Op deze bladzijde kun je per dag de doelen en de lessen vinden die je voor taal maakt. Per dag wordt het programma aangevuld.
Wat heb je nodig?
Op de ene dag moet je aan het werk in je werkboek, deze heb je mee naar huis gekregen.
De andere dag maak je opdrachten uit je taalboek. Deze maak je in je taalschrift.
Een potlood
Klaar?
In het taal werkboek staan bladzijden die je extra kunt maken. Houd er rekening mee dat dit extra werk is voor de hele week.
Nakijken
De volgende dag staan de antwoorden klaar onder antwoorden - Taal.
Herhaling
Doel: Ik kan het alfabet gebruiken om woorden op te zoeken in het alfabet.
Wat heb je nodig?
Werkblad taal thuiswerk
Uitleg en maakwerk
In de klas heb je geleerd om een woordenboek te gebruiken. Hiervoor is het nodig om het alfabet goed te kennen. Kun jij het alfabet uit je hoofd opzeggen? Schrijf hem nog een keer op.
Woorden in het woordenboek opzoeken doe je door de letters op alfabetische volgorde op te zoeken. In het filmpje leggen ze het nog een keer uit.
Nu ga je de woorden opzoeken in het woordenboek. Het woordenboek kun je vinden achter het werkblad. Je zoekt het woord op en schrijft de betekenis van het woord op.
Herhaling
Doel: Ik kan een verhaal maken met wie, wat en waar.
Wat heb je nodig?
Taalschrift
Uitleg en maakwerk
Je gaat een verhaal schrijven met hierin een wie, wat en waar.
Stap 1: Schrijf op over wie je verhaal gaat, waar het zich afspeelt en wat er gebeurt.
Kies hierbij een titel:
De gevallen eikel
De gevaarlijke rots
De gevangen pop
De modderige vallei
Het eenzame visje
Stap 2: Schrijf een verhaal van minimaal 100 woorden.
Stap 3: Ben je klaar? Maak een mooie tekening bij je verhaal waarin duidelijk het verhaal terug is te zien.
Doel: Je herhaalt wat enkelvoud en meervoud is. En je maakt goede zinnen
Wat heb je nodig?
Werkblad Enkelvoud en de achterkant Meervoud
Potlood
Maakwerk
Je maakt op beide kanten van het werkblad 8 zinnen.
Gebruik de hoofdletters vooraan in de zin en eindig met een punt.
Meervoud is: dan zijn het er meer dan 1.
Enkelvoud is: dat is 1 ding, mens, plant of dier.
Maakwerk:
Maak het werkblad en neem mee terug naar school.
Doel: Je herhaalt wat enkelvoud en meervoud is. En je maakt goede zinnen
Wat heb je nodig?
Werkblad Enkelvoud en Meervoud
Potlood
Maakwerk
Je maakt op het werkblad 5 zinnen in meervoud en 5 zinnen in enkelvoud
Gebruik de hoofdletters vooraan in de zin en eindig met een punt.
Meervoud is: dan zijn het er meer dan 1.
Enkelvoud is: dat is 1 ding, mens, plant of dier.
Maakwerk:
Maak het werkblad en neem mee terug naar school.
Doel: Je herhaalt wat enkelvoud en meervoud is. En je maakt goede zinnen
Wat heb je nodig?
Werkblad Enkelvoud en de achterkant Meervoud
Potlood
Maakwerk
Je maakt op beide kanten van het werkblad 8 zinnen.
Gebruik de hoofdletters vooraan in de zin en eindig met een punt.
Meervoud is: dan zijn het er meer dan 1.
Enkelvoud is: dat is 1 ding, mens, plant of dier.
Maakwerk:
Maak het werkblad en neem mee terug naar school.
Doel: Ik kan hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens in een zin zetten.
Wat heb je nodig?
Taalboek bladzijde 78 en 79
Taalschrift
Potlood
Maakwerk
Je maakt opdracht 2 en 3. Opdracht 4 is extra.
Opdracht 2: Verbeter de zinnen, er staan geen hoofdletters en leestekens. Schrijf de zinnen over in je taalschrift. Maak een hoofdletter vooraan in de zin. Zet een punt, uitroepteken of een vraagteken aan het einde van de zin.
Zet een klein streepje onder de leestekens en hoofdletters.
Opdracht 3: Maak een goede zin van de zinnen. Gebruik hoofdletters en leestekens.
Opdracht 4: Schrijf het verhaaltje in je taalschrift. Maak zinnen met hoofdletters en leestekens.
Doel: Je herhaalt dat wat je geleerd hebt in dit thema
Wat heb je nodig?
Taalboek bladzijde 80 en 81
Taalschrift
Potlood
Maakwerk
Je maakt opdracht 1 t/m 6
Opdracht 1: Schrijf de woorden met het streepje onder elkaar in je schrift. Zoek bij elk woord het synoniem. een synoniem is een woord dat dezelfde betekenis heeft.
