De kinderen oefenen elke dag ± 10 minuten met de tafelsommen of met een werkblad met redactiesommen. Daarna maken ze een les op Gynzy. Als zij klaar zijn met de les werken ze in de werelden van die les, waar zij de betreffende leerstof verder oefenen. Het is belangrijk dat de kinderen zelfstandig de opdrachten maken. U mag de kinderen wel helpen door middel van uitleg, maar niet verbeteren als uw kind een fout maakt. De leerstof past zich namelijk aan op niveau en anders worden de sommen te snel te moeilijk.
De kinderen kunnen onder taken de tafeltrainer doen en bij ‘oefenen’ kunnen de kinderen de eerste 10 minuten tafelspelletjes doen.
Kinderen die bundels klaar hebben staan kunnen hier elke dag na de Gynzyles ± 15 minuten in werken.
We oefenen deze week extra met de verhaaltjessommen.
Om deze te vinden volg je de volgende stappen:
Ga naar www.redactiesommen.nl
Klik op oefenen.
Vul het wachtwoord van de groep in (staat op het rooster)
Klik op je naam.
Klik op het werkblad dat op het rooster staat.
Ik kan vermenigvuldigen met één getal tot 100
Ik kan rekenen met de deeltafels 1 tot en met 10.
Deelsommen in een verhaal.
Hoe pak ik dit aan?
Ik kan heen- en terugtellen tot en met 1000 met sprongen van 10 door het honderdtal.
Ik kan rekenen met de deeltafels van 1 tot en met 10 met rest.
Ik kan een eenvoudige omtrek bepalen met hokjes.
Ik kan een eenvoudige oppervlakte bepalen met hokjes.
Wat is het verschil tussen omtrek en oppervlakte?
Bij omtrek hoor je al het woordje 'om' (omtrek). Bij de omtrek gaat het dus om de afstand die om het figuur zit (dus het lijntje/hekje dat je er omheen kan denken). Bijvoorbeeld: Je wilt de omtrek van je tuin weten, zodat je weet hoeveel meter hek je nodig hebt om om je tuin te zetten.
Bij oppervlakte hoor je al het woordje 'op' (oppervlakte). Bij de oppervlakte gaat het er om hoeveel er op zit. Bijvoorbeeld: Je wilt de oppervlakte van het terras weten, zodat je weet hoeveel tegels je nodig hebt voor je nieuwe terras.
In het filmpje wordt het nog een keer uitgelegd. In het filmpje rekenen ze met meters. Meters of hokjes werken hetzelfde.
Ik kan de getallen t/m 1000 structureren in honderdtallen, tientallen en eenheden.
Ik kan vermenigvuldigen met één tienvoud, met de nulregel.
Bij het uitrekenen van verhaalsommen is het handig om de volgende stappen te volgen:
Ik kan een getal tot 1000 delen via de nulregel.
Ik kan optellen tot en met 1000 met overschrijding van het honderdtal.
Ik kan aftrekken tot en met 1000 met overschrijding van het honderdtal.
Maak er eerst een rond getal van.
Haal daarna de rest er vanaf.
480-190=
480-80=400 (van de 190 houd ik nog 110 over. Nu ga ik eerst 100 eraf halen.)
400-100=300 (van de 110 houd ik nu nog 10 over.)
300-10=290
Ik kan heen- en terugtellen met kommagetallen met 1 of 2 decimalen.
Ik kan de inhoud schatten van bekende voorwerpen.
Ik kan aangeven waar meer en minder in zit (kennismaken met inhoud).
Ik kan deciliters (dl) omrekenen naar liters (l) en andersom.
Ik kan het aantal blokjes bepalen in een ruimtelijk figuur waarbij niet alle blokjes te zien zijn.
Ik kan inhoud in centiliters aflezen van een maatbeker.
Ik kan hele uren aangeven op een digitale klok met lage tijden.
Lage tijden gebruiken we om de tijd in de nacht (na twaalf uur 's nachts) en in de ochtend aan te geven.
Ik kan hele uren aangeven op een digitale klok met hoge tijden.
Hoge tijden gebruiken we om de tijd in de middag (na twaalf uur 's middags) en in de avond aan te geven.
Ik kan inhoud in deciliters (dl) aflezen van een maatbeker.
Ik kan optellen door 100 zonder tientaloverschrijding tot en met 1000.
Ik kan aftrekken door 100 zonder tientaloverschrijding.
Ik kan hele uren aflezen op een analoge klok
Ik kan kwartieren aflezen op een analoge klok.
Ik kan 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren aflezen op een digitale klok met hoge tijden.
Ik kan een weegschaal aflezen in kilogram.
Ik kan bedragen van elkaar aftrekken met hele euro's en biljetten tot en met 1000 euro.
Ik kan hele geldbedragen met munten en biljetten tellen tot en met 1000 euro.
Ik kan tijden met minuten van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten).
Ik kan tijden met minuten aflezen op een analoge klok.
Ik kan hele bedragen tot en met 1000 euro samenstellen.
