen in het tweede en derde register vanaf A'' - C''' op je klarinet te kunnen spelen is aanpassing in het strottenhoofd in ieder geval nodig. Deze aanpassing in het strottenhoofd gebeurt door veranderende houding van de tongbasis en het strotklepje. Deze verandering doe je automatisch als je klarinet speelt en leer je onbewust aan. Controleer zonder klarinet wat deze verandering inhoudt door je adem fluisterend (zonder stembanden) van Hòòò naar Hùùù te laten gaan. Pas daarbij je adem spaarzaam toe, net zoals je klarinet speelt.

Ter bewustwording van deze aanpassing achter in het strottenhoofd kun je de volgende oefening doen:

  • Stap 1: speel een E' (een D' of F' kan ook).

  • Stap 2: druk al spelend de duodeciem-klep (registerklep) in met als ongewoon resultaat een fout laag geluid; een geluid dat je herkent van vroeger, toen je voor het eerst hoge tonen ging spelen, vanaf A'' - C''' kwamen ze er niet goed meer uit, de toon "viel naar beneden”. Ik noem dit foute lage geluid: "ondertonen". Als je deze Stap 2 doet, blijkt dat het laten horen van "ondertonen" lastig is, meestal schiet je gelijk door naar een normale B'', A'' of C'', dan sla je de ondertoon dus over. Probeer daarom drie verschillende starttonen D' - E' of F' uit.

  • Stap 3: Verander op een bepaald moment, al spelend, bewust de ondertoon naar de normale toon B'', A'' of C'' door de stand in het strottenhoofd veranderen waarbij je adem van Hòòò naar Hùùù gaat, zonder de greep te hoeven veranderen.

Belangrijk bij deze oefening is dat je stap 1 t/m 3 naadloos laat verlopen, dat wil zeggen: ontspan je lippen niet tussendoor en laat je adem doorlopen.

Waarom deze oefening?

  • Het stelt je in staat om op je klarinet hoge en lage tonen te leren spelen met een bewust veranderende houding in het strottenhoofd.

  • Je kunt nu anticiperen op de toonhoogtes met als resultaat dat je makkelijker afwisselt in registers.

  • De hoge tonen klinken beter doordat je weet wat je doet en de lage tonen klinken voller door bewust daar te ontspannen.

  • Je leert de houding in het strottenhoofd onafhankelijk te gebruiken ten opzichte van de andere gedeelten van de embouchure.

Het derde register

In het derde register (het altissimo register, vanaf C’’’) worden de tonen door een combinatie van aanpassingen van de embouchure geproduceerd:

Naast de hierboven beschreven verandering van de embouchure achter in de mond voor de hoge tonen A’’ t/m C’’’ moet nu ook voor in de mond de druk op het riet door de onderkaak met de ondertanden en de onderlip opgevoerd worden om de tonen boven de C''' er uit te krijgen. Het riet moet extra doorbuigen om in toenemende mate contact te maken met de baan van het mondstuk waardoor het onderste gedeelte van het riet gedempt wordt en de bovenkant een kleiner trillend oppervlak krijgt.

Beheersing en praktijk van het derde register

Leer voor een optimale beheersing in het derde register de twee hierboven genoemde verschillende aanpassingen van de embouchure, achter en voor in de mond, onafhankelijk van elkaar toe te passen. Voor een goede toonvorming in het derde register is het van belang de aanpassing van de embouchure voor in de mond met de onderkaak zo lang mogelijk uit te stellen.

De veronderstelling dat de druk op het riet door de onderkaak (in de volksmond lipspanning genoemd) voldoende zou zijn om tonen in het derde register te kunnen produceren, komt voort uit het feit dat de embouchure-aanpassing voor in de mond door de onderkaak onbewust automatisch leidt tot een beweging achter in de mond van de tongbasis met het strotklepje. Als je voor in de mond slechts lipspanning zou toepassen zonder aanpassing achter in de mond, komen de hoge tonen in het derde register er niet uit.

In de praktijk is oefening voldoende om resultaat te boeken in het derde register. Je studeert, experimenteert en luistert naar je resultaat zonder exact te weten welke van de twee aanpassingen (voor of achter in je mond) je met de embouchure gedaan hebt. Door bewustwording van de embouchure-onderdelen werk je wel effectiever en heb je mogelijkheden om tot een optimale klank te komen.

