Om eerlijk te zijn, heb ik een groot deel van mijn inzichten gekregen door de studie van analyses van kaders van de PVDA, zoals die van Jo Cottenier en Henri Houben in "De systeemcrisis" (Marxistische Studies, no 84) De volledige analyse vind je op de website(marx.be) van Marxistische Studies, maar ik maakte een kopie en zette dit ook op het internet (De systeemcrisis, Jo Cottenier, Henri Houben) De belangrijkste argumenten hieruit samengevat, voor het feit dat het imperialisme vanaf 1973 reeds in een overcapaciteit-crisis zat:
De wereldeconomie loopt al vast in 1973
De VS waren als onbetwiste wereldmacht uit de Tweede Wereldoorlog gekomen. (....) De Amerikaanse koude oorlogseconomie stimuleerde de snelle economische groei, maar was tegelijk al een factor van onevenwicht. Ook in de golden sixties kende de industriële productiviteit een snelle groei. Bij de verdeling van de opbrengsten hielden kapitaal en arbeid elkaar in evenwicht. (...) Op het einde van de jaren 60 kwam er een einde aan deze lange periode van relatief grote en stabiele groei. De snelle productiviteitsgroei nam af, de productiecapaciteit werd niet meer volledig benut. De investeringen bleven onderbenut, de winstvoet daalde. De markten raakten oververzadigd, er waren duidelijke tekenen dat er een crisis van overproductie op til was. Dat rijpingsproces kwam bruusk tot ontploffing toen de OPEC-landen in 1973 de olieprijs verviervoudigden. (...) De OPEC reageerde zo op de Amerikaanse steun aan Israël tijdens de Yom Kippouroorlog. (...)(D)e groei van de wereldeconomie (was) in 1973 al vastgelopen, als gevolg van de interne wetmatigheden van het kapitalisme. (....)Karl Marx.(...) maakte duidelijk waarom die wetmatigheden onvermijdelijk naar crisissen van overproductie leiden. Er ligt namelijk een fundamentele tegenstelling aan de basis van de kapitalistische economie: de productiemiddelen (fabrieken, grondstoffen ) zijn privébezit, terwijl de productie zelf meer en meer sociaal verloopt. Dat is vandaag nog duizend keer meer het geval dan in de tijd van Marx. Ontzaglijke productieapparaten, die vaak gespreid zijn over de hele wereld, worden bestuurd volgens de belangen van een heel kleine groep kapitaalbezitters. De enige planning is die om de concurrentie kapot te krijgen. Daarvoor komt het eropaan meer winst op te strijken dan de concurrenten, altijd maar meer kapitaal te accumuleren (opeen te stapelen). Want door meer en sneller te investeren hoopt iedereen in deze wedloop dat hij markten kan veroveren op zijn concurrenten. Maar daarvoor moet hij de productiekosten verlagen (lagere lonen) en voortdurend rationaliseren om meer te kunnen produceren met minder arbeidskrachten. Dat proces leidt onvermijdelijk tot crisissen van overproductie omdat er een tegenstelling groeit tussen de productiecapaciteit en de koopkracht van de bevolking. (....)
Volgens de klassieke remedie gaat de crisis gepaard met de vernietiging van een stuk van de productiecapaciteit, door sluitingen en rationalisaties. De prijzen dalen en ook de lonen worden naar beneden gedrukt. De zwakste concurrenten verdwijnen of worden opgeslorpt door de sterkere. Door dat alles wordt de productiecapaciteit weer aangepast aan de vraag. De winstvoet wordt terug opgeschroefd, er komen nieuwe investeringen: er kan een nieuwe cyclus starten. Zoals Marx het beschreef verloopt dat proces van groei, stilstand, crisis en herstel over een korte periode van vijf à zeven jaar: de conjunctuurcyclus.
