De geheimen
van het kaderspel
WEBSITE KONINKLIJKE KORTRIJKSE BC
De geheimen
van het kaderspel
Inhoudsopgave
Stabiel en volledig in balans
Stabiel, lichaamsgewicht op beide benen verdelen zodat je zo comfortabel mogelijk (niet verkrampt) aan het biljart staat. Bovenlichaam niet te recht, maar ook niet te laag. Recht heeft als voordeel dat je een beter overzicht hebt van de positie van de ballen, maar dat je de dikte van het aanspelen van de bal 2 niet goed inschat. Laag heeft als voordeel dat je de dikte van aanspelen van bal 2 beter ziet (kan interessant zijn bij dun spelen). Een nadeel is dat je de looplijn van de speelbal (tussen bal 2 en de 1ste band) moeilijker kan visualiseren
Klassieke voorhand
Duim, middenvinger, ringvinger en pink rusten op het laken. Wijsvinger rust op de duim en maakt een opening om de keu zonder weerstand te begeleiden. De snooker-voorhand (4 vingers op het laken, keu schuift op de duim) is gewenst voor het korte afstoot (serie américaine of ballen op de kaderlijn), zodat het zicht op het raakpunt keu/speelbal niet gehinderd is door de wijsvinger
Evenwicht tussen voor- en achterhand
Bovenarm naast het lichaam en beweegt niet tijdens het ‘limeren’. Enkel onderarm en pols mogen bewegen. Keu moet loodrecht onder de neus bewegen. Zodoende heb je een perfect zicht op de speelbal. De keu moet horizontaal bewegen (niet op- en neer !). Lange afstoot (met de onderarm): topeinde van de keu gaat minstens 10 cm door de bal (is dus niet mogelijk als bal 1 en bal 2 dicht bij elkaar liggen). Een lange afstoot heeft als voordeel dat je alle energie (doorschieteffect, retro-effect, mee- of tegeneffect) van de afstoot overbrengt naar de speelbal. Bovendien bevordert een lange afstoot het recht afstoten. Korte afstoot: zo weinig mogelijk gebruiken, tenzij het niet anders kan (speelbal en bal 2 liggen dicht bij elkaar). Afstoot met de pols: kan gecombineerd worden zowel met lange als korte afstoot, is zeer technisch maar heeft als voordeel dat je extra energie geeft aan de speelbal. Is ook handig bij het zeer korte spel (serie americaine / kaderspel)
Snookervoorhand
Speel met een heel korte voorhand bij het spelen van de serie americaine / kaderspel. Je gebruikt de snooker-voorhand als bij een korte fleche het zicht wordt belemmerd door de gekrulde wijsvinger. Een lange fleche wordt gebruikt bij een harde afstoot. Vergeet niet om het evenwicht te bewaren tussen linker- en rechterhand. Hoe langer de fleche, hoe verder je het achterstuk van de keu moet vastnemen
Waar kijk je naar bij het afstoten? Naar de speelbal (waar de pomerans de bal zal raken) of naar bal 2. Tijdens het limeren kijk je afwisselend naar speelbal en naar bal 2. Bij het seriespel kijk je bij de afstoot naar de speelbal. Bij het open spel kijk je bij voorkeur naar bal 2 (naar de dikte van aanspelen)
Na het maken van het punt is de ideale afstand tussen speelbal en bal drie 6 cm tot maximum 20 cm. Zodoende krijg je altijd een makkelijke rappel, zonder dat je moet forceren. Dit is ook het geval bij het maken van een open punt. Het volgende punt levert dan een makkelijke verzamelstoot op
Je trekt een denkbeeldige lijn door het midden van de speelbal die evenwijdig lopen met de korte band. Je hebt dominantie als bal 2 en 3 liggen in het vak dat ontstaat tussen die lijn en de korte band. Dit is, in mindere mate, ook het geval tegenover de lange band. Van zodra bal 2 en 3 aan weerszijden van deze denkbeeldige lijn ligt, ben je uit positie en is het einde van de reeks heel dichtbij. Dominantie is dé belangrijkste regel in vrijspel en kader.