Oefen de zuiverheid van het derde register met oktaaf-sprongen vanuit het tweede register. De tonen in het tweede register klinken zuiver, je hoort van daaruit met de oktaaf-sprong direct of de hoge toon klopt. Oefen de tonen in het derde register ook eens zonder geluid, zo leer je de grepen opeenvolging zonder last te hebben dat tonen er niet goed uitkomen.


Om effect van geleidelijk veranderende toonhoogte op een klarinet te horen, kan je op de video's naar het bovenstaande nummers “At Sundown” en "Clarinet a la King" luisteren, die Kees Vos (klarinet) met Leon de Kroes op (gitaar) tijdens een docentenconcert van “Scholen in de Kunst” Amersfoort op vrijdag 25 januari 2008 en vrijdag 19 februari 2010 gespeeld heeft.

In het nummer “Clarinet á la King” heeft Kees tijdens de improvisatie de glissando in het derde register nog verder door laten lopen boven de C”’. Hiervoor gebruikte hij de zijkleppen op zijn klarinet. Luister en kijk naar de video die is opgenomen in 2008 in de Muziekzaal op de Muurhuizen in Amersfoort.


Speciale toepassing van de embouchure halverwege de mond

Naast embouchure aanpassingen 'voor in de mond' met druk op het riet en 'achter in de mond’ met het strotklepje, kan de embouchure ook 'halverwege de mond' door middel van het optillen van de tong aangepast worden.


a. neusgat - b. neusholte - c. lippen - d. tanden - e. tandkasrichel - f. hard verhemelte - g. zacht verhemelte - h. huig - i. tongpunt - j. tongblad - k. tongrug - l. strottenklepje - m. stembanden - n. luchtpijp - o. slokdarm

Glijdende tonen, de glissando naar beneden

Door 'halverwege je mond' een gedeelte van je tong op te tillen wordt de toonhoogte geleidelijk lager. Je tilt het gedeelte van je tong tussen tongblad en tongrug op richting de overgang van het zachte gehemelte naar het harde gehemelte (zie de tekening). Er ontstaat hierdoor een vernauwing in de mondholte. De luchtdruk wordt achter in de mond hoger en voor in de mond lager. Dit veroorzaakt dat de toonhoogte zakt. Met deze techniek kan je glijdende tonen oftewel glissando's op je klarinet maken. Vooral de tonen vanaf de G” tot en met de C”’, in het hoge gedeelte van het tweede register, lenen zich hier goed voor. Je kunt deze tonen in het gunstigste geval tot een grote terts interval geleidelijk laten zakken. Op het moment dat je de toon te snel laat zakken val je van de glijdende toon af naar een ondertoon.

Oefening van de naar beneden glijdende toon in stappen

Deze embouchure techniek van naar beneden glijdende tonen vergt nogal wat oefening. De hieronder staande stap voor stap oefening kan je helpen het te leren. Doe de oefening eerst zonder klarinet om bewust te worden van de bewegingen die je juist wel en juist niet met je tong moet maken. Herhaal de oefening daarna met je klarinet vanaf de toonhoogte G'' en daarna steeds een toon hoger beginnend bij punt 4. van de oefening. Let er goed op dat je stembanden altijd in rust blijven. De klanken die je bij deze oefening maakt spreek of zing je dus niet hardop, je hoort ze slechts fluisterend en als je de oefening met je klarinet doet pas je dezelfde bewegingen met je tong toe waarbij je het geluid van het fluisteren nu niet meer hoort.

    1. Adem langzaam uit met een iets geopende mond in een O-vorm met naar binnen aangespannen mondhoeken, een aangespannen omhoog gerichte onderlip en een lage ligging van je tong, oftewel het flexibele embouchure, beschreven in de vorige aflevering van De Klarinet.

    2. Pas punt 1 toe en zing fluisterend de ‘oh’-klank met een lage toon, de lucht kan vrij uitstromen, er zijn geen obstakels.

    3. Pas punt 1 weer toe, maar zing nu fluisterend de ‘uh’-klank met een hoge toon. Ervaar het embouchure verschil achter in je mond door fluisterend vanuit een lage naar hoge toon te zingen, de ‘oh’-klank verandert automatisch naar de ‘uh’-klank. De lucht kan achter in je mond bij de ‘uh’-klank minder vrij uitstromen omdat het strotklepje dan iets over de luchtpijp gebogen is. De hoge tonen vanaf G'' die we hier oefenen hebben juist de embouchure stand met de ‘uh’-klank nodig.

