Kinderen
Hebben de ouders de schuld?
Bij de behandeling van mensen die stotteren, is altijd weer vast te stellen, hoe onzeker de ouders zijn, als we hen vragen voor een gesprek naar ons toe te komen. Ze zijn net als kinderen die zich hebben gebrand en die nu het vuur uit de weg gaan. Ze zijn schuw voor de therapeut, de adviseur, want over `t algemeen weten ze: als met een kind iets mis is, hebben de ouders daaraan schuld. Enkelen hebben nog verse kerven van adviserende gesprekken, waar ze deze zogenaamde waarheid te verwerken hebben gekregen.
Voorbeeld 1:
Veronica is nu 16 jaar. Ze vertelt het volgende verhaal: We waren thuis met 11 kinderen. Ik was het 8e kind. Mijn vader had een landbouwbedrijf, waarvan we net konden leven. Het hoogste doel in het leven was werken. We moesten allemaal al vroeg meehelpen op het land en in de huishouding. Als kind had ik altijd het gevoel dat niemand tijd voor mij had. Maar ik had een oudere zus die zich om mij bekommerde en die lief voor mij was. Toen ik 6 jaar oud was, emigreerde ze naar Canada. Ik geloof, dat dit het begin van mijn stotteren geweest is.
Dat deze ouders zo weinig tijd voor Veronica hadden, kun je uit de gegeven situatie begrijpen. Dat het kind een stuk zekerheid verloor, toen de zus emigreerde, is ook te snappen. Dat vanuit die onzekerheid stotteren ontstaat, dat kan voorkomen. Maar wie heeft daar nu eigenlijk schuld aan?
Voorbeeld 2:
Vader meldt zich wegens zijn stotteren aan en zegt:" Ik kom eigenlijk niet vanwege mijzelf, want ik kan met mijn leven en het stotteren goed uitkomen. Het probleem is, dat mijn vijfjarige zoon Erik ook stottert, en wel precies op dezelfde manier als ik."Ik geloof dat het kleine joch mij verafgodt, en alles doet wat ik doe."Hij denkt zeker, dat wat mijn vader doet, is goed. Ik zou beter willen leren spreken, zodat ik ook in dit opzicht een goed voorbeeld voor hem kan zijn."
Wie is er schuldig aan, dat Erik stottert?
Voorbeeld 3:
Diederik was 4 jaar oud, toen er nog een broertje werd geboren. Tot dan toe was Diederik de koning in het gezin geweest. Hij was het eerste opvoedingsexperiment voor zijn ouders, en het eerste kleinkind van de grootouders. Hij werd op handen gedragen, en al zijn ontwikkelingsfasen werden met bemoediging, lof en applaus begroet. Als hij, zo klein als hij was, met zingen begon, was de hele familie verbaasd en had hem aangemoedigd ermee door te gaan. Nu, na 4 jaren "alleenheerser", ligt daar ineens een indringer op tafel, die hij niet heeft uitgenodigd. Moeder houdt zich constant met de nieuweling bezig, en als Diederik haar nodig heeft, zegt ze dat hij rustig moet zijn en spelen. De bezoekers kijken van nu aan eerst in de wieg, en dan krijgt Diederik zijn begroeting. Als hij nu zijn tot nu toe succesvolle methode met het zingen gebruikt, krijgt hij geen aanmoediging, maar roept iedereen dat hij stil moet zijn omdat hij anders de baby stoort. Diederik snapt van de hele situatie niet veel. Hij weet één ding wel: "ik heb hier geen plek meer, ze houden niet meer van mij!" Deze overtuiging schokt zijn gevoel van eigenwaarde, en vanuit die onzekerheid valt hij enerzijds terug in de fase van bedplassen, en anderzijds wordt zijn tot dan toe zekere en moedige spreken onzeker alsof hij de woorden wil betasten en bij ieder woord overweegt, of datgene hij zegt, nu wel goed is, en of dat wat hij zeggen wil, wel goed ontvangen wordt, zodat hij tenminste de mensen daarmee plezier doet en zij hem hun liefde geven. Zo ontwikkelt zich bij Diederik het stotteren.
