Kettingen en Armbanden (sieraden)

Kettingfragmenten als sieraad zijn in drie hoofdgroepen te verdelen; armbande, halskettingen en kledingkettingen. De kledingkettingen, waren bedoeld voor het sluiten van kleding, maar ook om attributen op te hangen, bijvoorbeeld de sleutelketting “sleutelraecx” waarmee je sleutels aan een riem kon ophangen. De vorm en materiaal van de armband en ketting waren vanaf de 15e eeuw erg modegevoelig. Zo had bijvoorbeeld het vrouwenkostuum in de 15e eeuw wijde mouwen waarbij er voldoende ruimte was voor armbanden. Maar in de 16e eeuw hadden deze lange wollen nauwsluitende mauwen, en dus weging tot geen ruimte voor armbanden. We zien dan ook in 16-eeuwse archeologische contexten minder armbanden. Aan het einde van de 16e eeuw komen armbanden weer terug in de mode. We zien ze dan vooral in paren voorkomen en meestal samen met kettingen, en vormen dan het zogenaamde garnituur. Er worden dan vaak fijne schakels gebogen uit metaaldraad toegepast, deze sierraden worden in de 16e-eeuwse bronnen “Jazerand” genoemd. Uit 17e-eeuwse schilderijen kunnen we opmaken dat schakelarmbanden en kettingen meestal meerdere malen gewonden om de pols en nek werden gedragen. Dan zijn er natuurlijk ook nog de armringen, dat zijn armbanden uit een stuk gesmeed of gegeten. De schakels waaruit sieraden zijn opgemaakt, variëren sterk in vorm en uitvoering. J. Baart geeft in het boek “Opgravingen in Amsterdam, 20 jaar stadskernonderzoek” (1977, 204-211) een overzicht van de verschillende typen schakels uit de 15e-17e eeuw welke in Amsterdam zijn gevonden.