Jan Andrea Lievens was Gregorius van Kermt een bedrag van 130 guldens, 4 stuivers en acht penningen verschuldigd voor ‘verteerde costen’, dus voor kost en inwoning. De schilder mocht zijn schuld gedeeltelijk voldoen in natura, door middel van schilderijen: twee landschapjes en een portrait historié. De waarde van de schilderijen moest op f 100,- neerkomen. Volgens de akte diende de schilder Van Kermt en zijn vrouw ‘naa ’t leven te conterfeijten, te weten hem van Kermt als een Schipio, en zijn huysvrouw als Pallas en vorders de historie volcomentlich na de eysch [te] voltrecken […]’.[2] Voor het dubbelportret in de gedaante van Scipio Africanus en Minerva werd Lievens geacht zelf een ebbenhouten lijst te bekostigen. Voorts moest hij 30 guldens betalen om de rest van zijn schuld af te lossen. Voorwaarde was dat hij het werk binnen 10 weken zou voltooien. Het doek was volgens de akte al geprepareerd, wat erop lijkt te wijzen dat Lievens al eerder aan de opdracht was begonnen. Verder werd overeengekomen dat de echtelieden naar believen van de schilder moesten zitten (om geportretteerd te worden), mits zij één dag van tevoren zouden worden gewaarschuwd. Dit lijkt een gangbare praktijk te zijn geweest. Of Lievens zijn woord nakwam en het werk ooit heeft voltooid is niet overgeleverd: een schilderij dat aan de beschrijving voldoet is niet bekend.
Wilhelm Martin vestigde als eerste de aandacht op de akte en bestempelde in zijn artikel Über den Geschmack des Holländischen Publikums (1908) Van Kermt als “Gastwirt”, waarbij hij diens naam abusievelijk als ‘van Keimt’ transcribeerde.[3] Als Van Kermt inderdaad herbergier of kastelein is geweest, valt hij wat beroep betreft behoorlijk uit de toon binnen alle tot nu toe geïdentificeerde opdrachtgevers van portraits historiés.[4] Opdrachtgevers van portraits historiés behoorden tot de eerste bevolkingslaag van (niet zelden hoogopgeleide) welgestelden ofwel tot de gezeten koopliedenklasse van onder anderen bierbrouwers, wijnkopers en lakenhandelaren. Opvallend is verder dat de elite (magistraten, grote ondernemers) in de tweede helft van zeventiende eeuw een voorkeur aan den dag legde voor mythologische onderwerpen, terwijl de tweede bevolkingslaag koos voor bijbelse voorstellingen om in afgebeeld te worden.
Bij nadere inspectie blijkt dat het beroep van Van Kermt in het document helemaal niet wordt genoemd. Bovendien hadden veel Amsterdammers een kostganger in huis. Dit deed het vermoeden rijzen dat hij wellicht op een andere manier zijn kost verdiende. Men vindt een Gregorius van Kermt, in de ‘nieuwe Gasthuys-molen-steegh, in’t Groot-Cantoor-Boeck’ als uitgever van een onder het pseudoniem A.V.B. verschenen toneelstukje Arodiant en Polines, of verloste onnoselheyt uit 1664. Dit werkje, vrij naar Canti 5 en 6 van Ludovico Ariosto’s Orlando Furioso, lijkt zinspelingen te bevatten op de in het verschijningsjaar uitgebroken tweede Engelse oorlog. Het werd op naam gezet van de dichter Pieter Schaack, vanwege zijn motto ‘Al Verr t Best’.[5] Aangezien het onwaarschijnlijk lijkt dat opdrachtgever van Lievens’ schilderij veel naamgenoten in het Amsterdamse heeft gehad, kunnen we hem voorzichtig vereenzelvigen met de uitgever en boekverkoper. Verdere gegevens over Van Kermt staan in Kleerkoopers naslagwerk over de Amsterdamse boekhandel waaruit blijkt dat Gregorius beter bekend stond onder de naam Jeuriaen van Kermt (of Karmt).[6] Zo treft men zijn naam in december 1663 aan in het Gildeboek der boekverkopers.[7] Het is onbekend wie zijn ouders waren. Goede kandidaten zijn Tijmen van Karmt en Eva Juriaens die op 10 oktober 1632 een zoon Adriaen lieten dopen in de Nieuwe Kerk.[8] Jeuriaen zou dan (als tweede zoon) vernoemd zijn naar zijn grootvader van moeders kant.