Wiens schuld is dat nu?
Kinderen zijn goede waarnemers, maar erg slechte interpreteerders. Het kind heeft zijn eigen gedachtegangen, die niet altijd met de werkelijkheid in overeenstemming zijn.
Elk kind heeft zijn eigen gedachten, die niet altijd logisch zijn. Moeder houdt nog evenveel van Diederik, als voor de geboorte van het tweede kind, alleen Diederik denkt dat ze niet van hem houdt, en daarom begint hij met stotteren. Wie de werkelijke samenhang niet doorheeft, maakt het zich te gemakkelijk, als hij de schuld aan de ouders doorschuift. Elk ouderpaar, dat ik tot nu toe heb ontmoet, heeft dát gedaan, wat in het belang van het kind het beste leek, en wat naar omstandigheden gemeten in hun macht lag. Dat ze, bij gebrek aan mogelijkheden en informatie, niet altijd in psychologische zin juiste hebben gedaan, behoort niet in de schuldvraag.
Bovendien hebben de meeste ouders in de eerste jaren, toen het kind stotterde, bij een arts, een psycholoog, bij logopedisten en bij psychologen een advies gevraagd voor verbetering van het spreken. Bijna altijd heeft dat advies ingehouden: "Geef aan het stotteren niet zoveel aandacht, doe maar alsof het niet bestaat, dan gaat het vanzelf wel over."
Als het kind met zijn stotteren in de jeugdleeftijd gekomen en volwassen is geworden, moeten de ouders met een gevoel van treurigheid vaststellen, dat het stotteren niet vanzelf overgegaan is, en misschien voelen ze dat ze zelf hebben gefaald, omdat ze zo nu en dan nog op het stotteren hebben gereageerd en niet altijd gedaan hebben of het er niet was.
Van wie kun je eigenlijk verwachten, dat deze raad gedurende een groot aantal jaren wordt opgevolgd?
Het advies, dat de ouders gekregen hebben, was wel juist, want 75% van alle kinderen, die in het begin stotterden, verliezen dat zonder enige vorm van behandeling. Waarom de één het stotteren verliest, en de ander niet, is nog niet ondubbelzinnig te verklaren en ligt zeer zeker niet alleen aan het gedrag van de ouders.
We roepen alle ouders die stotterende kinderen hebben, op, niet langer met schuldgevoelens te strijden, want ten eerste is het niet uw schuld, en ten tweede helpen schuldgevoelens niet, om betere mensen te worden en gelukkiger te leven. Enkele ouders worden door die schuldgevoelens verleid, zich vast te bijten in het idee, dat het kind het stotteren heeft geërfd. Wie zich daarvan heeft overtuigd, kan misschien de schuldgevoelens afschudden, maar hij verliest ook het zicht op zijn eigen aandeel op de weg die ten opzichte van zijn omgang met het kind nog voor hem ligt. Het stotteren zelf is niet erfelijk, (mogelijk wél de aanleg daartoe,) en daarom kan men veel tot verbetering bijdragen.
Het stotteren is altijd een uiting van onzekerheid, van ontmoediging.
U kunt uw kind daarom niet helpen met kritiek zoals:
Spreek langzamer. ( Dat is veel moeilijker, dan normaal spreken.)
Denk toch eerst rustig na, voor je spreekt. (Dat doet niemand. De gedachtegang ontvouwt zich tijdens het spreken, hoe meer het kind nadenkt, zo onzekerder wordt het en mislukt alles. )
Adem toch eerst even rustig in. (Heeft u dat zelf bij het spreken wel eens geprobeerd?)
Wees toch rustiger, als je wilt praten. ( Moet je dan zwijgen, als je opgewonden bent?)
Stotter niet zo!