    4. We gaan nu de toon naar beneden laten glijden. Pas punt 1. en 3. toe en til je tong halverwege je mond langzaam iets op in dezelfde richting als wanneer je een 'j'-klank fluisterend zou gaan zeggen. Houd deze opgetilde toestand van je tong halverwege je mond aan en je hoort een fluisterende sissende ‘iiiiihhih’-klank.

    5. Bij punt 4 blijft de punt van je tong laag liggen.

    6. Bij punt 4 bewegen je onderkaak, je lippen en je wangen niet met je tong mee. Zij behouden dezelfde positie. Controleer dit in de spiegel of voel met je rechterhand dat je onderkaak niet meebeweegt.

    7. Bij punt 4 zorg je ervoor dat je adem voldoende door blijft stromen ondanks de obstakels die je met je tong veroorzaakt.

Meer voordelen van de glissando

Het leren van naar beneden glijdende tonen helpt je een nog flexibeler embouchure te krijgen omdat je embouchure correcties in het midden van je mond onafhankelijk van embouchure voor en achter in je mond leert toepassen.

De naar boven glijdende toon

Een volgende stap van deze embouchure techniek halverwege je mond is om de glijdende toon van beneden naar boven te leren maken.

Je begint dan met een omhoog getilde gedeelte van je tong halverwege je mond en laat hem naar beneden zakken tot in de 'normale' positie. Om met een omhoog getilde tong te beginnen heb je nogal wat ervaring nodig om in één keer deze positie in te nemen.

De glissando in de praktijk

De glijdende toon wordt met de klarinet toegepast in de klezmermuziek of bij ‘blue notes’ in de jazz. Je kunt deze techniek ook subtiel gebruiken om tonen een beetje te laten zakken voor zuiverheid.

De lange glissando

Met de lange glissando ga je weer een stap verder met het leren van glijdende tonen. Voordat je deze techniek wil leren zul je eerst de glijdende toon naar beneden goed onder de knie moeten hebben.

Rhapsody in Blue

Elke klarinettist kent de prachtige glissando solo voor de klarinet aan het begin van de ‘Rhapsody in Blue’ van George Gershwin. De klarinetglissando lijkt een onmogelijke opgave, maar toch is het te leren. Voor succes geldt ook hier: experimenteer veel en luister hoe andere klarinettisten het doen. De hele solo omvat het bereik van bijna drie oktaven van de klarinet. De solo begint met een triller op de lage G van de klarinet die over gaat in de glissando tot de C''', uitgeschreven in 17 tonen. De eerste helft van de glissando, het eerste register, de registerwisseling en het pink-kleppengedeelte in het tweede register zijn niet geschikt om de toon te laten glijden. Tot en met daar is de solo een vloeiende diatonisch toonladder van C. Het open gaten gedeelte in het tweede register van de klarinet maakt een glijdende toon wel mogelijk en begint op de D”-greep en eindigt op de C”’. De overgang van diatonisch naar glijdend moet naadloos in elkaar over gaan.

De techniek van de glissando in stappen

    1. Gebruik een losse embouchure die net genoeg spanning heeft om eventuele ondertonen te vermijden.

    2. Gebruik een riet met een gemiddelde weerstand (Nr 3), een riet wat niet te zwaar maar ook niet te licht is.

    3. Zorg voor voldoende ademsteun en adem tijdens de hele solo.

    4. Begin de lage G-triller langzaam met een fp aanzet en een licht crescendo tijdens de triller. Tril van langzaam naar snel.

    5. Speel daarna in een vloeiende beweging vanaf de lage G de tonen van de diatonisch toonladder van C naar de D”-greep.

    6. Vanaf de D”-greep speel je met een glijdende toon door naar de C”’-greep. De D” is het omslagpunt van diatonisch naar glissando.

    7. Zorg ervoor dat je de D”-greep passeert met een embouchure waarbij het gedeelte van je tong halverwege de mond, tussen het tongblad en de tongrug, opgetild is richting de plaats waar het zachte gehemelte overgaat naar het harde gehemelte, vergelijkbaar met de stand zoals je de ‘j’ klank uitspreekt. Zorg er ook voor dat de positie van de punt van je tong laag is.

