Elektrische verbanden bij het "parallel" plaatsen van weerstanden.
Bij een parallelschakeling wordt een deel van de kring vertakt.
De stroom wordt verdeeld over de verschillende takken.
Dit betekent dat de beginpunten van alle weerstanden verbonden zijn in een aftakpunt en dat ook alle eindpunten verbonden zijn.
Voorbeeld: de lampjes van een kroonluchter, de verschillende kookplaten van een elektrisch vuur.
Hieronder staan de eigenschappen van een parallelschakeling.
Stroomsterkte
De stroomsterkte wordt verdeeld over de verschillende verbruikers.
I = I1 + I2 + I3 + ...
Spanning
De spanning is in een parallelschakeling overal gelijk.
U = U1 = U2 = U3 = ...
Weerstand
Het omgekeerde van de totale weerstand is gelijk aan de som van de omgekeerde individuele weerstanden.
1/Rv = 1/R1 + 1/R2 + 1/R3 + ...
De animatie illustreert de gevolgen van een parallelschakeling voor de spanning en de stroomsterkte .
Hieronder staat een rekenvoorbeeld over parallelschakelingen.
U = 20 V
R1 = 1 Ω
R2 = 4 Ω
Rv = ?
U1 = ?
U2 = ?
I = ?
I 1 = ?
I 2 = ?
In een parallelschakeling is het omgekeerde van de vervangingsweerstand gelijk aan de som van de omgekeerde individuele weerstanden.
1 /Rv = 1 /R1 + 1/R2
1 /Rv = 1/1 Ω + 1/ 4 Ω
1/Rv= 5/4 Ω
Rv = 0,8 Ω
In een parallelschakeling is de spanning overal gelijk.
U = 20 V = U1 = U2
De stroomsterkte bij een parallelschakeling wordt verdeeld over de verschillende weerstanden.
I = U/ Rv
I = 20 V/0,8 Ω
I = 25 A
I1 = U/R1
I1 = 20 V/1 Ω
I1 = 20 A
I2 = U/R2
I2 = 20 V/4 Ω
I2 = 5 A
Controle: 25 A = 20 A + 5 A
Vervangingsweerstand
Bij een parallelschakeling van gelijke weerstanden zal de vervangingsweerstand gelijk zijn aan de weerstand van één weerstand, gedeeld door het aantal weerstanden.
De waarde van de vervangingsweerstand zal bij een parallelschakeling altijd kleiner zijn de waarde van de kleinste weerstand.
Rv = R/n (n = aantal weerstanden)
Bij een parallelschakeling van twee weerstanden zal de vervangingsweerstand gelijk zijn aan:
Rv = (R1 * R2)/(R1 + R2)
Stroom
De stroom zal gelijk zijn aan de stroom die door een weerstand gaat , vermenigvuldigd met het aantal weerstanden.
I = I1 * n