Kleerkoper achterhaalde de naam van Gregorius’ huysvrouw die onvermeld bleef in de akte. Jeuriaen van Kermt van Amsterdam, ‘boecvercoper, oud 22 jaer’ ging op 6 april 1663 in ondertrouw met de achtienjarige Elisabeth Jansonius van Amsterdam. Hij moet dus in 1640 of 1641 geboren zijn en zij in 1644-45. Bij deze gelegenheid werd Van Kermt geassisteerd door zijn voogd Dirck van Gunst en Joannes van Drogenhorst (?) en woonde hij destijds ‘opde Cingel’, terwijl zijn toekomstige echtgenote ‘opt Water’ woonachtig was.[9] Klaarblijkelijk was Johannes van Drogenhorst een zwager van Gregorius van Kermt, aangezien hij en een zekere Anna van Kermt (Carmt) in het doopregister van de Nieuwe Kerk staan vermeld als de ouders van hun kinderen Eva (*1663), Josina (*1665) en Johannes (*1669).[10] De naamgeving van de oudste dochter (naar haar grootmoeder) lijkt deze identificatie te staven. Kinderen van het echtpaar Van Kermt-Janssonius werden niet gevonden in de doopboeken. Het is onduidelijk in welke mate Gregorius verwant is aan Jaques van Kermt en Trijntje Luijcas die in 1625 een zoon Wouter lieten dopen in de Nieuwe Kerk en daar in 1632 een dochter, Hilletje genaamd, en in 1639 een zoon, Luijcas.[11] Deze Jacques van Kermt kocht in 1636 van de plaatsnijder-kunsthandelaar Robert de Boudoux of Baudous een huis in de Kalverstraat, aan de oostzijde, het tiende vanaf de Dam. Na de dood van Van Kermt, werd het pand, waarin toen de herberg “De Graaf van Holland” was gevestigd, op 1 februari 1662 bij executie geveild.[12] Frappant is dat Dirck van Gunst, de voogd van Gregorius van Kermt, getrouwd was met een Femma Luijcas, wellicht een zuster van Trijntje Luijcas.[13]
Gelukkig bestaat meer zekerheid over de echtgenote van Gregorius van Kermt. Elisabeth was een dochter van boekverkoper Jodocus (Joost, Justus) Janssonius (1613-1655) en Francina Offenberg.[14] Zij gingen in ondertrouw op 11 december 1642, toen Jodocus 28 jaar oud was, in aanwezigheid van Francina’s vader Abraham: haar moeder Sara Verspreet was reeds overleden. Als adres van Francina werd de Lelygracht opgegeven.[15] De beroemde dichter Philipp von Zesen (1619-1689) schreef een bruiloftslied op hun huwelijk.[16] Jodocus was nog eind 1654 aanwezig bij de huwelijkse voorwaarden van Gillis Valckenier (1629-1665) die in 1655 trouwde met zijn zus Susanna Jansonius (1624-1663).[17] Enkele maanden later overleed Jodocus en werd hij begraven op 28 april 1655 in de Oude Kerk. Francina hertrouwde in 1658 met boekhandelaar Hendrick Prins (†1663).[18] Blijkens twee akten van 19 mei en 3 september 1661 voor notaris Leuven was Jurriaen van Kermt zijn dienaar in Frankfurt, op de Messe, waar hij ook namens Prins zaken deed met collega-boekhandelaar Jan Jacobsz. Schipper.[19] Elisabeths vader was dus reeds overleden toen diens vader, Johannes Jansonius (geboren te Arnhem in 1588) op 2 juli 1664 zijn testament liet opmaken: deze werd op 11 juli 1664 in de Westerkerk begraven.[20]
Ook Elisabeths grootvader Johannes Janssonius was net zoals zijn vader, Jan Jansz. van Arnhem, boekhandelaar van beroep. Hij was uitgever van de beroemde Atlas Minor Gerardi Mercatoris (1628ff.) en de Atlas Major (1647).[21] Johannes was getrouwd geweest met de dochter van Jodocus Hondius (1563-1612), Elisabeth de Hondt (†1627) naar wie zijn kleindochter vermoedelijk werd vernoemd.[22] De bekende uitgever Hendrick Hondius (1597-1651) was zijn zwager en compagnon.[23] Hun uitgeverij had ook een vestiging te Frankfurt. Johannes vestigde in 1618 zijn winkel op het Water in “De Pascaert”. Johannes kocht op 21 mei 1647 van de erfgenamen van Jacob Verspreet – onder wie Francina’s vader Abraham van Offenberg, echtgenoot van Sara Verspreet – een erf en huis ‘opt Water, genaemt het vergulde Claverbladt’ voor f 15.016,–. Het pand lag bezuiden de Vrouwensteeg, thans Damrak nr. 69.[24]
Voor haar huwelijk met Van Kermt woonde Elisabeth dus vermoedelijk bij haar grootvader in, samen met haar zussen Sara en Susanna en haar broer Johannes, die in 1664 een derde deel van zijn nalatenschap kregen toebedeeld. De kinderen van Jodocus waren toen nog onmondig en tot voogden en executeurs van het testament werden benoemd Johannes van Waesberghe (†1681) en dominee Johannes van Almeloveen, echtgenoten van respectievelijk Jodocus’ zussen Elisabeth (1615-1681) en Maria (*1620), alsook Isaack Commelijn.[25] We weten dat Johannes van Waesberghe na de dood van zijn schoonvader zijn intrek nam in “De Pascaert”.[26] Hoewel Van Kermt zijn winkel had in “Het Groot Cantoor-Boeck” in de Nieuwe Gasthuismolensteeg, naast de Herengracht, en dit pand een woongedeelte had, woonde hij volgens het contract uit 1668 op het Rokin.[27] Vermoedelijk gaat het hier om Rokin nr. 69, “Het Witte Claverblad” genaamd.[28] De naam verwees wellicht naar “Het vergulde Claverbladt” dat immers uit Elisabeths familiebezit stamde. Het frappeert dat voornoemde Gillis Valckenier – die eveneens boekverkoper was – met Elisabeths tante Susanna een huis huurde op het Water, het tweede ten zuiden van de Vrouwesteeg, tegenwoordig nr. 61, dat eveneens het “Witte Klaverblad” heette.[29]
Elisabeth Janssonius overleed op jonge leeftijd. Zij werd op 1 januari 1670 in de Oude Kerk begraven, bij welke gelegenheid werd opgetekend: ‘Elisabeth Janssonius huijsvrouw van Gregorius van Kermt, komt overt pleijn van meijsies weeshuijs van d[aen].’[30] Het is onbekend waarom de zesentwintigjarige Elisabeth vanuit het weeshuis in plaats van uit het huis op het Rokin werd begraven. Hoogstwaarschijnlijk was Gregorius van Kermt reeds overleden, hoewel zij bij haar begrafenis niet expliciet als zijn weduwvrouw werd vermeld. Arme weduwen werden namelijk ondergebracht in het meisjesweeshuis. Wanneer Elisabeth door het overlijden van haar man aan lager wal was geraakt en ten gevolge daarvan haar inboedel moest verkopen, is het schilderij allicht geveild door de Desolate Boedelkamer of, waarschijnlijker in dit geval, door de Weeskamer. Als het portrait historié in de familie bleef en reeds hing in “Het vergulde Claverbladt” voordat Elisabeth stierf, kan het verloren zijn gegaan toen dit huis afbrandde op 11 februari 1669. Commelin geeft van de brand een uitvoerig verslag.[31]
Van Kermt was boekverkoper en zijn vrouw Elisabeth stamde uit een voornaam boekdrukkersgeslacht. Ook winkeliers zoals boekverkopers maakten deel uit van de gezeten klasse. Het uitgeversberoep met de bijbehorende kennissenkring situeert Van Kermt niet alleen in een andere sociaaleconomische bevolkingslaag, maar ook in een hoger intellectueel milieu, dan we zouden verwachten van een “eenvoudige” herbergier. De classicistische thematiek sluit wat smaak betreft aan bij wat bon ton heette in gegoede kringen. Als zodanig is de voorstelling een opmerkelijke combinatie van mythologie en klassieke historie. Scipio was een historische legeraanvoerder uit de Republikeinse periode. Niettemin wijkt de precieze onderwerpskeuze, zoals wordt omschreven in het archiefstuk, af van het standaardrepertoire van portraits historiés met hetzelfde onderwerp. Ook is niet helemaal duidelijk wat voor een soort schilderij we ons moeten moeten voorstellen bij de beschrijving.