Deze, en vergelijkbare opmerkingen worden met de beste bedoelingen en in de hoop dat ze de gewenste positieve uitwerking hebben, gemaakt. Het kind voelt zich echter bekritiseerd en ontmoedigd, omdat het merkt dat het, zoals het is, niet goed genoeg is. Het kan zijn, dat wanneer men het een woord of een zin laat herhalen, het dan wel vloeiend kan spreken, maar op het stottergedrag als geheel heeft het absoluut geen nuttige uitwerking.
Voor de ouders is het stotteren misschien het belangrijkste gebrek aan het overig zo goede kind, ze willen het weg hebben, en zijn er daarom zo op gefixeerd. Het kind merkt dat men zich daarom met hem bezighoudt en vindt het langzamerhand ook het belangrijkste, dat het heeft. Zo komt het dat zowel jongeren, als volwassenen het stotteren - ook als het maar zeer gering is - als het centrale probleem van hun leven beschouwen, waaraan ze alle andere problemen " ophangen".
Ouders kunnen zich er in trainen, te begrijpen, dat het kind niet opzettelijk stottert, maar dat het zich onzeker voelt. Dan zullen ze niet met kritiek en reprimandes reageren, ze zullen dan de spreekfouten, en andere slechte gewoontes lichter opvatten en eerder het positieve in het kind benadrukken. Zij zullen het bemoedigen, zodat het zelfvertrouwen kan opbouwen, en dan normaliseert het spreken zich helemaal vanzelf.
Verwenning.
Veel stotterende kinderen worden verwend. De verwenning bestaat daaruit, dat de ouders voor het kind doen, wat het eigenlijk zelf zou kunnen doen. Verwenning is, zoals we weten, een heel slechte opvoedingsmethode, want door verwennen pakken we het kind de kans af, verantwoording te dragen en de kans, zijn mogelijkheden te testen en zichzelf te bewijzen, dat het zijn eigen problemen oplossen kan. Door verwenning wordt het kind ingeprent: " Je hebt recht op een speciale behandeling".
In de praktijk zien we, dat stotterende kinderen meestal geen boodschappen hoeven te doen. Dat doen zusjes en broers, of de moeder zelf.
stotterende kinderen gewoonlijk worden ontzien, waar zusters en broers wel worden gestraft.
de manier van spreken van het stotterende kind meer aandacht krijgt dan dat van de andere kinderen
het stotterende kind zich iets meer kan veroorloven dan de andere, omdat de ouders het vanwege zijn nervositeit ontzien.
het stotterende kind meer hulp en toewijding krijgt, dan de andere kinderen.
In onze praktijk worden we gesterkt in onze overtuiging dat ouders voor een kind dat stottert, méér doen dan voor een die niet stottert, maar zelfs meer doen als in het algemeen nódig is. En voor `t grootste deel doen ze dat uit schuldgevoel, of omdat ze denken iets goeds voor het kind te doen.
Zo kunt u helpen:
Toon uw kind, dat u van hem houdt. Laat het niet zozeer met woorden, maar met uw daden zien.
Geeft het tijd en aandacht, maar niet als antwoord op zijn stotteren, anders zal hij het stotteren nooit opgeven. Geef het tijd en aandacht als het rustig is, en voor het slapen gaat. Zo zal het merken, dat het een plek heeft.
Bemoedig het kind als het iets goed doet, en zegt u niets, als u bekritiseren en ontmoedigen wil.
Doe geen dingen voor het kind die u niet zou doen, als het normaal zou spreken. U sterkt het anders in de overtuiging, dat het wegens het stotteren recht heeft op bijzondere hulp en toewijding. U maakt het kind onzelfstandig.
Geef geen bijzondere aandacht aan het stotteren, maar zoek een goede opvoedingsadviseur, die u vertellen kan, hoe u in dit geval de onzekerheid van het kind gunstig kunt beïnvloeden. Als vuistregel geldt, dat men niet over het stotteren moet spreken, zolang het voor het kind geen probleem is. Het wordt een probleem, zogauw het kind woorden, klanken en situaties vermijdt.
