Het Hoge Woord

Het is vandaag 24 april, een alledaagse woensdagavond waarop ik eindelijk de waarheid vertel aan mijn vader. Mijn vader, een laaggeletterde met hoogdravende meningen, liefhebber van kortzichtigheid. Een pater familias, maar dan alleen voor zijn lievelingsdochter Jacqueline.

Een norse groet maakt een einde aan de eindeloze kiestoon: ‘Met Arend’. De woorden liggen met militaire precisie klaar in mijn mond, ik hoef ze alleen maar af te vuren. Maar het wapen hamert. ‘Pa’, open ik stamelend, ‘ik heb goed nieuws’.


Toen ik vanochtend met Santoesja aankwam in Den Haag was het nog zonnig. Ik was gespannen. Talloze presentaties had ik al gegeven over mijn onderzoek, maar dit, dit was de lakmoesproef. Het programma Nieuwsuur dat een toelichting vroeg op mijn eindresultaten; dat ze überhaupt wisten van mijn academische beslommeringen was al te veel eer. Mijn promotor hoefde ik niet meer te overtuigen van mijn ideëen. Het Nederlandse lekenvolk was andere koek. Nacht na nacht peinsde ik hoe ik staafdiagrammen begrijpelijk kon maken zonder alle nuance eruit te wringen, maar onderweg naar het interview was ik nog aan het schaven.

‘Nou ja, als ik voor iedereen een uitzondering zou maken…’. Ik schrok, blijkbaar was Santoesja me iets aan het vertellen. We liepen langs de Tweede Kamer richting Nieuwspoort, mijn blik gericht op de grond. ‘Sorry schat, zit weer een beetje in m’n hoofd’, zei ik zodra we de hal binnen liepen. Een hoogblonde vrouw in mantelpak keek ons even aan van achter haar desk, Santoesja snelde op haar af: ‘Laat mij maar’.

‘Hoi! Die knappe heer daar is hier voor een belangrijk interview. Witvoet, staat vast op de lijst.’ Ik schaamde me, maar liet haar doorgaan.

‘Meneer Witvoet. Ik heb u staan voor een opname met Nieuwsuur. U kunt doorlopen naar studio 4c”. En toen wist ik, het is echt. Het gaat beginnen.

Even later schuifelde ik heen en weer op een leren cognac-kleurige stoel. Het duurde lang. Een meter verderop stond exact dezelfde stoel, ertussen een rond tafeltje met glazen water. Geen ruimte om mijn aantekeningen weg te leggen. Waarom is er geen ruimte om-

‘Goedemiddag meneer Witvoet, goed dat u er bent. Zullen we gelijk beginnen?’ Ik kwam overeind en gaf hem een vochtige hand. Hij zag eruit als een tv-presentator uit de jaren 80.

‘Ik heb uw onderzoek gelezen’, sprak de tweederangs Willem Ruis, ‘En met bewondering mag ik wel zeggen. Het wordt lastig om zo een kritisch interview te houden’. Hij glimlachte en keek naar zijn spiekbriefje, met een zelfgenoegzaamheid die verraadde dat zijn vragen helemaal niet zo zachtmoedig zouden zijn.

‘Dat is heel aardig van u’, reageerde ik.

‘De waarheid niettemin. Toch ben ik benieuwd hoe u tot bepaalde conclusies bent gekomen. Met name drie punten wil ik bespreken’.

Een half uur later liep het interview bijna op zijn einde. Ik had me alleraardigst door de vragen van Willem Ruis heen weten te werken.

‘Goed, meneer Witvoet, ik heb nog één vraag voor u’. ‘Prima’, glimlachte ik. ‘Uw onderzoek’, hervatte hij, ‘zal de nodige impact hebben op de academische wereld. Waarom is dit onderzoek zo belangrijk?’. Een verkapt compliment, zonder twijfel. Eloquent wist ik nog een aantal volzinnen voor de voeten van Ruis te draperen. Ik begon me af te vragen of dit niet gewoon mijn eigen verdienste was, van mij, expert academicus.