Scipio was een klassiek rolmodel voor de legeraanvoerder. Wat militaire deugdzaamheid betreft, is hij sterk vergelijkbaar met de Negen Helden of Besten (Neuf Preux).[32] Hij werd vooral geroemd om zijn grootmoedigheid die hij aan den dag legde toen hij op veldtocht te Numantia in het huidige Spanje een jonge vrouw – de naamloos gebleven verloofde van een zekere Allucius – die als oorlogsbuit was geroofd, teruggaf aan haar ouders (Livius, Ab Urbe Condita XXVI, 50). De Grootmoedigheid van Scipio was in de zeventiende-eeuwse historieschilderkunst een van de populairste voorstellingen uit de antieke geschiedenis en kwam ook vaak voor als portrait historié. Karel van Mander schilderde een historiestuk met hetzelfde onderwerp uit 1606 dat zich tegenwoordig in het Rijksmuseum bevindt.[33] Van Dyck lijkt de iconografie in Engeland geïntroduceerd te hebben met een monumentale voorstelling, tegenwoordig in de Christ Church Picture Gallery te Oxford, waarin hij naar verluidt zijn Scipiofiguur weergaf met de trekken van George Villiers (1592-1628), de hertog van Buckingham.[34] Ook Jan Andrea’s vader, Jan Lievens de Oude, voltooide in 1642 een schoorsteenstuk met Scipio die de bruid van Numantia teruggeeft voor de Leidse Vroedschapskamer. Van het schilderij dat verloren ging bij een brand in 1929 werden gelukkig kopieën vervaardigd (afb. 1).[35]
Ook binnen de burgerlijke kunst van de Noordelijke Nederlanden vindt men vaak narratieve portretten van echtparen en hun familieleden die zich verplaatsten in het verhaal van de grootmoedigheid van Scipio, zoals dat verteld wordt door Livius. Vaak gaat het om huwelijksportretten, zoals in het geval De Wouter Oorthoorn en Christina van Dien (afb. 2). Zij traden in april 1657 in het huwelijk en lieten zich een jaar later vereeuwigen als Scipio en de verloofde van Allucius. Er is gesuggereerd dat het oudere echtpaar op de voorgrond de ouders van Christina van Dien zijn, maar Volker Manuth weerlegde dat. De vader van Christina was in 1658 tweeëntachtig jaar oud en de man op het schilderij is jonger en de vrouw op het schilderij is een type dat Van Eeckhout vaker gebruikt heeft.[36] Ook Lievens integreerde het echtpaar Van Kermt-Jansonius in een schilderij dat geïnterpreteerd werd als een historiestuk, aangezien er gesproken wordt van een portret van ‘van Kermt als een Schipio, en zijn huysvrouw als Pallas en vorders de historie volcomentlich na de eysch voltrecken’. Hieruit kan men opmaken dat de voorstelling vermoedelijk als een narratieve scène (met handelende figuren) moet zijn uitgedacht die bijgevolg herleidbaar is tot een literaire bron.
De afwijkende themakeuze is wellicht verklaarbaar uit het feit dat boekdrukkers gemakkelijk aansluiting vonden met de intellectuele elite. Opvallend is dat er sprake van een mengvorm van klassieke historie en mythologie. Zij hadden immers vaak toegang tot zeldzame geschriften die zij zelf moeten zetten en drukken. Hoewel er nauwelijks uitbeeldingen bekend zijn van het thema van Pallas en Scipio, zal het schilderij wel degelijk berust hebben op een klassieke bron, en mogelijk een episode uit de Punica van Silius Italicus: Pallas buigt Scipio’s speer van Hannibal af (Pun. 9. 455-456).[37] Mars steunde Scipio volgens dit Flavische heldendicht, terwijl Pallas Minerva op de hand van Hannibal was. De uitbeelding van een echtpaar als elkaars vijanden lijkt echter minder waarschijnlijk. Een mogelijke beeldbron of inspiratie voor het schilderij kan ook een allegorische prent van Jan Harmensz. Muller (1571-1628) naar Bartholomeus Spranger (1546-1611) zijn geweest: Hercules en Scipio geleid door Minerva op het pad der deugd (ca. 1587-1593; afb. 3).[38]
Een gedetailleerd verslag van deze historische ‘re-enactment’ werd pas in 1660 gepubliceerd in de Hollandtsche Mercurius.[41] Aan het optreden namen ook de gasten deel en de aanwezige adellijke vrouwen waren verkleed als godinnen.[42] Dit verklaart mogelijk waarom ook in het dubbelportret een klassieke historische figuur werd gecombineerd met een mythologische figuur. Het is goed mogelijk dat Van Kermt en zijn vrouw door de bijdrage in de Hollandtsche Mercurius werden geïnspireerd om zich in deze klassieke rollen te laten schilderen en zodoende adellijke rolmodellen navolgden om hun status te verhogen.
