Een spintol bestaat uit twee onderdelen, het spingewichtje en het spinstokje ook wel spil genoemd. De spil is een puntig stokje van ongeveer 30 centimeter, die meestal is gemaakt van hout of been. Deze heeft aan een zijde, net boven het midden, een verdiking. Het spinsteentje werd op ongeveer 3cm van de onderkant op de spil geschoven zodat deze er niet af kan vallen. De algemene benaming voor deze spingewichtjes is het spinsteentje. Maar dit is niet helemaal juist. Er zijn namelijk spinsteentjes, die zoals de naam al doet vermoeden van gebakken klei (aardewerk) zijn gemaakt. Daarnaast zijn er ook nog spinklosjes of schijfjes die van een ander materiaal worden gemaakt, de meest voorkomende materialen zijn; lood, tin, brons, glas, hoorn, been, porselein, barnsteen en hout. Ook worden er wel rondgemaakte en doorboorde potscherven gebruikt. De meeste spingewichtjes zijn schijfvormig en aan een kant taps toelopend (biconisch). Ze hebben altijd een centraal gat om de spil door te voeren. Spingewichten moeten de spintol massa geven om deze zo lang mogelijk te laten draaien. De draaiende beweging van het spingewicht wordt dan overgebracht in te spinnen materiaal, ze fungeren dus als een vliegwiel met een min of meer constante snelheid. Hoe groter het vliegwiel hoe dikker het garen. De spingewichtjes werden vooral lokaal geproduceerd, door de gebruikers zelf en/of door lokale ambachtsmensen. Maar spinsteentjes werden vanaf de 10e eeuw ook in grote hoeveelheden geïmporteerd. Vooral vanuit het Duits-Belgisch Rijngebied, een van de belangrijkste aardewerkproductie regio die vooral bekend is van het steengoed.
De werkwijze met een spintol is als volgt. Een pluk spingoed werd meestal op een stok met een gevorkt uiteinde bevestigd. Deze wordt de spinrokken genoemd, en onder de arm of tussen de gordel geklemd. Deze pluk noemde men ook wel een klots of kluts, vandaar het gezegde” de kluts kwijtraken”. Met de linkerhand trekt de spinster vezels uit deze pluk spingoed. Dit eindje draad wordt aan de bovenkant van de spintol bevestigd. Met de rechterhand wordt deze loodrecht gehouden en rondgedraaid. De spintol draait als een tol snel rond zodat de draad tussen de linker- en de rechterhand wordt getwist en de gesponnen wol , de garen, zich rond het stokje windt. Men gaat net zolang door tot de spintol is gevuld. Met een spintol kon men twee soorten garen maken, en wel linksom (S) of rechtsom (Z) gesponnen. Een combinatie met een schering van S-draden en een inslag van Z-draden, of andersom, resulteert in een weefsel dat niet gaat trekken. In het Friese-Groningse terpengebied worden bijna in elke terp wel een aantal spingewichtjes maar ook weefgetouwgewichten gevonden. Dir eigenlijk allemaal een unieke vorm hebben, omdat ze lokaal met de hand gevormd werden. En tonen aan dat de terpbewoners zelf hun gereedschappen, garen en textiel produceerden. In de vroege middeleeuwen was Friesland zelfs befaamd om hun zogenaamde Friese laken. Een wollen stof van hoge kwaliteit, vanwege zijn fijn weefsel en kleuren, zoals rood en blauw. Karel de Grote schonk dan ook een Pallium Fresonicum (Friese mantel) als relatie geschenk aan de kalief van Bagdad. Hoe fijn dit Friese laken was is ook te zien aan een scherf die is gevonden in de wijk Pasveer (Sneek). Hierop is de afdruk te zien van een geweven stof die ongeveer 1,5cm breed is, waarin tenminste 10 scheringen zichtbaar zijn. Naast de spinsteentjes zijn er nog een aantal vondsten die regelmatig worden gedaan, en ook verband houden met de textiel industrie. Zoals vingerhoeden, weefgetouw gewichten, spinkruikjes, Wolkaarde kamen en natuurlijk spelden en naalden.
Door © ArGeoS