Snijd bij de ontmoeting met een jongere die stottert het probleem gewoon aan. Hij zal blij zijn, dat u de sluier van de geheimzinnigdoenerij wegtrekt. U kunt hem dan ook vragen, of hij wil dat u zijn zinnen afmaakt. Dat weet alleen hijzelf.
Kijk mensen, die stotteren ( kinderen en volwassenen) altijd aan. Dat je bij het stotteren iemand niet aankijken moet, is een sprookje, dat door de angst van de luisteraars, die niet weten hoe ze zich ten opzichte van mensen met een spreekhandicap moeten gedragen in de wereld is gebracht Er zijn veel normaal sprekende mensen, die ook niet graag willen dat je ze aankijkt als ze spreken. Maar enquêtes onder honderden mensen die stotteren hebben ondubbelzinnig duidelijk gemaakt dat zij, als je ze niet aankijkt, het gevoel hebben, dat men wat ze zeggen niet serieus neemt, Daardoor versterkt het wegkijken hun gevoel van minderwaardigheid nog meer.
Als u als ouders, leraar, huwelijkspartner, werkgever of collega met stotteren geconfronteerd wordt, dan zal u goed reageren, als u zelf ervan overtuigd bent, dat stotteren geen reden is om iets niet te doen. Wie stottert, heeft misschien iets meer tijd nodig, maar hij is niet dom ( integendeel! ) en ook in geen enkel opzicht anders dan alle andere mensen op deze aarde.
Neem het stotteren niet te serieus, en maak het niet tot uw probleem. Pas als de betrokkene merkt dat u zijn stotteren niet tot uw probleem maakt, zal hij bij zichzelf overwegen wat hij aan verbetering van zijn situatie kan doen. En dat is erg veel!
Zegt u geen "Stotteraar!" Het is een onzinnige overdrijving, als je iemand, die voor een bepaalde tijd in zijn leven in bepaalde situaties stotterproblemen laat zien, met het stigma, in dit geval het etiket "stotteraar" opplakt. Erg is dan niet het etiket, maar het gevaar, dat hij gaat geloven, dat hij een stotteraar is, en hij zal zich zolang als stotteraar gedragen, zolang hij gelooft, dat hij er een is.
Alle onderzoeken van psychologen en neurologen hebben er niet toe geleid iets te vinden dat typisch is voor alle mensen die stotteren; het is niet de persoonlijkheidsstructuur, noch de lichaamsbouw, noch hersengolven of andere fysiologische processen. Een type mens die men stotteraar noemen kan, bestaat niet. Het enige, wat allen die stotteren gemeen hebben, is het stotteren, en in de stottersymptomen bestaan meer verschillen dan overeenkomsten.
Het stotteren is een van de vele mogelijkheden, waarmee mensen op verzwaarde levensomstandigheden kunnen reageren. Anderen reageren misschien met maagslijmvliesontstekingen of met hoofdpijn, met vermoeidheid of depressies, met slapeloosheid of hinder met de spijsvertering. Al die reacties komen voort uit eenzelfde bron, alleen in de vorm waarin is de reactie anders.
Wie stottert, heeft een goede therapeut of hulpverlener nodig. Spraakoefeningen zonder psychologische behandeling brengen weinig succes. Door psychotherapie zal hij beter met het stotteren om kunnen gaan en de moed ontwikkelen om de luisteraar met een korte opmerking over zijn stotteren tegemoet te komen.
" Ja, ik stotter, en heb een beetje meer tijd nodig", maakt de toehoorder duidelijk dat hij van zijn stotteren geen al te groot probleem maakt. Dan kan men hem meer ontspannen tegemoet treden en hem er misschien ook een keer over aanspreken. Zo komen we dichter bij elkaar.
Lees verder: Advies aan jeugdigen en volwassenen