Van oudsher was Scipio Africanus een populaire rol binnen de heersersbeeldtaal. Lucas van Valckenborch (1535-1597) portretteerde aartshertog Matthias van Oostenrijk (1557-1619) als zodanig ten voeten uit in omstreeks 1580 (Innsbruck, Kunsthistorisches Museum; afb. 4).[39] Binnen deze beeldtraditie hoort ook het portret van Frederik Willem van Brandenburg (1620-1688) dat de geportretteerde ten voeten uit toont in pseudo-antieke wapenrusting voor de Schwanenburg (Kleef, Kurhaus; afb. 5).[40] Een historische mise-en-scène ontbreekt: de grote keurvorst is vereeuwigd in de rol van Scipio die hij vertolkte bij een feestelijke vertoning van de slag bij Zama (202 voor Chr.) die werd opgevoerd ter gelegenheid van het huwelijk van Albertina Agnes (1634-1696) met Willem Frederik van Nassau-Dietz (1613-1664) te Kleef in 1652.
[1] Zie mijn later dit jaar aan de Radboud Universiteit Nijmegen te verdedigen dissertatie: Beeltenissen van bestuurders en burgers als bijbelfiguren: Het bijbelse portrait historié in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden van de zestiende en zeventiende eeuw. Voorliggende bijdrage is een case study die niet in mijn manuscript kon worden opgenomen omdat deze er thematisch buiten valt. Zie voor het portrait historié: Wishnevsky 1967: Polleroß 1988; Polleroß 1991. Mijn proefschrift bevat een compleet overzicht van recente literatuur aangaande het portrettype. Zie voor een overzicht van Europese portraits historiés de online Porthis-database: https://www.ru.nl/ckd/databases/porthis/porthis/
[2] Bredius K.-Inv., dl. 1 (1915), p. 224: ‘15 October 1668 compareerden […] Sr. Gregorius van Kermt, wonende op ’t Rockin, ter eenre, en Sr. Joan Lievens de Jonge, kunstschilder binnen de stadt Amsterdam ter andere zijde en verclaarden aangaande de voldoeninge van 130 guldens 4 stuyvers en acht penn. die de voorsz. Johan Lieve(n)s wegens verteerde costen als andersints aan de voorsz. Van Kermt schuldigh is overeengekomen te zijn als volght: Namentlich dat de voorsz. van Lieve(n)s voor den voorsz. van Kermt nu voorts zal opmaacken ende voltrecken de 2 stuckjes schildery, zijnde lantschappen, die hij Lieve(n)s tegenwoordigh onder handen heeft, en die aan den voorn. van Kermt, beneffens de lijsten […] overleveren, mitsgaders den gemelden van Kermt en zijne huysvrouw in een stuck zoo groot als ’t doeck daartoe alreets geprepareert is, zoo kunstigh hem doenlick zal weesen, naa ’t leven te conterfeijten, te weten hem van Kermt als een Schipio, en zijn huysvrouw als Pallas en vorders de historie volcomentlich na de eysch voltrecken, daarbeneffens het doeck en een swarte ebbenhoute lyst daartoe doen en bekostigen: ’t selve stuck volcomentlich na de eysch te voltrecken, opmaken en aan de voorn. van Kermt overleveren binnen den tijd van tien weecken na dato dese precys. Des zullen de gemelden van Kermt en zijn huysvrouw daartoe moeten zitten als ’t den voorn. van Kermt en zijne huysvrouw daartoe moeten zitten als ’t den voorn. Lievens zal believen, mits telkens een dagh te voren gewaarschuwt wesende, ende dan nogh daarenboven by ’t voltrecken van ’t voorsz. stuck in den gereden gelde betalen de somma van 30 guldens, waarmede alsdan de voorsz. Schult effen, voldaen en betaalt zal zijn. Met dese expresse conditie en voorwaarden nochtans, off het gebeurde, dat de gemelde van Kermt int voorsz. stuck geen schildery geen genoegen hadde, tegens de voorn. waarde, in sulcken geval ‘tsleve stuck met de 2 lantschapjes door twee goede mannen hen des verstaande (bij partijen elck een te kiesen) zal worden getaxeert, ende zooveel als ’t voorsz. stuck en lantschapjes minder als 100 guldens mochte werden getaxeert, zooveel meerder zal de voorsz. Lievens als de voorsz. 30 glds. betalen. [ondertekend] Gregorius van Kermt / Jan Andre Livens.’
[3] Martin 1908, p. 745.
[4] Overigens dient men wel een onderscheid te maken tussen waard en herbergier. Een waard hoeft niet eigenaar van een herberg te zijn geweest. Hij verrichtte gewoonlijk ook handarbeid, terwijl een herbergier als bezitter van de zaak zich daar niet per se hoefde op te houden.
[5] A.V.B. 1664; Van Doorninck 1883-1885, dl. 1, kol. 40. Exemplaren bevinden zich in de bibibliotheek van de Univerisiteit van Amsterdam (UBA 689 H 46). Onder hetzelfde pseudoniem, afgeleid van Schaacks zinspreuk, verscheen het boekje Steyl-oor, of de schijnheylige bedrieger, waarin is nagevolgt de Tartuffe van J.B.P. de Molière, bij A. van Blancken te Amsterdam in 1674.
[6] Kleerkooper 1914-1916, dl. 2, p. 1643 (personennaamregister).
[7] Gildeboek der boekverkopers Kleerkooper 1914-1916, p. 121: ‘Jeuriaen van Kermt, boekverkoop. ’t gilt voldaen en sijn burgerscedul vertoont den 17 December 1663.’
[8] Stadsarchief Amsterdam, Doopregisters, bron 41, p. 214. Deze Adriaen van Karmt en Jacomina van den Bos lieten op 22 april 1659 hun zoon Simon dopen in de Nieuwe Kerk [bron 43, p. 408].
[9] Kerk. huw. procl. Kleerkooper 1914-1916, dl. 1, p. 121. Dirck van Gunst was getrouwd met Femma Luijkas.