Opdracht 2: Maak 4 zinnen bij het plaatje. Begin met een hoofdletter en eindig met een punt of vraagteken.
Opdracht 3: Schrijf de woorden over en bedenk een woord dat daarop rijmt.
Opdracht 4: Schrijf de woorden met een streep eronder in je schrift. Schrijf daarna het meervoud erachter. Meervoud is: dan zijn het er meer dan 1.
Opdracht 5: Schrijf het verhaaltje na in je schrift. Maak goede zinnen met hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens.
Opdracht 6: Bekijk de plaatjes en de woordjes. Schrijf het goede woord bij het juiste plaatje.
Doel: Ik kan hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens in een zin zetten.
Wat heb je nodig?
Taalboek bladzijde 78 en 79
Taalschrift
Potlood
Maakwerk
Je maakt opdracht 2 en 3. Opdracht 4 is extra.
Opdracht 2: Verbeter de zinnen, er staan geen hoofdletters en leestekens. Schrijf de zinnen over in je taalschrift. Maak een hoofdletter vooraan in de zin. Zet een punt, uitroepteken of een vraagteken aan het einde van de zin.
Zet een klein streepje onder de leestekens en hoofdletters.
Opdracht 3: Maak een goede zin van de zinnen. Gebruik hoofdletters en leestekens.
Opdracht 4: Schrijf het verhaaltje in je taalschrift. Maak zinnen met hoofdletters en leestekens.
Doel: Ik kan hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens in een zin zetten.
Wat heb je nodig?
Werkboek bladzijde 62 en 63
Maakwerk
Je maakt opdracht 1,2, 3 en 4. Opdracht 5 is extra.
Opdracht 1: Zet een punt, uitroepteken of een vraagteken aan het einde van de zin.
Opdracht 2: Maak een goede zin.
Opdracht 3: Maak twee zinnen bij het plaatje.
Opdracht 4A: Schrijf achter de zinnen een ! of een ?
Opdracht 4B: Schrijf vier korte zinnen met een ! of een ?
Opdracht 5: Maak de zinnen af.
De antwoorden kun je vinden bij het tabblad antwoorden-taal
Doel: Je leert een verhaal na te vertellen
Wat heb je nodig?
Het werkblad met de 4 verhaaltjes: spookhuis, een leuke schooldag, de lammetjes, de reuzenpanda
Uitleg:
Lees de 2 verhaaltjes die je nog niet gelezen hebt
Vertel daarna aan je moeder, je vader, je zusje... het verhaal na
Denk aan:
Over wie het gaat
Wat hij of zij doet
Waar het gebeurt
Wat er gebeurt
Wanneer het gebeurt
Hoe het eindigt
Maakwerk:
Lees de verhaaltjes en vertel het na
Doel: Je herhaalt wat enkelvoud en meervoud is en verkleinwoorden maken.
Wat heb je nodig?
Het taalwerkboek les 14
Potlood
Uitleg:
Enkelvoud is dat er 1 van is. Bijvoorbeeld 1 boek, 1 potlood, 1 hond, 1 kind.
Meervoud is dat er 2 of meer van zijn. Bijvoorbeeld 2 boeken, 2 potloden, 2 honden, 2 kinderen.
Verkleinwoorden zijn woorden die iets klein maken. Er staat dan -je -tje of -pje achter het woord. Bijvoorbeeld boekje, boompje, kaboutertje.
Maakwerk:
Ga de opdrachten van les 14 maken in je taalwerkboek. Deze staan op bladzijde 60 en 61.
Maak opdrachten 1, 2,3,4 en 5. Neem je werkboek mee naar school op donderdag of vrijdag.
Doel: Je leert een verhaal na te vertellen
Wat heb je nodig?
Het werkblad met de 4 verhaaltjes: spookhuis, een leuke schooldag, de lammetjes, de reuzenpanda
Uitleg:
Lees de 2 verhaaltjes die je nog niet gelezen hebt
Vertel daarna aan je moeder, je vader, je zusje... het verhaal na
Denk aan:
Over wie het gaat
Wat hij of zij doet
Waar het gebeurt
Wat er gebeurt
Wanneer het gebeurt
Hoe het eindigt
Maakwerk:
Lees de verhaaltjes en vertel het na
Doel: Je leert een verhaal na te vertellen
Wat heb je nodig?
Zoek een verhaal, bijvoorbeeld een sprookje
taalschrift
potlood
Uitleg:
Lees het verhaal
Schrijf daarna in je schrift op:
Over wie het gaat
Wat hij of zij doet
Waar het gebeurt
Wat er gebeurt
Wanneer het gebeurt
Hoe het eindigt
Maakwerk:
Lees het verhaal en schrijf de antwoorden in je schrift. Deze antwoorden neem je morgen mee naar school.