    8. De ontstane vernauwing halverwege je mond door de opgetilde tong zorgt voor een hogere luchtdruk achter in de mond en een lagere luchtdruk voor in de mond. Deze vernauwing moet tijdens het glissando van de D”-greep naar de C”’-greep in stand blijven. Door deze vernauwing met de daaruit voorkomende drukveranderingen klinken de tonen op je klarinet lager in vergelijking met hun normale frequentie.

    9. Vanaf de D”-greep maak je het glissando door je vingers tegelijkertijd langzaam van de toongaten af te laten glijden. De vingers van je rechterhand glijden een fractie eerder van de toongaten in vergelijking met de vingers van je linkerhand. Ik beweeg hierbij mijn vingers naar buiten toe maar ik ken ook een klarinettist die zijn vingers naar binnen toe beweegt.

    10. Je bent klaar met het glijden van je vingers op het moment dat je aangekomen bent op de C”’-greep. De glissando tot de werkelijke C”’-frequentie is dan nog niet klaar omdat de vernauwing door de opgetilde tong nog steeds aanwezig is. De C”’-greep klinkt op dat moment nog te laag. Door de tong van het gehemelte af naar beneden te bewegen, verdwijnt de vernauwing geleidelijk en stijgt de toon naar de C''' frequentie. Tijdens deze laatste actie blijft de C”’-greep gehandhaafd. De verlaagde luchtdruk, voor in de mond, wordt teniet gedaan waardoor de glissando verder af gemaakt wordt naar de normale C”’-frequentie.

    11. Voer de bovenstaande handelingen vloeiend achter elkaar uit tot één samengevoegde actie.

    12. Door veel te experimenteren en de glissando eerst van boven naar beneden te oefenen en de onderdelen apart te doen gaat de klarinetsolo van Gershwin je op den duur lukken.

Staccato

Een mooie staccato toon klinkt kort, licht en helder.

Het uitgangspunt voor staccato is de lage adembeheersing vanuit het middenrif wat vooral voelbaar is wanneer het tempo van de opeenvolgende staccato tonen laag is zodat korte luchtstootjes en ingehouden adem elkaar afwisselen. De functie van de punt van de tong met de aanzet tegen de rand van het riet is er om de staccato toon een helder geluid te geven.

Stap voor stap oefeningen voor staccato op je klarinet:

    1. Aanzet van de tong: Op je klarinet tik je zonder te blazen met de punt van je tong tegen de rand van het riet met een snelheid van één keer per seconde. Je merkt dat de punt van je tong ontspannen kan aantikken terwijl het gedeelte van je tong achter in je mond en je onderkaak in rust zijn. Signaleer eventuele meebewegingen van je tong achter in je mond en je onderkaak tijdens het aantikken door met één hand aan je strottenhoofd of je onderkaak te voelen. Je kunt ook in de spiegel kijken. Als het goed is zie je vrijwel niets meebewegen terwijl de punt van je tong voor in je mond het werk doet.

    2. Embouchure: Speel een mooie lange toon op je klarinet met een embouchure van naar binnen aangespannen mondhoeken, een aangespannen omhooggetilde onderlip en een lage kaakstand. Dit embouchure geeft minder druk op het riet waardoor vooral de tonen vanaf het tweede register directer aanspreken. Voor een goed staccatospel is het direct aanspreken van tonen een voorwaarde, ze moeten er immers bij ieder luchtstootje onmiddellijk uitkomen, het riet moet direct in trilling gebracht kunnen worden. Voor een snelle correctie van de embouchure is geen tijd. Anticiperen met een embouchure van een lage kaakstand is daarom belangrijk. Een bijkomend voordeel hiervan is ook dat de toon voller van klank blijft door een grote mondholte.

    3. Ademhaling: Controleer zonder klarinet de middenrif ademhaling. Tijdens het staccatospel zijn de spieren in je zij boven je heupen aangespannen en maak je met je buikspieren snelle korte bewegingen naar binnen waardoor luchtstootjes naar boven ontstaan. De korte luchtstootjes zijn voelbaar in de voor en zijkant van de buik. Je kunt dat controleren door één hand op je buik te leggen en de bewegingen te voelen.

    4. Uitgangspunt: Speel de korte luchtstootjes vanuit je buik nu op je klarinet zonder nog je tong te gebruiken met een snelheid van één keer per seconde. Iedere keer stop je de luchtstootjes door je adem in te houden, je hoort korte tonen met stiltes er tussen in. Dit het uitgangspunt van staccato op je klarinet.