[10] Eva (24-1-1663); Josina (20-6-1665); Johannes (15-9-1669) [Stadsarchief Amsterdam, Doopregisters, bron 44, p. 28; p. 141; p. 253]. Een Johannes van Drogenhorst en een Catharina van Kermt waren getuigen op 11-2-1703 van de doop van Jan, zoon van Harmanus Doeckes en Johanna Walkier in de Oude Kerk [bron 15, p. 162, folio 81v, nr. 2.] en van de doop van Clara, dochter van hetzelfde echtpaar, in de Oude Kerk op 7-4-1706 [bron 47, p. 328, folio 165, nr. 1.] Cat[a]rina van Kermt was getrouwd met Gerrit Doeckes. Drie van hun kinderen werden gedoopt in de Nieuwe Kerk: Eva (31-8-1667); Harmanus (14-4-1669); Timotheus (18-5-1672) [bron 44, p. 180; p. 238; p. 348] en een in Westerkerk: Harman (4-4-1670) [bron 106, p. 378].
[11] Wouter (17-6-1625), Hilletje (29-8-1632), Luijcas (22-11-1639) [Stadsarchief Amsterdam, Doopregisters, bron 40, p. 305; bron 41, p. 207; bron 41, p. 166]. Luijcas van Karmt en Niesje Daniels lieten op 21-8-1663 in Nieuwe Kerk hun zoon Jacobus dopen [bron 44, p. 48] en op 12-12-1664 hun dochter Trijntje in de Wester Kerk [bron 106, p. 31].
[12] Van Eeghen 1984, p. 48: Van Kermt kon zijn huis niet afbetalen en vestigde er ten bate van De Boudoux twee rentebrieven van f 3000,- op. Op 29-10-1638 nam Anna Wymer officieel voor schepenen een van die brieven, in 1647 Cathalina van Leest de tweede over. Bij de executieverkoop kregen Pieter en Jan Six (zonen van Anna Wymer) hun vorderingen niet ten volle betaald, maar Jan maakte van de gelegenheid gebruik om door Louis Crayers de herberg voor f 15800,- aan te kopen. Aan de noordzijde kreeg hij daar de bekende kunstverkoper Clement de Jonghe als buur.
[13] Zij lieten tussen 1648 en 1658 vijf kinderen dopen.
[14] Hij werd gedoopt in de Oude Kerk op 29 augustus 1613.
[15] Kleerkooper 1914-1916, dl. 1, p. 299. Elders (p. 1318) soms foutief getranscribeerd ‘Ossenberch’.
[16] Scholte 1916, p. 129.
[17] Kleerkooper 1914-1916, dl. 2, p. 1317. Vergelijk: Kleerkooper 1914-1916, dl. 2, p. 855. Zie: Belonje & Van Eeghen 1972, p. 92: Zij woonden in het huis “Het Witte Klaverblad’, van waaruit Susanna op 7-4-1663 en Gillis op 17-3-1665 werd overgebracht naar hun laatste rustplaats in de Nieuwezijds Kapel.
[18] Kleerkooper 1914-1916, dl. 1, p. 299. Zie ook: dl. 2, pp. 1318-1319, 1321, 1359 en p. 1467. Hendrick Prins en Francina Offenberg lieten op 13-4-1660 hun zoon Lambertus dopen in de Nieuwe Kerk [Stadsarchief Amsterdam, Doopregisters, bron 43, p. 435]. Prins werd 28-3-1663 in de Oude Kerk begraven. Zie: Van Eeghen 1960-1978, dl. V-1, p. 79 met noot 241 op p. 115.
[19] Van Eeghen 1960-1978, dl. V-1, p. 79, p. 115, noot 241.
[20] Kleerkooper 1914-1916, dl. 1, pp. 300-301.
[21] Kleerkooper 1914-1916, dl. 1, pp. 298, i.h.b. nrs. 1489-1492.
[22] Belonje & Eeghen 1972, p. 90. Op 2 augustus 1627 werd Lysbeth Hondius begraven in de Nieuwezijds Kapel en als adres werd toen opgegeven: ‘op ‘t Water naest Wm. Jansz Sonnewijser’. Zij liet zeven kinderen achter: de twee oudste waren gedoopt in de Oude Kerk, de vijf jongere in de Nieuwe Kerk: Joost 29 augustus 1613; Anna 17 augustus 1614; Elisabeth 8 september 1615; Joannes 19 februari 1619; Maritje 16 augustus 1620, Coletje 6 september 1622 en Susanna 25 februari 1624. Op 2 augustus 1629 hertrouwde Johannes Jansonius met Elisabeth Carlier J(onge) d(ochter) tot Ceulen. Zie: Kleerkooper 1914-1916, dl. 1, p. 298.
[23] De la Fontaine Verwey 1952, p. 10. P. Zie ook: Keuning 1951, pp. 71-98.
[24] Kwijtsch. X, fol. 124, in: Kleerkooper 1914-1916, dl. 1, p. 299: Het perceel was aan de noordzijde belend door Claes Cornelisz. Vlooswijck en aan de zuidzijde door Yem Gijsberts; Belonje & Eeghen 1972, p. 91. Op 18 januari 1656 liet Johannes Janssonius het huis veilen, maar tot 1 mei 1657 was het nog verhuurd aan zijn schoondochter. Koper op de veiling was Johannes Janssonius de Jonge voor f 12200,-, waarbij zijn vader Johannes Janssonius de Oude zich borg stelde! Die koop vond klaarblijkelijk geen doorgang en de vader bleef eigenaar.
[25] Kleerkooper 1914-1916, dl. 1, pp. 300-301; cf. testament van 1659: Kleerkooper 1914-1916, dl. 2, pp. 1318-1321.
[26] Belonje & Eeghen 1972, p. 91. Zie voor hem ook: Ledeboer 1859, pp. 107-109.
[27] Een twintigtal jaren eerder woonde daar Gerrit Willemsz blijkens Frank Burghersdijks, Kort Be-ghrijp van 't Reden-konstigh Onderwijs, Amsterdam 1646 dat op het titelblad expliciet vermeld: ‘Voor Gerrit Willemsz, Boekverkóóper wóónen/de inde Nieuwe Gast-huis Molen steegh, in't Groot/ Kantoor Boek. Anno 1646’
[28] Dudok van Heel 2008, dl. 2, p. 674; dl. 1, p. 462: Het pakhuis op nr. 79 heette ook “’t Witte Claverblad” en was in 1655 in bezit van Abraham Claeszn le Seutre, wijnkoper, die woonde op nr. 81 op de zuidhoek met het Kalfsvelsteegje.