Amorti , het traag lopen van de speelbal naar bal 3, is noodzakelijk om dicht bij bal 3 te blijven. Je kan dit bekomen door bal 2 dik aan te spelen. Moet de speelbal achteruit komen, dan raak je de speelbal iets onder center bal. Wil je dat de speelbal zijwaarts loopt na contact met bal 2, dan speel je center bal. Moet de speelbal lichtjes vooruit lopen, dan is het aanspeelpunt iets boven center. Heel belangrijk in deze combinatie hoogte/dikte is dat de speelbal schuift over het laken tot aan bal 2. Begint de speelbal te rollen, dan is de amortistoot mislukt. Het is ook zo dat een amorti het makkelijkst is als je speelt zonder effect. Hou hierbij rekening met het tandwieleffect: als je zonder effect speelt dan neemt de speelbal na het raken van een band (of hier bal 2) lichtjes effect. Dit compenseer je door minimaal tegeneffect te geven, zodat de speelbal na het raken van bal 2 geen effect meer heeft. Het is dan ook aangewezen om ook in kader te trainen met biljartballen met stippen.
Het verzamelen van de ballen is het makkelijkst met een rechtstreekse rappelstoot (zonder band). Een rappelstoot geniet altijd de voorkeur op een bandstoot
De meeste spelers hebben de neiging om tijdens het afstoten een beweging te maken. Dit is natuurlijk nefast voor het correct aanspelen van bal 2 (dikte) maar ook voor het raken van de speelbal op de juiste hoogte. Het is daarom heel belangrijk dat je ‘blijft liggen’ op het biljart, dus niet vroegtijdig rechtspringt. Ook iedere zijdelingse of opwaartse beweging met de keu moet ten allen tijde vermeden worden. Pas dan kan je de correcte dikte/hoogte bekomen, die zo belangrijk is bij een amortistoot
De amorti is de heilige graal van de seriedisciplines. Dit is een combinatie van dikte bal 2 en hoogte bal 1 om speelbal traag te laten lopen naar bal 3. Met de nodige discipline kan je na verloop van (veel) tijd jouw speelbal, afgestoten met om het even welk tempo, elke richting uitsturen én met de gewenste lengte. Dit laatste is van groot belang. Zoals eerder gezegd: je moet in de seriedisciplines bij bal 3 blijven én je moet aan de goede kant van bal 3 liggen (dominante positie !).
Speelbal ligt recht op bal 2 (op de kaderlijn). Bal 2 ligt halve bal over de kaderlijn en bal 3 ligt op de kaderlijn. Speelbal maakt een hoek van 90° na raken bal 2, richting bal 3. Speelbal heeft geen effect na contact met bal 2 (lichtjes tegeneffect om tandwieleffect te neutraliseren). Alle variaties worden uitgetest: bal 1 dichter of verder van bal 2. Bal 3 dichter of verder van bal 2 op de kaderlijn leggen. Zacht, harder of zeer hard spelen. Concentreren dat speelbal op de kaderlijn blijft lopen. Plaats waar bal 2 eindigt is van geen belang. Vervolgens wijzig de de hoek en als laatste speel je ipv zonder effect met mee- of tegeneffect. Alle oefeningen zowel links als rechts
Ballen verzameld maar de ballen liggen op één lijn. De enige oplossing is een bricole over 1 band en dan liefst zonder effect.
Het is makkelijk als vertrek en aankomst op dezelfde hoogte liggen. Je neemt het midden tussen vertrek en aankomst en je trekt een loodlijn vanuit het midden. Het snijpunt van deze loodlijn met de band is jouw mikpunt.
Maar wat als de ballen assymetrisch liggen? Neem de afstand tussen aankomst en de lange band en verdubbel die naar een punt buiten het biljart. Dit is jouw mikpunt.
Merk op dat bij dergelijke bricoles, zeker als je schuin de lange band raakt, jouw bal wat mee-effect krijgt. Het werkelijke mikpunt ligt dus net iets vroeger dan theoretisch bepaald.