    5. De kers op de taart: Voeg aan de luchtstootjes van één keer per seconde in de vorige stap 4 een lichte aanzet met de punt van je tong tegen de bovenrand van het riet toe, zoals je dat geoefend hebt in stap 1. Het aantikken van de tong dient er voor om de staccato toon helder te maken. Uitgangspunt van langzaam staccatospel is dus niet de aanzet van de tong maar de lage adembeheersing met luchtstootjes. Als je de buikademhaling niet gewend bent, oefen deze dan met beleid ter voorkoming van blessures. De spieren moet nog wennen.

    6. Staccato snelheid: Door de snelheid van de staccato tonen op te voeren komt er een moment dat de stiltes tussen de tonen in te kort worden om de luchtstootjes te kunnen stoppen en weer starten. Bij deze hogere snelheden is het de aanzet van de punt tong die bepaalt hoe snel de staccato tonen gespeeld worden, terwijl je adem continu door gaat op basis van aangespannen buikspieren. De aanzet van de tong is nog steeds licht ter voorkoming van een te scherp geluid van de staccato tonen.

Voeg de 6 bovengenoemde stappen samen tot één oefening:

Speel een lange toon met de juiste ademsteun en een embouchure van weinig druk tegen het riet en laat de lange toon zonder je tong te gebruiken over gaan in korte tonen van één per seconde met stiltes er tussen in door middel van luchtstootjes vanuit je buik. Voeg daarna de lichte aanzet van de punt van de tong aan de tonen toe. Voer het tempo van de staccato tonen op. Er is op een bepaald moment vanuit het middenrif geen tijd meer om de staccato tonen te stoppen voor de stiltes er tussen in. De tong doet dan alleen het snelle werk in combinatie met continue ademsteun.

Opmerkingen over het staccatospel:

    1. Hoge staccato tonen met ondertoon-begin: In het hoge gedeelte van het tweede register en derde register voorkom je een ondertoon-begin van een staccato toon door je tongbasis iets naar achter te verplaatsen (van de ohhh naar de uhhh stand). Ter vermijding van een ondertoon-begin zou je ook zelfs kunnen overwegen de aanzet met je tong tegen het riet achterwege te laten. Dit is alleen mogelijk als je de noten in een laag tempo speelt waarbij luchtstootjes nog met stiltes afgewisseld worden.

    2. Dubbel-staccato: Heel snel dubbel-staccato zoals bijvoorbeeld gebruikelijk is op een dwarsfluit wordt zelden toegepast op een klarinet omdat deze techniek erg lastig. Er zijn klarinettisten die er toe in staat zijn: zij wisselen dan een 'K'-aanzet vanuit de keel met een tong-aanzet tegen het riet af. Hoe hoger de tonen des te lastiger het is om iedere dubbele staccato toon zonder ondertoon te starten.

    3. Synchroon en snelheid oefening van je tong: Het is de kunst je tong met je vingers synchroon te laten lopen, oefen dit met toonladders van langzaam naar snel. Om uithoudingsvermogen en snelheid van je tong te verbeteren oefen je ook toonladders. Herhaal elke toon van de toonladder 2 of 3 keer en voer het tempo op, je tong raakt al snel uitgeput.

Probleem: Mijn onderkaak beweegt mee tijdens de staccato tonen.

Oplossing: Vermijd beweging van je onderkaak en je tong halverwege en achter in je mond. Beweeg in je mond alleen de punt van je tong. Vermijd aanspannen van je stembanden, maak geen aanzet met een 'K'. Om een ideale mondhouding bewust te worden speel je fluisterend staccato tonen op je klarinet (je hoort hierbij geen klarinet geluid, alleen gesis). In deze fluisterende situatie beweegt je onderkaak niet, ben je ontspannen in je strottenhoofd en beweegt alleen de punt van je tong. Wanneer je tijdens deze fluisterende oefening het riet in trilling brengt voor normaal staccato geluid, probeer je nog steeds alleen maar de punt van je tong te bewegen zonder dat je onderkaak en tong achter in je mond mee gaan doen. Met deze houding is het geluid voor staccato optimaal op je klarinet.

Embouchure oefeningen

Klarinet ontspanningsoefening Nr.1

Experimenteer met je boventanden los van het mondstuk om een lichte druk tegen het riet af te dwingen. Dat stimuleert de lipspieren die nu alleen het werk moeten doen om het mondstuk vast te houden. De druk door de onderkaak is in deze situatie uitgeschakeld.