[29] Vandaar werd Susanna op 7-4-1663 en Gillis op 17-3-1665 in de Nieuwezijds Kapel begraven. Zie: Belonje & Eeghen 1972, p. 92.
[30] Kleerkooper 1914-1916, dl. 1, p. 121. Zie ook: Stadsarchief Amsterdam, 5004: Archief van de Weeskamer; Begraafregisters, ingedeeld naar Kerk en Kerkhof, Oude Kerk (4 delen: 6-9), dl. 6: 1640, dec. 24-1698, filmnr. 5043.
[31] Belonje & Eeghen 1972, p. 91: Volgens de inventaris van 1672 werd het lege erf toebedeeld aan Johannes van Ameloveen, die er een nieuw huis bouwde, dat ook het Klaverblad als gevelteken kreeg en dat door de erfgenamen van Theodorus Janssonius van Ameloveen in 1714 werd verkocht aan Pieter Gramingh.
[32] Schröder 1986. Zie voor de Negen Besten in de Nederlanden: Van Anrooij 1997.
[33] Karel I van Mander, De Grootmoedigheid van Scipio, 1600, sign. & dat.: “16 KM 00”, olieverf op koper, 44 x 79 cm, Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-4690. Zie: Miedema & Van Thiel 1978; Best. cat. Amsterdam 1992, p. 65; Weststeijn 2008, p. 104 met afb. 41; Best. cat. Frankfurt 2010, p. 241, afb. 220; Van de Wetering 2016, pp. 126, 132, 214, met afb. 106, 112, 195.
[34] Anthony van Dyck, De grootmoedigheid van Scipio, 1617-1618, olieverf op doek, 183 x 232,5 cm, Oxford, Christ Church Picture Gallery; RKD-nr. 48884; Porthis 0213; 0806. Zie: Meijer 1990 [1992], pp. 131-140; Gordenker 2001, pp. 42-43 met afb. 57; Barnes e.a. 2004, I.157; Diaz Padron 2006. De portretidentificatie is zeer twijfelachtig. De bruid lijkt geen portret te zijn.
[35] Jan Lievens, De Grootmoedigheid van Scipio: Scipio Africanus en de bruid van Numantia, olieverf op doek, voorheen Leiden, Raadhuis (verloren gegaan bij brand in 1929). Zie: Berkhout 2006, pp. 84-86. Hier afgebeeld is een twintigste-eeuwse kopie, olieverf op doek ca. 188 x 237 cm, Frankfurt am Main-Niederrad, Haus Buchenrode. Zie: Sluijter 2015, fig. VII-69 (kopie). Op 5 september 1639 werd vastgelegd in een akte ‘dat hy sal schilderen een stuck schilderie op douck omme voor de voorss. Schoorsteen te hangen, daeraen hy eere sal behaelen, en dat hy daervooren soo wanneer het selfde sal syn volmaeckt sal genieten een somme van vyftien hondert guldens’. Zie voor de volledige opdracht: Moes 1907, i.h.b. pp. 150-152. Zie ook de beschrijving van het doek in Orlers 1641, p. 164. Vergelijk ook andere kopie: Abraham Delfos naar Jan Lievens, De grootmoedigheid van Scipio Africanus, 1806, aquarel, 31 x 40 cm, Leiden, Regionaal Archief Leiden.
[36] Manuth 1998: ‘In een Amsterdamse inventaris wordt het stuk als volgt beschreven: ‘een kontrefeijtsel van den overledene Wouter Oorthoorn, antycqs gedaen door Eijckhout.’’
[37] Pun. 9.454-455, aangehaald in: Marks 2005, p. 128: ‘iam[que] ictu ualido libratam a pectore Poeni/ Pallas in obliquum dextra detorserat hastam.’ In Pun. 9.484-485 voorkomt Pallas dat Hannibal de confrontatie met Scipio aangaat in een gevecht op leven en dood. Zie: Wilson 1993, p. 221. N.B. niet elke Pallas is Minerva. In Tacitus’ Annales (11:4; 12:53) en Plinius’ Epistulae (7:6) leest men hoe Publius Cornelius Scipio voorstelde om een vrijgelaten slaaf genaamd Pallas staatswege openbare dank te bewijzen, omdat deze een wet had ontworpen die door Claudius was ingediend. Het lijkt echter uitgesloten dat Van Kermt zijn vrouw in de gedaante van een man liet afbeelden. Cornelius Scipio beweerde af te stammen van Pallas, de voorvader van Evander, waarnaar het Pallanteum op de Pallantijn was vernoemd (Tacitus, Annales 53:2). Cornelii Taciti Annalium, Libri V, VI, XI, XII, p. 102 ad 53:2.
[38] Jan Harmensz. Muller naar Bartholomeus Spranger, Hercules en Scipio geleid door Minerva op het pad der deugd, gravure op papier, 24,1 x 16,2 cm, Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. RP-P-OB-32.205. Zie: Nw Holl., The Muller Dynasty, dl. 2, p. 199, nr. 72.III(4). Zie voor de tekening van Spranger: Leeflang 2008.
[39] Lucas van Valckenborch, Portret van aartshertog Matthias van Oostenrijk als Scipio, 1580, olieverf op paneel, 59 x 49 cm, Kunsthistorisches Museum, bruikleen aan Innsbruck, Portraitgalerie Schloß Ambras. Zie: Wind 1987, pp. 111-169; Jensen Adams 2009, pp. 186, 189, 203; Jensen Adams 2010, p. 197.