Ik kan verhoudingstabellen met 3 rijen invullen.
Ik kan het tijdsverschil in kwartieren berekenen tussen twee digitale klokken zonder overschrijding van het uur.
Ik kan inhoud in milliliters aflezen van een maatbeker.
Ik kan de lengte van voorwerpen opmeten met een meetinstrument.
Bij dit doel heb je het werkblad 'Meten 4' nodig.
Maak alleen een opgaven van het werkblad als dat in beeld staat. Je maakt deze les niet het hele werkblad. Bij andere lessen heb je het werkblad weer nodig en zo werk je steeds verder aan het werkblad.
* Zie plaatje 7.
Ik kan aangeven wat een millimeter is en hoe lang een millimeter ongeveer is.
Ik kan centimeters (cm) omrekenen naar meters (m) en andersom.
Ik kan een meetinstrument (liniaal en rolmaat) aflezen in centimeter.
Centimeter kort je af als cm.
Je begint met meten vanaf de 0 op je meetinstrument.
Het plankje hout hieronder is 8 cm.
Ik kan een meetinstrument (liniaal en rolmaat) aflezen in millimeter.
Tussen de getallen van de centimeters staan steeds 10 kleine streepjes. De afstand tussen twee kleine streepjes is 1 millimeter. Dit is de kleinste maat om te meten. Millimeter kort je af als mm.
Je begint met meten vanaf de 0 op je meetinstrument.
Dit plankje is 35 cm en 1 mm
Dit plankje is 96 cm en 3 mm
Ik kan (lijn)spiegeling en lijnsymmetrie herkennen.
Ik kan draaisymmetrie herkennen.
Ik kan een lijnspiegeling tekenen met behulp van hokjes.
Bij dit doel heb je het werkblad 'Meetkunde 8' nodig.
Maak alleen een opgaven van het werkblad als dat in beeld staat. Je maakt deze les niet het hele werkblad. Bij andere lessen heb je het werkblad weer nodig en zo werk je steeds verder aan het werkblad.
* Zie plaatje 4.
Ik kan de lengte van lijnen opmeten met een meetinstrument.
Bij dit doel heb je het werkblad 'Meten 3' nodig.
Maak alleen een opgaven van het werkblad als dat in beeld staat. Je maakt deze les niet het hele werkblad. Bij andere lessen heb je het werkblad weer nodig en zo werk je steeds verder aan het werkblad.
* Zie plaatje 8.
Ik kan een uitslag koppelen aan een ruimtelijk figuur.
Ik kan aanzichten herkennen en ik weet wat het begrip aanzicht betekent.
Ik kan optellen t/m 1000 door eerst van één van de getallen een tien- of honderdvoud te maken.
Je leert bij optellen t/m 1000 handig rekenen door er een hulpsom bij te bedenken. Je leert wat de compensatiestrategie is door één van de getallen in de som af te ronden op 10, 100 of een honderdvoud. Let op! Als je de som hebt uitgerekend moet je nog 1 belangrijke stap doen: wat je er te veel bij hebt gedaan, haal je er ook weer af.
Bij het maken van de hulpsom ga je 1 van de getallen afronden op een mooi rond getal. Maar welke van de 2 getallen ga je afronden? Dat is het getal dat het dichtstbij een mooi rond getal ligt: namelijk een honderdvoud.
Voorbeeld: 326+498=
498 ligt het dichtstbij een rond getal, dus die ga ik afronden naar 500 (ik heb er dan eigenlijk 2 bij opgeteld).
Mijn hulpsom is nu: 326+500= (deze kan ik makkelijk uitrekenen) 826
Ik had er 2 bij opgeteld om een rond getal te maken, maar die moet ik er nu weer vanaf halen om precies het antwoord van de som te weten. 826-2=824 Dat is het antwoord van de som.
Ik kan aftrekken t/m 1000 door eerst van één van de getallen een tien- of honderdvoud te maken.
Je leert bij aftrekken t/m 1000 handig rekenen door er een hulpsom bij te bedenken. Je leert wat de compensatiestrategie is door één van de getallen in de som af te ronden op 10, 100 of een honderdvoud. Let op! Als je de som hebt uitgerekend moet je nog 1 belangrijke stap doen: wat je er te veel hebt afgehaald, moet je er ook weer bij optellen.
Bij het maken van de hulpsom ga je 1 van de getallen afronden op een mooi rond getal. Maar welke van de 2 getallen ga je afronden? Dat is het getal dat het dichtstbij een mooi rond getal ligt: namelijk een honderdvoud.
Voorbeeld: 542-198=
198 ligt het dichtstbij een rond getal, dus die ga ik afronden naar 200 (ik heb er dan eigenlijk 2 bij opgeteld en die haal ik er dus te veel vanaf).
Mijn hulpsom is nu: 542+200= (deze kan ik makkelijk uitrekenen) 342
Ik had er 2 te veel vanaf gehaald om een rond getal te maken, maar die moet ik er nu weer bij optellen om precies het antwoord van de som te weten. 342+2=344 Dat is het antwoord van de som.