Klarinet ontspanningsoefening Nr.2

    1. Laat je klarinet zoals gebruikelijk steunen op je rechter duim.

    2. Doe je klarinet nog niet in je mond.

    3. Als je de klarinet met je linkerhand los zou laten kantelt de bovenkant met een beweging van je af.

    4. Hou nu het kantelen tegen door je mondstuk tegen je voortanden te plaatsen terwijl je mond open blijft staan.

    5. Je vingers, linker duim en lippen raken je klarinet niet aan, alleen je rechterduim en je voortanden zorgen ervoor dat je klarinet niet op de grond valt.

    6. Je voelt dat de klarinet licht tegen je voortanden aandrukt.

    7. Sluit je lippen rondom het mondstuk als een elastieke band, zonder je onderkaak naar boven te bewegen.

    8. De druk tegen je boventanden mag niet toegenomen zijn in vergelijking met de situatie in stap 6.

    9. Ga in deze ontspannen situatie klarinetspelen, zorg ervoor dat je op een riet blaast wat goed aanspreekt zodat er geen extra druk vanuit de onderkaak nodig is.

    10. Probeer deze ontspannen situatie van lichte druk door de onderkaak vol te houden.

Klarinet ontspanningsoefening Nr.3

Deze oefening is ter stimulering van een ontspannen strottenhoofd waarbij de tong bij het aantikken tegen het riet alleen voor in de mond beweegt zonder dat achter in de mond de basis van de tong, het strottenhoofd en de onderkaak meebewegen.

    1. Adem uit en daarna langzaam in.

    2. Adem de lucht nu langzaam weer uit zoals je zou geeuwen. Onthoud deze open geeuwstand achter in je mond.

    3. Plaats je klarinet in je mond en adem langzaam in.

    4. Denk aan de geeuwstand en blaas hierna langzaam uit zonder klarinetgeluid te maken, maar wel met de tongaanzet tegen het riet met een snelheid van ongeveer één keer per seconde. Je hoort een wat sissend geluid van de lucht met een duidelijke tongaanzet (punt van de tong tegen de rand van het riet).

    5. In de situatie van stap 4 is de embouchure rond het strottenhoofd ontspannen. Het strottenhoofd, de basis van de tong en de onderkaak bewegen niet mee wanneer de punt van de tong tegen het riet aantikt.

    6. Probeer deze ontspannen embouchurestand te continueren als je tijdens stap 4 voorzichtig het geluid van je klarinet laat opkomen in plaats van het sissende luchtgeluid.

Oefening voor een bijna onhoorbare zachte toon

Het is mogelijk een klarinettoon bijna onhoorbaar zacht te spelen. Er kunnen momenten zijn waarop je niet zeker bent of je een klarinettoon nog wel of niet hoort. Laat je toon heel zacht vanuit het niets komen en in het niets verdwijnen. Dat is een uitdaging. Gebruik een riet wat niet ruist. Focus je adem nauwkeurig naar het riet met de wangen naar elkaar toe, een lage onderkaakstand en een open stand achter in de mond vanwaar de geringe hoeveelheid adem komt zoals je geeuwt. Zoek net zo lang tot je met je embouchure zeer zacht zonder ruis kunt spelen. Deze stand van de embouchure kwam mij vaak van pas bij de zeer zachte lange eindtonen van Baermann’s voordrachtsetudes. Ik wilde de tonen zonder ruis en zeer zacht spelen. In deze stand van de embouchure is de toonhoogte goed te regelen door behoud van een losse en flexibele embouchure.

De embouchure en de bassethoorn

In het Requiem van Mozart heeft de eerste partij van de bassethoorn een aantal moeilijke hoge inzetten. Ik experimenteerde met de embouchure. Zo hield ik de punt van mijn tong iets omhoog gericht vlak voor de tip van het mondstuk en het achterste gedeelte van de mond in een open stand. De hoge tonen spraken toen beter aan. In combinatie hiermee bevordert het half sluiten van het eerste toongat (Fritz Wurlitzer) door de linker wijsvinger het aanspreken van de tonen boven C3 ook. De franse alt- en basklarinetten hebben hier een dichte klep met een klein gaatje.

"

Copyright 2016 – Kees Vos

"

English translation – Art Marshall

Copyright 2016 – Kees Vos

English translation – Art Marshall