[40] Onbekende kunstenaar, Frederik Willem van Brandenburg als Scipio, na 1652, olieverf op doek, 195 x 147 cm, Kleef, Kurhaus; Porthis 0063. Zie: Dattenberg 1967, p. 116, nr. 129a; Tent. cat. Kleef 1979, p. 348, nr. C16; Tent. cat. Apeldoorn 1999, p. 361 nr. 10,6 met kl.afb.; Dubbe & Lemmens 2007, p. 46 met afb.
[41] Tent. cat. Kleef 1979, p. 348, nr. C16; Dubbe & Lemmens 2007, p. 47; Françozo 2014, pp. 116-117. De bijdrage in de Hollandtsche Mercurius is gereproduceerd in: Gorissen 1964, pp. 40-42.
[42] Er is ook sprake van een opvoering of rollenspel, hetzij zonder verkleding, in een groepsportret van de Brandenburgs en Nederlandse verwanten, geschilderd ten gelegenheid van de doop van Heinrich von Brandenburg door Matthias Czwiczek (1601-1654) voorstellende de Verheerlijking van keurvorstin Elisabeth Charlotte van Brandenburg als koning van Seba (1649, olieverf op doek, 33 x 44,5 cm, Berlijn, Staatliche Schlösser und Gärten, Charlottenburg, inv.nr. GK 3408). De karavaan met kamelen in de achtergrond brengen schatten mee voor de grote keurvorst als koning Salomon. Zie: Polleroß 1991, p. 96; <http://www.bildindex.de/document/obj00001270>.
Van Anrooij 1997: W. van Anrooij, Helden van Weleer: De Negen Besten in de Nederlanden (1300-1700), Amsterdam 1997.
A.V.B. 1664: A.V.B. (=Pieter Schaak?), Ariodant en Polines, of Verloste onnoselheyt, ed. Gregorius van Kermt, Amsterdam 1664.
Belonje & Van Eeghen 1972: J. Belonje & I.H. van Eeghen, ‘De familie van de Drukker Jan Willemsz. Blaeu in Alkmaar en in Amsterdam’, Jaarboek Amstelodamum 64 (1972), pp. 75-93.
Barnes e.a. 2004: S.J. Barnes, N. De Poorter, O. Millar & H. Vey, Van Dyck: A complete catalogue of the paintings, New Haven & Londen 2004.
Berkhout 2006: Marieke Hoogduin-Berkhout, ‘Op de geluckige regeeringe van Leiden’ Geschilderde voorstellingen in het Leidse stadhuis 1575-1700’, De zeventiende eeuw 22 (2006), pp. 59-105.
Best. cat. Amsterdam 1992: P.J.J. van Thiel (red.) e.a., All the paintings of the Rijksmuseum in Amsterdam: A complete illustrated catalogue, dl. 2 [addendum Best. cat. Amsterdam 1976], Amsterdam & Maarssen 1976.
Best. cat. Frankfurt 2010: M. Neumeister, Holländische Gemälde im Städel, 1550-1800: Bnd 3: Künstler geboren nach 1630, Petersberg 2010 (Kataloge der Gemälde im Städelschen Kunstinstitut Frankfurt am Main, 11).
Bredius K.-Inv.: A. Bredius, Künstler-Inventare: Urkunden zur Geschichte der holländischen Kunst des XVIten, XVIIten und XVIIIten Jahrhunderts, 8 dln. I-VII + register [VIII], Den Haag 1915-1921 [1922]. (Quellenstudien zur holländische Kunstgeschichte, 5-7, 10-14).
Dattenberg 1967: H. Dattenberg, Niederrheinansichten holländischer Künstler des 17. Jahrhunderts, Düsseldorf 1967.
Diaz Padron 2006: M. Diaz Padron, ‘”La continencia de Escipion” de Van Dyck, del Alcazar de Madrid, identificada en la Christ Church de Oxford’, Goya 311 (2006), pp. 85-94.
Van Doorninck 1883-1885: J.I. van Doorninck, Vermomde en naamlooze schrijvers opgespoord op het gebied der Nederlandsche en Vlaamsche letteren, 2 dln. (dl. I: Schuilnamen en naamletters; dl. II: Naamlooze geschriften), Leiden 1883-1885.
Dubbe & Lemmens 2007: B. Dubbe & G. Lemmens, ‘Vrome bruiloftgangers: De kroonluchter van de Nijmeegse Stevenskerk’, in: Jaarboek Numaga 54 (2007), pp. 45-57.
Dudok van Heel 2008: S.A.C. Dudok van Heel, Van Amsterdamse Burgers tot Europese Aristocraten: Hun geschiedenis en hun portretten: De Heijnen-maagschap 1400-1800, 2 dln., Den Haag 2008.
Van Eeghen 1960-1978: I.H. van Eeghen, De Amsterdamse boekhandel, 1680-1725, 6 dln.: I.) Jean Louis de Lorme en zijn copieboek; II.) Uitgaven van Jean Louis de Lorme en familieleden; III.) Gegevens over de vervaardigers, hun internationale relaties en de uitgaven A-M; IV.) Gegevens over de vervaardigers, hun internationale relaties en de uitgaven N-W, papierhandel, drukkerijen en boekverkopers in het algemeen; V-1.) De boekhandel van de Republiek, 1572-1795; V-2.) Summary, overzichten en indices, Amsterdam 1960-1978 (Publicaties van de Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam; 1, 2, 4, 7, 12).
Van Eeghen 1984: I.H. van Eeghen. ‘Anna Wymer en Jan Six’, Jaarboek Amstelodamum 76 (1984), pp. 38-68.
De la Fontaine Verwey 1952: H. de la Fontaine Verwey, ‘De Spaanse uitgave van de Atlas van Blaeu’, Maandblad Amstelodamum 39 (1952), pp. 7-11.
Françozo 2014: M. Françozo, ‘Global connections: Johan Maurits of Nassau-Siegen’s collection of curiosities’, in: M. van Groesen, The Legacy of Dutch Brazil, Cambridge 2014, pp. 105-123.
Gordenker 2001: E.E.S. Gordenker, Anthony van Dyck (1599-1641) and the Representation of Dress in Seventeenth Century Portraiture, (bew. diss. New York Univ. 1998) Turnhout 2001 (Pictura Nova, 8).