Maar deze keer is er meer aan de hand dan een ‘gewone’ conjunctuurdip. We beleefden in België een lange, bijna ononderbroken reeks van crisisplannen en saneringsoperaties. De lange periode van sterke groei tussen 1950 en 1970 werd gevolgd door een lange periode van crisis. Die sleept zich tot vandaag voort. Sinds 1973 is er een wisselend conjunctuurverloop maar (....) zijn we in de derde structurele crisis verzeild geraakt, maar die krijgt een bijzonder verloop.
Al vanaf 1975 kwamen in België de eerste saneringen. Vier ‘nationale sectoren’ - de mijnen, de staalsector, de textiel- en de glasindustrie - kregen een afbouwbegeleiding door de staat, een tijdelijke nationalisatie van de staalsector incluis. In 1981 nam de regering Martens I een tweede grote ‘saneringsbocht’ om het mes te zetten in de lonen en de sociale sector. Die bocht werd mee voorbereid door ACV-voorzitter Jef Houthuys tijdens geheime gesprekken in het dorpje Poupehan. De Belgische frank devalueerde en er werden drie indexaanpassingen overgeslagen. De afbouw van de sociale zekerheid en van de werkloosheidsverzekering kreeg vaart, ondanks nationale stakingsdagen en betogingen: tegen de loon- en indexafbraak, tegen de besnoeiingen in de sociale zekerheid. Tot het einde van de jaren 80 waren er grote stakingen en betogingen tegen de sluitingen in de staalsector en van de koolmijnen. Het zou tot 1989 duren eer er sprake was van enige opleving maar in 1991 was die al voorbij.
Vanaf 1985 nam de Europese Gemeenschap de teugels over. Een lange reeks maatregelen werd uitgewerkt: (...) In al deze Europese maatregelen staat de Amerikaanse concurrent model.(....) Dertig jaar lang zwengelden de VS de financiële markten in de wereld aan. Als hefboom daarvoor gebruikten ze een driepikkel: de dollar, het krediet en de speculatie. (....)
In 1979 besloot de toenmalige gouverneur van de Amerikaanse nationale bank (Fed, gebruikelijke afkorting voor Federal Reserve), Paul Volcker, de intrestvoet bruusk op te trekken. (...) Dat het krediet vreselijk duur was, remde de economie nog verder af. Maar de Fed moest een keuze maken: de economie aanwakkeren of de hoge inflatie bestrijden. (...) Bij dat besluit speelde ook mee dat de schuld voor de hoge inflatie in de schoenen kon worden geschoven van de hoge lonen en de ‘buitensporige’ sociale voordelen. (...)De crisis werd er zwaar door aangewakkerd en bereikte een dieptepunt. Dat leidde wereldwijd tot reusachtige besparingsoperaties en herstructureringen. De grootste slachtoffers waren de grote schuldenaars. Die zagen hun rente drastisch stijgen. Het was een ramp voor de Latijns-Amerikaanse landen. De westerse banken hadden geld geleend aan landen in de derde wereld, die maar al te graag een injectie zagen komen om hun industrie uit te bouwen. De VS vaarden daar wel bij: hun banken namen 40% van de leningen voor hun rekening en de Amerikaanse industrie kreeg heel wat bestellingen voor de uitrusting van de beginnende industrialisering in de derdewereldlanden. Tot de rente torenhoog begon te klimmen en de schuldenlanden meer aflossingen en rente moesten betalen dan ze uit hun export verdienden. In 1982 stond Mexico aan de rand van het failliet, in 1983 was Argentinië aan de beurt en in 1984 volgde Brazilië. Dat bracht natuurlijk ook de banksector in grote moeilijkheden maar het was tegelijk een buitenkans voor de VS om via het Internationaal Monetair Fonds drastische herstructureringsplannen op te leggen, die de economieën van landen in de derde wereld openstelden voor de Amerikaanse multinationals. In naam van de vrijhandel werden alle nationale beschermingsmuren afgebroken ten voordele van de transnationale ondernemingen. (...).
Het tweede grote cadeau aan de kapitaalbezitters was de belastinghervorming van Reagan, de Economy Recovery Tax Act. Die werd er in 1981 doorgedrukt. (...)