Terwijl iemand mijn zendertje verwijderde, ik was al gaan staan, dacht ik aan mijn pa. Zijn zoon is straks gewoon op tv.

‘En, hoe ging het?’, sprong Santoesja me tegemoet toen ik de hal inliep. Ik had mijn aantekeningen opgerold en tikte er ritmisch mee tegen m’n linkerbeen.

‘Als Sisyphus die zijn rotsblok eindelijk de berg op weet te duwen’.

‘Als wie?’, vroeg ze.

‘Maakt niet uit. Het ging heel goed. En ik heb besloten mijn pa te bellen, hem te confronteren met onze relatie. Ook al keurt-ie het waarschijnlijk af. Hij heeft mij maar te waarderen zoals ik ben, verdomme, niet een kind dat hij nog ergens in een la heeft liggen’. Ik zuchtte. ‘Volgens mij is het er tijd voor’.

Santoesja keek me aan en kneep zacht in m’n linkerhand. ‘Ik hoop dat je gelijk hebt’. Ik pakte haar beide wangen, gaf haar een lange zoen en liep alleen richting Plein. Driftig toetste ik de nummers in van zijn telefoonnummer. Het hoge woord, eindelijk eruit. Gespannen maar met een glimlach wachtte ik de kiestoon af, toen nam hij op.


‘Nieuws? Kan dat niet wachten?’. Ik hoor mijn pa ritselen met zijn avondkrant, alsof hij de laatste regels van het sportkatern nog aan het aflezen is. De zon heeft zich ondertussen laten verdringen door een tapijt van lichtgrijze stapelwolken.

‘Nee pa, ik wil eigenlijk nu iets zeggen’. Zittend op een hard bankje buig ik me voorover. ‘Ik had zojuist dat interview met Nieuwsuur, zoals je weet, en toen realiseerde ik me-’

‘Wanneer wordt dat uitgezonden?’.

Ik weet niet of ik zijn vraag wel goed heb gehoord. ‘Wat?’.

‘Wanneer wordt dat interview uitgezonden?’.

Er vallen lichte regendruppels op mijn colbert. Had ik hem niet verteld dat het programma vanavond op tv is? Natuurlijk wel. Zelfs onze schoonmaakster weet van mijn grote doorbraak. ‘Vanavond, pa. De uitzending is vanavond’.

‘Dan kijk ik ‘t later terug. Ben vanavond naar Jacqueline’. De mededeling dringt zich bij mij binnen als een vergiftigde dolk, het gif zich verspreidend door mijn hele lichaam, trillend, benauwend, een totaal verlies van bewustzijn. Het enige waar ik aan kan denken zijn al die eerdere keren dat mijn zus op het ouderlijk schild werd gehesen. Een schild waarop, zoals altijd, slechts plek is voor één.

Het begint te schemeren op het Plein. Ik ruik nat gras, alsof het ergens al flink heeft geregend. Uren lijken verstreken sinds de opmerking van de vader, maar er is niets meer gezegd.

‘Dit onderzoek’, verzucht ik, ‘dit onderzoek is mijn levenswerk. Maar je schuift het gewoon opzij, voor Jacqueline’. ‘Het lijkt wel of je mijn goedkeuring overal voor nodig hebt’, antwoordt hij direct, ‘Dan weer voor dit en dan voor dat. Welke impact heeft dit nou eigenlijk? Waarom is dit onderzoek zo belangrijk?’.

Ik hoor het apathisch aan, zijn scherpe toon, de zoveelste bevestiging. De dolk voel ik ondertussen niet meer. Iets anders ook niet.

‘Dat nieuws, waar ging dat over?’, zegt de vader opeens. Hij stelt de vraag op een onbewogen toon, alsof hij vooral het onderwerp wil veranderen.

‘Laat maar zitten. Laat alles maar zitten’, antwoord ik.

Dan hang ik op.