Data beschrijven
Data kun je beschrijven met behulp van tabellen, diagrammen of kentallen. Voordat je een keuze kunt maken uit de verschillende soorten daarvan, moet je weten met welke soort variabele je te maken hebt. De soort variabele is ook van belang bij het kiezen van de juiste techniek om je data te analyseren.
Soorten variabelen
Het eerste onderscheid is die tussen kwalitatieve en kwantitatieve variabelen.
Kwalitatieve variabelen
Dit zijn variabelen waarbij er een keuze is uit meerdere categorieën. Binnen kwalitatieve variabelen is er weer een onderscheid tussen nominale en ordinale variabelen.
Nominale variabelen
Dit zijn variabelen met categorieën zonder volgorde. Een voorbeeld is de variabele ‘geslacht’, waarbij de twee categorieën ‘man’ en ‘vrouw’ zijn. Er is geen volgorde in die categorieën: het maakt niet uit of je eerst man of vrouw noteert als keuzemogelijkheid. Hetzelfde geldt voor de variabele ‘oogkleur’, waarbij de categorieën bijvoorbeeld ‘blauw’, ‘groen’ en ‘bruin’ zijn. Ook daarbij maakt de volgorde niet uit.
Ordinale variabelen
Dit zijn variabelen met categorieën mét een volgorde. Een voorbeeld is de variabele ‘winkelen op zaterdag’ waarbij de enquêtevraag ‘Hoe vaak ga je op zaterdag winkelen?’ wordt gesteld. De antwoordmogelijkheden zijn bijvoorbeeld ‘nooit’, ‘soms’, ‘vaak’ en ‘altijd’, waar een specifieke volgorde in zit: van weinig naar veel.
Een ander voorbeeld is de variabele ‘aantal sterren’ waarbij de enquêtevraag ‘Hoeveel sterren moet een hotel voor jou minimaal hebben?’ wordt gesteld. De antwoordmogelijkheden zijn dan 1, 2, 3, 4 of 5 sterren, en daar zit ook een volgorde in: van basic naar luxe.
Kwantitatieve variabelen
Dit zijn variabelen waarbij een respondent een getal of hoeveelheid aangeeft. Binnen kwantitatieve variabelen is er een onderscheid tussen discrete en continue variabelen.
Discrete variabelen
Dit zijn losse getallen op een getallenlijn, waarbij de tussenliggende geen optie zijn. Je kunt je hierbij een digitale weegschaal voorstellen die het lichaamsgewicht aangeeft met één cijfer achter de komma. Je kunt dan 62,4 kg of 62,5 kg wegen, maar een tussenliggende waarde zoals 62,43 geeft de weegschaal niet aan.
Continue variabelen
Dit zijn getallen op een getallenlijn waarbij alle tussenliggende waarden mogelijk zijn. Je kunt je hierbij een analoge weegschaal voorstellen die het lichaamsgewicht aangeeft met een wijzer. Op zo’n weegschaal kan de wijzer elk mogelijk gewicht aanwijzen (maar is het weer niet zo precies af te lezen).
Het verschil tussen discreet en continu moet je kennen, maar heb je niet nodig om een keuze te maken tussen verschillende tabellen/diagrammen of analysetechnieken.