Die reusachtige opstoot van het krediet bleef niet zonder gevolgen voor de wereldeconomie. De Amerikaanse consumptie, die goed is voor ongeveer 30% van de privéconsumptie in de wereld, stimuleerde de vraag naar producten over de hele wereld. De Amerikaanse transnationale ondernemingen zijn immers sinds de jaren 60 meer en meer gaan produceren in het buitenland: in Europa en in belastingvrije zones van lagelonenlanden. De stijgende consumptie deed dus ook de invoer stijgen. (....) Tegelijk speelde zich een cruciale evolutie af in het bedrijfsleven. Die kwam hierop neer: de bedrijven werken meer voor de beurs en de beurs krijgt een grotere greep op de bedrijven. (....)
Het rendement voor de aandeelhouders werd op voorhand vastgelegd, doorgaans op 15%, veel hoger dan de gemiddelde winstvoet. En die winstmarge werd al vooraf ingecalculeerd in de productiekost. De winstafname gebeurde niet achteraf maar op voorhand. Dat spoorde de bedrijven aan drastisch en permanent te snoeien en financiële risico’s te nemen. (....).
Er kwam een wildgroei van financiële producten, die zelf het voorwerp werden van speculatie. (....)
Voor een overname wordt niet meer aangeklopt bij een klassieke zakenbank. De aandelen van een bedrijf worden gekocht door een hedgefonds of door een private equity-firma. Die moeten door de vaak beperkte openstelling aan particuliere beleggers aan veel minder regelgeving voldoen dan klassieke beleggingsfondsen. De koop van aandelen wordt gefinancierd met uitgifte van junk bonds. Dat zijn risicovolle obligaties met een hoog rendement, die achteraf moeten gerecupereerd worden door de opbrengst of de verkoop van het overgenomen bedrijf, (...)
(D)e Europese Unie (...). Op veel terreinen werd de Amerikaanse weg bewandeld: belastinghervorming, langer werken, privatisering van de sociale zekerheid, totale liberalisering van de markt, ontwikkeling van de beurs. De concurrentiële voordelen van een lage sociale bescherming zetten de Europese landen op de weg van de afbraak van historische verworvenheden zoals de sociale zekerheid. Ook in Europa nam de kloof tussen rijk en arm snel toe. De Europese Unie dirigeerde vanaf de jaren 90 de liberalisering van de telecommunicatie, de spoorwegen en de post. De openbare diensten, die in Europa een veel grotere plaats innemen dan in de VS, werden afgebouwd en overgeheveld naar het privékapitaal. Het onderwijs werd door de hervorming van Bologna georiënteerd op het systeem van de VS, waar het veel sterker is afgestemd op de noden en belangen van de industrie. De val van de socialistische landen in 1989 zette dat liberale offensief nog kracht bij. Er was geen angst meer voor het communisme, het kapitalisme triomfeerde. (....)
Samengevat: de opgepepte Amerikaanse consumptie heeft in heel de periode sinds 1973 de crisis niet opgelost, maar haar wel doen aanslepen. De groei bereikte na 1973 nooit het niveau van de jaren 60. De crisis van overproductie bleef als een domper over de wereldeconomie hangen.
Als er overproductie is, komt er een overschot aan kapitaal, een teveel dat niet kan besteed worden aan de uitbreiding van de productie, want die stoot op de limieten van de markt. Dat overschot aan kapitaal is op zoek naar hoog rendement en hier brengt de financiële sector soelaas. De financiële deregulering en de aanwas van nieuwe financiele producten creëerde de voorwaarden ervoor. En alles werd nog eens honderdvoudig aangewakkerd door de buitensporige stimulansen voor het krediet. Want het verlenen van krediet is een manier om geld te scheppen uit het niets. (....)