Gorissen 1964: F. Gorissen, Conspectus Cliviae: Die Klevische Residenz in der Kunst des 1 7. Jabrhunderts, Kleef 1964.
Jensen Adams 2009: A. Jensen Adams, Public Faces and Private Identities in Seventeenth-Century Holland: Portraiture and the Production of Commnunity, Cambridge 2009.
Jensen Adams 2010: A. Jensen Adams, ‘The performative portrait historié’, in: K. van der Stighelen, H.Magnus & B. Watteeuw (red.), Pokerfaced: Flemish and Dutch Baroque Faces Unveiled, Turnhout 2010, pp. 193-214.
Kleerkooper 1914-1916: M.M. Kleerkooper [& W.P. van Stockum Jr.], De Boekhandel te Amsterdam voornamelijk in de 17e eeuw: Biographische en Geschiedkundige Aanteekeningen, 2 dln., Den Haag 1914-1916.
Keuning 1951: J. Keuning, ‘The Novus Atlas of Johannes Janssonius’, Imago Mundi 8 (1951), 71-98.
Ledeboer 1859: A.M. Ledeboer, Het geslacht van Waesberghe, eene bijdrage tot de geschiedenis der boekdrukkunst en van den boekhandel in Nederland, Rotterdam 1859.
Leeflang 2008: H. Leeflang, ‘Post uit Praag: over een teruggevonden tekening van Bartholomeus Spranger’, Bulletin van het Rijksmuseum 56 (2008), pp. 114-127.
Manuth 1998: V. Manuth, ‘“Een kindskontrefeijtsel, antycqs gedaen” und “Een … Van Scipio Africanus”. Zu zwei neue identifizierten Gemälden des Gerbrand van den Eeckhout, Oud Holland 112 (1998), pp. 139-150.
Miedema & Van Thiel 1978: H. Miedema & P.J.J. van Thiel, ‘De grootmoedigheid van Scipio, een schilderij van Karel van Mander uit 1600’, Bulletin van het Rijksmuseum 26 (1978), pp. 51-59.
Marks 2005: R. Marks, From republic to empire: Scipio Africanus in the Punica of Silius Atticus, (bew. diss. Columbia, MO) Frankfurt am Main 2005 (Studien zur Klassichen Philologie, 152).
Martin 1908: W. Martin, ‘Über den Geschmack des Hollandischen Publikums im XVII. Jahrhundert mit Bezug auf die damalige Malerei’, Monatshefte für Kunstwissenschaft 9 (1908), pp. 727-762.
Meijer 1990 [1992]: B.W. Meijer, ‘Rubens, van Dyck e il‚ Continenza di Scipione’’, in: C.L. Virdis & F. Bottacin (red.), Rubens dall’ Italia all’ Europa: Atti del convegno internazionale di studi (Padua 1990), Vicenza 1992, pp. 131-144
Moes 1907: E.W. Moes, ‘Jan Lievens’, Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken 4 (1907), pp. 136-164.
Orlers 1641: Jan Jansz. Orlers, Beschrijvinge der stadt Leyden: Inhoudende ’t begin, den voortgang, ende den wasdom der selver: de stichtinge vande kercken, cloosteren, gasthuysen, ende andere publijcque gestichten, etc ...; Mitsgaders Verhael van alle de belegeringen, ende aenslagen, die de selve stadt zedert den jare 1203. geleden heeft, totte ... jaere 1574 … In dezen tweeden druck, boven vele vermeerderingen, vergroot met een derde deel, inhoudende den staet ende regeringe der stad Leyden ... ed. Ian Iansz. van Dorp, Leyden 1641.
Polleroß 1988|F.B. Polleross, Das sakrale Identifikationsporträt: Ein höfischer Bildtypus vom 13. bis zum 20. Jahrhundert, 2 dln., (diss. Wenen) Worms 1988.
Polleroß 1991: F.B. Polleroß, ‘Between Typology and Psychology: The role of the Identification Portrait in Updating old Testament Representations’, Artibus et Historiae 12 (1991), pp. 75-117.
Scholte 1916: J.H. Scholte, ‘Philipp von Zesen’, Jaarboek Amstelodamum 14 (1916), pp. 37-143.
Schröder 1986: H. Schröder, Der Topos der ‘Nine Worthies’ in Literatur und Bildender Kunst, Göttingen 1971.
Sluijter 2015: E.J. Sluijter, Rembrandt’s rivals: History Painting in Amsterdam (1630-1650), Amsterdam/Philadelphia 2015 (OCULI: studies in the arts of the low countries, 14).
Tent. cat. Apeldoorn 1999: M. Schacht (red.), Onder den Oranje boom: Nederlandse kunst en cultuur aan Duitse vorstenhoven in de zeventiende en achttiende eeuw, tent. cat. Apeldoorn (Stichting het Loo Nationaal Museum), Apeldoorn & München 1999.
Tent. cat. Kleef 1979: G. de Werd (red.), Soweit der Erdkreis reicht: Johann Moritz von Nassau-Siegen,, tent. cat. Kleef (Städtisches Museum Haus Koekkoek), Kleef 1979.
Weststeijn 2008: Th. Weststeijn, The Visible World: Samuel van Hoogstraten’s Art Theory and the Legitimation of Painting in the Ducht Golden Age, (bew. diss. UvA Amsterdam 2005) Amsterdam 2008.
Van de Wetering 2016: E. van de Wetering, Rembrandt: The Painter Thinking, Amsterdam 2015.
Wilson 1993: M. Wilson, ‘Flavian Variant: History. Silius’ Punica’, in: A.J. Boyle (red.), Roman Epic, Londen & New York 1993 [1996], pp. 218-236.
Wind 1987: Th. Wind, ‘Musical Participation in Sixteenth-Century Triumphal Entries in the Low Countries’, Tijdschrift van de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis 37 (1987), pp. 111-169.
Wishnevsky 1967: R. Wishnevsky, Studien zum “portrait historié” in den Niederlanden, (diss.) München 1967.