les 2

Even herhalen

Je m’appelle … Ik heet…

Je suis… Ik ben…

Comment tu t’appelles? Hoe heet jij?

Bon chance! Veel geluk!

Tu habites où? Waar woon jij?

J’habite à… Ik woon in…

Tu as quel âge? Hoe oud ben je?

J’ai onze/douze ans Ik ben elf/twaalf jaar oud

Oui Ja

Non Nee

Maar sommige werkwoorden zijn anders:

Je suis - Ik ben

Tu est - Jij bent

Il/ elle/ on es - Hij / zij is

Nous sommes - Wij zijn

Vous êtes - Jullie zijn / u bent

Ils / elles sont - Zij zijn

En de maanden?

En de dagen van de week?

Wanneer ben je jarig?

Les bananes – de bananen

Le pain – het brood

La baguette – het stokbrood

Le poison – de vis

La viande – het vlees