Een grote stap in de financiële wildgroei wordt gezet wanneer schuld als onderpand wordt gebruikt ...(en)...omgezet worden in waardetitels, wat wil zeggen dat ze verder gekocht en verkocht kan worden en dus voorwerp wordt van speculatie. Alles wat economische groeipool is, kan op die manier het ankerpunt worden van financiële bubbels. Er wordt geld geleend aan groeipolen in de economie en die schuld wordt verhandeld onder de vorm van waardepapieren. De groeipolen stuwen ook de beurs omhoog en dan krijgen financiële tussenpersonen en speculanten vrij spel. Zo ontstaan onmetelijke financiële bubbels die beleggers en speculanten aantrekken. Er ontstaat fictief kapitaal dat volledig gebaseerd is op de verwachting van eindeloze groei. Die bubbels moeten vroeg of laat ineenklappen.
Dat was al het geval met de schuld van de derde wereld op het einde van de jaren 70. Met de ineenstorting van Latijns-Amerikaanse landen in 1982-1984, waarover we al schreven, als gevolg. Het fenomeen herhaalde zich in 1997 na een fenomenale financiële bubbel op de Aziatische markten. De devaluatie van de Thaise munt lokte die crash uit. De crash had natrillingen in Rusland en Brazilië. De speculatieve fondsen richtten zich daarna op de hoogtechnologische bedrijven van Silicon Valley. Ook die bubbel spatte uiteen, dat was de Nasdaq-crash van 2000. En daar begint het verhaal van de hypotheekbubbel.
Na de Nasdaq-crash en 11 september 2001 verlaagde de Amerikaanse centrale bank, de Fed, haar prime rate tot 1%, om een dreigende recessie te voorkomen. De hypotheekbanken pikten daar agressief op in met leningen voor de aankoop van huizen. (....)
Toen de Fed progressief de rente optrok tot 5,25%, stond voor veel nieuwe eigenaars het water aan de lippen. Het regende gedwongen verkopen en de huizenmarkt keerde. Elk kwartaal steeg het aantal slechte betalers en op het einde van 2006 kwamen de eerste banken en hedgefondsen in moeilijkheden. (....)
Het is duidelijk: voor de uitgestelde crisis van overproductie is er nu geen andere uitweg meer dan brutale vernietiging van productiecapaciteit. Dat wil zeggen dat het ergste nog moet komen. (....) De derdewereldlanden zullen als eerste hun export zien dalen, minder grondstoffen leveren en opnieuw onder de knoet vallen van de herstructureringsplannen van het Internationaal Monetair Fonds. (....)
Dit systeem staat opnieuw ter discussie, twintig jaar nadat het einde van de geschiedenis werd afgekondigd. (....)De crisis is eigen aan het systeem zelf.
De mensheid heeft nooit eerder zoveel rijkdom geproduceerd, maar nog nooit was er zoveel armoede. Het is eenieders arbeid – en alleen de arbeid – die rijkdom voortbrengt, niet het kapitaal.
Deze analyse (van in 2008) wordt wel beïnvloed door de ontwikkeling van revisionisme in de PVDA
Er was inderdaad verzet en klassenstrijd tegen de stapsgewijze verhoging van uitbuitingsgraad (handelswijze van de kapitalisten om de “eigen” competitiviteit te verhogen in een door overcapaciteit “geplaagde” wereld). Klassenstrijd werd steeds weer “bestreden” en “gekalmeerd” door repressie maar ook ideologische beïnvloeding van reformistische vakbondsleiders.
In de analyse van Jo Cottenier (in 2008) is nergens iets over het reformisme meer te zien:
Maar het Europese kapitaal stootte op de sterkere aanwezigheid van vakbonden en op verzet tegen de afbraakplannen. Al was er nog geen sterke Europese vakorganisatie, toch werden de plannen land per land afgeremd door nationale mobilisaties. (....) Ondanks alle campagnes tegen de vakbonden in Europa en ondanks alle pogingen de vakbondsrechten af te breken, staan er nog altijd sterke vakbonden, die in sommige omstandigheden ook hun tanden kunnen tonen.
