(Uit het duits vertaald door Miep en Adrie van der Horst)
In de Bondsrepubliek zijn er ongeveer 2,5 miljoen mensen die stotteren.
De meeste daarvan zijn kinderen en onder hen vinden we een cumulatie in de jaren voor de schoolleeftijd. Het getal van volwassenen, die met het stotterprobleem in gevecht zijn, ligt bij de half miljoen. (In Nederland zijn ongeveer 200.000 volwassen stotteraars.)
Het stotteren uit zich in kortere en langere onderbrekingen van de spreekstroom, langzamer of sneller. Herhaling van woorden, lettergrepen of losstaande klanken. Ook volledige blokkades, onderbroken door klanken die niet bij het uit te spreken woord horen, en volledig verstommen behoren bij het beeld van het stotteren. Daar kunnen vertrekkingen in het gezicht, grimassen en bewegingen van armen en benen bij optreden. We zien hoe de betreffende zich inspant, we merken, hoe nerveus hij is en hoe bang hij vaak is.
Wie stottert, lijdt. Hij lijdt, omdat hij ervaart dat hij zijn spreekorganen niet onder controle heeft en dat die iets met hem uithalen, wat hij helemaal niet wil. Hij voelt zich niet in staat, dat te doen wat voor anderen zo eenvoudig lijkt te zijn: namelijk bij het spreken de woorden gewoon vloeiend achter elkaar te zetten.
Dit aspect van de aandoening kan iemand soms tot wanhoop brengen. Stelt u zich eens voor, dat u s' avonds gezellig voor de televisie zit en het glas dat naast u op tafel staat wil pakken. Ineens stelt u vast dat u uw arm niet kan bewegen. Wat u ook doet, hoe u zich ook inspant, hij is niet in beweging te krijgen. U hebt geen pijn, maar u snapt er niets meer van. Voordien ging het toch nog wel.
Nu, als u blijft proberen, komt hij ineens weer in beweging, en u kunt hem weer normaal bewegen. U kunt wel iemand vertellen, wat u overkomen is, maar nadoen wat u daar hebt beleefd, zal maar weinigen lukken. Als u de volgende avond weer in de stoel gaat zitten, en het glas dat naast u staat bekijkt, komt onbewust de gedachte op: "Hopelijk gaat het deze keer goed." Mocht het deze keer niet goed gaan, dan heeft uw zelfvertrouwen en het vertrouwen in uw kunnen een eerste deuk gekregen.
Wie stottert, ervaart ook, dat hij eigenlijk vloeiend spreken kan, maar ineens, meest onverwachts, ervaart hij in de vloeiende doorgang van het spreken een blokkade of herhaling. De tong wil niet meer, de lippen zijn als vastgekleefd, in de keel zit een vergrendeling, en hoeveel moeite hij ook doet, hoe zich ook inspant, er komt geen beweging in, geen verandering, tot plotseling, net zo onberekenbaar, het spreken verder gaat.
Hij lijdt aan de onberekenbaarheid van het optreden van zijn symptomen. Hij lijdt echter ook om de reacties van de omgeving. De luisteraars zien hem niet voor vol aan, maken half afgemaakte zinnen voor hem af, weten niet hoe te reageren, zijn bang, kijken weg, omdat ze denken dat hij dan beter zal spreken. Ze praten harder tegen hem, omdat ze blijkbaar denken dat wie niet spreken kan, ook niet kan horen. Zij doen veel meer voor hem dan nodig is, omdat ze blijkbaar denken dat wie niet spreken kan, ook niet kan denken. etc. Ouders praten op het kind in, het zou langzamer moeten spreken, het zou toch beter moeten nadenken, het zou toch beter zijn best moeten doen. De leraren op school zien, dat het kind op de speelplaats met zijn vrienden wel vloeiend kan spreken, en ervaren dat het hem niet lukt om in de klas zijn zinnen af te maken. Omdat zij deze tegenstelling niet begrijpen denken ze dat het kind zich aanstelt.
Wie met stotteren is opgegroeid naar volwassenheid, ervaart zijn problemen op alle gebieden van de menselijke samenleving: met het werk, waar hij met sollicitaties van tevoren al op de tweede plaats zit, bij praktische bezigheden, waar hij moeite heeft om zijn mening naar voren te brengen en zich te laten gelden; in de liefde, als hij net als hij een mogelijke gegadigde aan wil spreken, van pure opwinding en nervositeit, wat we allemaal kennen, juist de grootste moeilijkheden met spreken heeft.
Alle andere situaties in de samenleving, of dat nu het kopen van treinkaartjes, telefoneren of inkopen is, zijn met angst, met spanning, en met ervaringen van falen, soms met ervaringen van kleinering verbonden.
Ook de gesprekspartners hebben het moeilijk. Zij moeten zich inspannen om woorden met meer lettergrepen in gedachte vast te houden, om zo de betekenis van een zin te begrijpen. De luisteraar wil nadat de ander zich zo heeft ingespannen, niet graag vragen: " Wat zeg je?" of "Wat bedoel je?" De luisteraar weet niet of hij een woord, waarmee de ander al een paar keren begonnen is, moet afmaken, of dat je de ander gewoon moet laten uitstotteren. Ze weten niet, of ze hem moeten aankijken, of maar beter wegkijken.
Twee groepen mensen hebben het dus moeilijk: zij die stotteren, en zij die luisteren. Ieder die niet stottert, zal ooit iemand tegenkomen, die stottert. Beide groepen hebben dan een probleem met elkaar: zij, die stotteren, en degenen, die luisteren.
Ze zouden elkaar kunnen helpen.
Lees verder: Advies m.b.t. kinderen die stotteren