Ik kan vermenigvuldigen met één getal tot 100 door eerst van één van de getallen een tienvoud te maken.
Je leert keersommen uitrekenen door te compenseren tot een tiental.
Bij compenseren passen we de getallen van de som aan naar ronde getallen die dichtbij liggen, zodat we de som handiger kunnen uitrekenen.
Voorbeeld:
6 × 49 =
49 ligt dichtbij 50
6 × 50 = 300 (Denk aan het trucje van de 0)
1 × 6 teveel gedaan, dus 300 - 6 = 294
8 x 38=
38 ligt dichtbij 40
8 x 40= 320 (Denk aan het trucje van de 0)
2 x 8 teveel gedaan, dus 320 -16 = 304
Ik kan 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren aflezen op een analoge klok.
Ik kan tijden met 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten).
Ik kan het verschil bepalen tussen twee getallen tot en met 1000
Ik kan schattend vermenigvuldigen met kommabedragen onder 1 euro.
Je gaat schattend rekenen, dat betekent dat je het niet precies hoeft uit te rekenen. Je mag de bedragen afronden op een mooi en makkelijk getal.
Wat je bij zulke sommen als eerst gaat doen is het getal afronden.
Een getal van 1 t/m 4 ronden we naar beneden af (het tiental waar we in zitten) en een getal van 5 t/m 9 ronden we naar boven af (dus naar het volgende tiental).
Voorbeeld:
€ 0,24 mag ik afronden naar € 0,20.
€ 0,57 mag ik afronden naar € 0,60
Daarna maak je de keersom.
Voorbeeld:
6 x € 0,24≈ Dit wordt: 6 x € 0,20= € 1,20
3 x € 0,57≈ Dit wordt: 3 x € 0,60= € 1,80
Ik kan schattend bedragen optellen tot en met 20 euro.
Afronden, hoe doe ik dat?
Bij het afronden kan je naar beneden of naar boven afronden. Maar wanneer rond je nou naar beneden af en wanneer juist naar boven?
Naar beneden afronden:
Je rond een getal naar beneden af als het laatste een 1, 2, 3 of 4 is.
Bijvoorbeeld: 0,74 wordt dan 0,70.
Naar boven afronden:
Je rond een getal naar boven af als het laatste getal een 5, 6, 7, 8 of 9 is.
Bijvoorbeeld: 0,28 wordt dan 0,30.
Ik kan bedragen optellen tot en met 2 euro.
Het is handig om de inhoud te kunnen schatten, zodat je weet hoeveel er ongeveer in een voorwerp zit.
Zo kun je bijvoorbeeld bepalen of de volle pan met soep in de soepkom past -->
Bij het maken van de opdrachten moeten jullie kiezen welke inhoudsmaat het beste past. Hieronder staan een aantal inhouden om te kunnen vergelijken.
Ik kan getallen t/m 100 herkennen als knooppunt.
Het is handig om getallen te herkennen als knooppunt, omdat je zo kunt herkennen welke sommen hetzelfde antwoord hebben.
Ik kan een plattegrond tekenen.
Voor het oefenen met dit doel heb je een werkblad nodig. Dit werkblad krijgen jullie via de mail. Hiernaast zie je welk werkblad dat is.
Hoe ga ik een plattegrond tekenen?
Eerst teken je de omtrek van de ruimte waar je een plattegrond van gaat maken.
Daarna tekenen je alles wat er in de ruimte staat op de plattegrond.
Waar moet ik op letten bij het tekenen van een plattegrond?
Je moet de voorwerpen in de plattegrond niet te groot tekenen, het moet wel kloppen. Een stoel is bijvoorbeeld kleiner dan een tafel, dus je moet de stoel ook kleiner tekenen dan de tafel.
Je tekent de voorwerpen van de bovenkant, want je kijkt bij een plattegrond eigenlijk van bovenaf.
Teken de belangrijke dingen. Als je bijvoorbeeld een plattegrond van de klas maakt hoef je bijvoorbeeld niet een potlood of schriftje dat op dat moment op tafel ligt te tekenen. Tenzij het schriftje daar altijd ligt, dan is het wel handig.
Zorg dat wel duidelijk is wat alles is. Een stoel ziet er van bovenaf anders uit dan de tafel en de tafels zien er toch ook anders uit dan een kast.
Ik kan grammen (g) omrekenen naar kilogrammen (kg) en andersom met kommagetallen.
Ik kan een gewicht meten met een weegschaal.
Voor het oefenen met dit doel heb je een weegschaal en een werkblad nodig. Dit werkblad krijgen jullie via de mail. Hiernaast zie je welk werkblad dat is.
Zo ga je te werk:
Leg het voorwerp in het midden op de weegschaal. Wat geeft de weegschaal aan?
Wordt het in kilogram of in gram aangegeven?
Schrijf het juiste gewicht met gram of kilogram op je werkblad.
Ik kan kommagetallen afronden op hele getallen.