Hiertegenover staan vroegere standpunten van de PVDA, bijvoorbeeld in Marxistische Studies no. 26, “De strijd tegen globaal plan in oktober – december 1993” van Kris Hertoghen en Joris Van Gorp, al gelijk in de inleiding....:
Bij de beweging tegen het globaal plan waren er 70.000 betogers op 29 oktober 1993 en nog eens 45.000 zes weken later. Daartussen drie gedeeltelijke stakingsdagen en op vurige vrijdag 26 november voor het eerst sinds 57 jaar een algemene nationale staking in gemeenschappelijk vakbondsfront. Het was lang geleden dat de Belgische arbeidersbeweging nog zo dicht bij een nieuwe algemene staking stond, vergelijkbaar met de strijd tegen de Eenheidswet in '60-'61. Die veelbelovende beweging is na 26 november niet doorgegaan, omdat de invloed van de regeringspartijen binnen de vakbonden het uiteindelijk haalde op de strijdbare en gerevolteerde basis.
Ook was er toen in datzelfde nu 26 van Marxistische Studies, een zelfkritiek op de werking van de PVDA zélf in die strijd: "Een te bestrijden neiging tot economisme (=reformistisme)". Ik haalde dit aan in een artikel op mijn weblog, "13-04-15 Eerste 'rectificatie' in oorspronkelijke lijn van 5e congres - eenheid rond communistische identiteit – was door Kris Hertogen"
Daar waar de PVDA geen “socialistisch model” meer erkent en eenzijdig bepaalde regimes afwijst als zijnde “socialistisch” - Noord-Korea –, blijft de PVDA - zoals Jo Cottenier hier in zijn analyse van 2008, één regime erkennen als zijnde “socialistisch”, namelijk het huidige China:
De Chinese financiële sector is niet aangetast en de economische groeivooruitzichten blijven heel hoog. Door de controle van de Chinese staat op alle sleutelsectoren en sleutelvragen kon China zijn financies afschermen. Die socialistische staat neemt zich voor de binnenlandse consumptie drastisch op te krikken door loonsverhogingen, vooral voor de boeren, verbeteringen in de sociale zekerheid en het onderwijs, enzovoort. China heeft daar ook de middelen voor. Terwijl de kapitalistische landen wegzinken in de crisis blijft de Chinese groei 10% per jaar bedragen. De aantrekkingskracht van het Chinese model groeit. Op het internationale toneel zijn de intense betrekkingen van China met de landen van Afrika en Latijns-Amerika een nieuw gegeven. Het zijn elementen van een nieuwe, meer multipolaire wereldorde.
Hier ga ik relatief beperkt op in in “02-04-13 De marxistisch-klinkende frases over “socialisme” van PVDA-kaders zijn gelijkaardig aan die van “de renegaat” Kautsky”
En over hun dubbelzinnige houding tov Noord-Korea die afsteekt tegenover hun houding tov China in “15-01-12 De PVDA-leiding stelde politiek LAFFE daad door verloochening van Jef Bossuyt omwille van standpunt inzake Noord-Korea!”
Hoewel men (nog steeds) moet erkennen dat het kapitalisme geen uitweg meer biedt is de PVDA (van 2008) relatief vaag en weinig concreet over het alternatief:
Eisen dat deze collectief geproduceerde rijkdom zou gebruikt worden voor de verbetering van de levensomstandigheden van alle mensen, is niet meer dan elementaire logica. Dat kan niet in een kapitalistische economie die draait in functie van de belangen van een kleine minderheid en die onvermijdelijk uitloopt op crisis. Daarom moeten alle grote productiemiddelen in handen komen van de collectiviteit.
