Wanneer er een impedantieaanpassing dient te gebeuren, is het gebruik van een “transformator” de oplossing.
De “transmission line-transformer” die we hier maken, zorgt voor een transformatie van 50 ohm naar 200 ohm en kan gebruikt worden voor het aansluiten van gevouwen dipolen of loop antennes.
De constructie gebeurt eveneens met 100 ohm twinline stukken, maar de wikkeling en aansluiting zal verschillen van een choke.
Wikkel beide helften in dezelfde wikkel richting en maak de verbindingen, zoals op de foto is aangeduid.
De Z0 van de lijnstukken wordt bepaald door het aantal lijnstukken en de beoogde uitgangsimpedantie.
Met een 4/1 is de uitgangsimpedantie 200 ohm en hebben we twee lijnstukken nodig van 100 ohm elk.
Andere verhoudingen geven andere lijnstukken en impedanties.
Voorbeeld: 9/1 met 3 lijnstukken, geeft een Z0 van 150 ohm voor de lijnstukken.
Als voorbeeld hebben we met de resterende draad slechts 8 windingen kunnen maken, echter zelfs hierbij is duidelijk de transformator werking te zien.
Wanneer we nu deze transformator afsluiten met een weerstand van 200 ohm, bekomen we aan de ingang een waarde van 50 ohm.
Om de weerstandswaarde van de potentiometer te controleren kunnen we nu niet meer gebruik maken van de uitlezing op de VNA, maar dienen we de weerstand te meten.
De transformator werking wordt gegarandeerd door de sterke koppeling tussen de windingen onderling dmv de kern, de zogenaamde mutuele inductie coëfficiënt.
Door de hoge zelfinductie van de wikkeling (Z > 1K) wordt de transformatieverhouding enkel bepaald door de wikkelverhouding tussen de primaire en secundaire windingen.
Een spanningstransformatie 1/2 geeft een impedantie transformatie van 1/4 .
Op gelijkaardige wijze kan je ook andere wikkelverhoudingen bekomen, dus ook andere impedantie transformaties.
Echter deze transformator heeft nagenoeg geen “choke” werking (blauwe lijn). Hierdoor zal zulk een transformator voor het voeden van een antenne, steeds voorafgegaan worden door een “choke” om de “balun” werking te garanderen.