De reden hiervan was het stoppen van de werkgroep die opgericht was na het 5e congres (1995), om een vernieuwd en geactualiseerd fundamenteel programma uit te werken. Dit besprak ik in het artikel “22-04-15 Tweede rectificatie (-poging) in lijn met Vijfde Congres: start commissie voor vernieuwd fundamenteel programma PVDA (MS 40 - 1997)”
In feite had het PVDA-kader Thomas Gounet in 2002 een scherpere analyse over de uitzichtloosheid van de crisis die begon in 1973, van het kapitalisme (in zijn laatste en hoogste stadium van het imperialisme) en de noodzaak van door een revolutionaire omverwerping van het kapitalisme het socialisme uit te bouwen, in Marxistische Studies no 59, “Van economische crisis naar wereldoorlog”:
(D)e elementen die een veralgemeende toestand van uitzichtloosheid kunnen ontketenen, stapelen zich op. Enerzijds drijven de kapitalisten de productie op door onophoudelijk nieuwe productiecapaciteit te scheppen. Anderzijds beperken ze de consumptie. Wat uiteraard de potentiële overproductie verergert. Op deze basis ontwikkelt de financiële sector zich mateloos en is hij niet langer in overeenstemming met de realiteit van de productie. De schuldenlast groeit zowel in de derdewereldlanden als in de imperialistische landen. Het internationale monetaire en financiële onevenwicht is aanzienlijk en toont de groeiende economische kwetsbaarheid van het gehele kapitalistisch systeem. Overal groeit de weerstand en het verzet van de volkeren en de werkers. Naast de economische zwakheden heerst er nu dus ook een politieke en ideologische crisis.
De omvang van deze verschijnselen doet ons besluiten dat er in de huidige situatie voor het kapitalisme maar twee uitwegen resten: ofwel een derde wereldoorlog, als gevolg van de verscherping van alle tegenstellingen van het systeem, verscherping die door de economische crisis zelf aangewakkerd wordt; ofwel de omverwerping van het kapitalisme en de installatie van een superieur systeem, het socialisme.
In elk geval zal zelfs een wereldoorlog met al zijn verschrikkingen de volkeren ertoe brengen het kapitalisme te verwerpen. Een wereldoorlog zal het revolutionaire proces versnellen en, zoals bij de twee vorige (1914-1918 en 1939-1945), zal hij het uitgangspunt vormen voor volksopstanden die zullen leiden tot de vernietiging van de kapitalistische staten en de opbouw van het socialisme.
De twintigste eeuw was het schouwtoneel van de verbeten strijd tussen het imperialisme en het socialisme. Velen dachten dat het imperialisme het gehaald had. Maar de eenentwintigste eeuw wordt deze van de overwinning van het socialisme. Het is aan deze taak of in het kader daarvan dat de communisten van alle landen moeten werken.
1. Een steeds diepere en niet-aflatende crisis
- 1973
De huidige economische crisis begon in 1973 met een aanzienlijke productiedaling. Sedertdien kennen we een lange periode van economische stagnatie die door volgende elementen gekenmerkt wordt: 1. een fel verminderde groei in vergelijking met die van de jaren '50 en '60; 2. een hortende ontwikkeling met regelmatig terugkerende crisissen (die we conjuncturele crisissen kunnen noemen); 3. een chronische werkloosheid en ondertewerkstelling; 4. constante monetaire en financiële spanningen. Deze periode noemen we een structurele crisis. Ze blijft duren, jarenlang. Al die tijd slaagt de burgerij er niet in gepaste oplossingen te vinden om eruit te geraken.
Dit is geen unieke situatie in de geschiedenis. We komen ze voor het eerst tegen in 1873 en 1895. De Europese burgerij lost het probleem op door zich te richten op kolonies: deze bieden nieuwe uitwegen, afzetmarkten en grondstoffen voor de imperialisten. Dit leidt tot een veralgemeende jacht op kolonies die aan de oorsprong ligt van de Eerste Wereldoorlog. Daarna tekent zich een tweede structurele crisis af: de jaren '20 en '30. Alle oplossingen van de burgerij leiden tot een verscherping van de tegenstellingen van het kapitalistisch wereldsysteem. De New Deal haalt de Verenigde Staten niet uit de crisis. Het nazisme zet de imperialisten tegen elkaar op en lanceert een groots offensief tegen het socialisme. Zo eindigt de crisis van 1929 in de Tweede Wereldoorlog. Vandaag worden we geconfronteerd met een nieuwe structurele crisis van hetzelfde type.
(Er is de link naar de site (marx.be) van Marxistische Studies maar voor de duidelijkheid heb ik het geheel gecopieerd en een meer leesbare versie hier op internet gezet.