De geschiedenis van en voor mensen komt tot ons door heel wat nog bestaand onroerend en roerend erfgoed uit ver vervlogen tijdperken, maar ook door geschreven teksten of door het voortvertellen van generatie tot generatie. De neergeschreven teksten zijn vaak ook het gevolg van mondelinge overlevering en worden dus opgesmukt door de pittige details van elke verteller. Aan dit hele proces wordt soms nog sterkere emotionele en religieuze duidingen toegevoegd, veel meer dan enkel strikt historische feiten. Zo geschiedde waarschijnlijk ook met alles wat er nu te verhalen valt over de Boskapel van Imde - Wolvertem.
De eigenlijke cartografie ontstaat pas in de 18e eeuw en voor deze tijd bestaan er dus niet echt nauwkeurige plannen van de domeinen van en rond Wolvertem. Zeker is alleszins dat in de 8ste eeuw de verschillende woonkernen rond Wolvertem al een eigen naam en een eigen bidplaats hadden. In oudere geschriften van 1145(?) wordt de parochie Imde al vermeld als Immechia. In een register van het leenhof in 1440 vinden we een opsomming van de heerlijkheden van het Brussels kwartier. Hierin staat een verklaring van Rogier van Peters-heim die schrijft de heerlijkheid Imde verworven te hebben van Filips de Goede. Beatrijs van Petersheim huwde met Richard de Merode, vooraanstaand lid van een van de machtigste families van België.
We maken nu een fikse sprong tot in de 16e eeuw. De koning van Spanje, Filips II, gedreven door geldnood, draagt de heerlijkheden van Wolvertem en Meuzegem over aan de heren van Imde. Hendrik de Merode, zoon van Richard, wordt de nieuwe eigenaar van de drie verenigde heerlijkheden. In 1695 wordt Imde door Filips IV verheven tot baronie. Op dat ogenblik werd het domein eigendom van de familie Verreycken. De laatste telg van deze familie, Anna-Louise, barones van Imde, huwt met Karel Lodewijk Antoon d’Alsace, graaf van Boussu, prins van Chimay en van het heilige Keizerrijk, tevens ridder van het Gulden Vlies. Dit in 1673 voltrokken huwelijk wordt met heel wat kinderen gezegend. Hun tweede zoon, Thomas Filips, wordt in 1716 tot Aartsbisschop van Mechelen benoemd en in 1719 tot kardinaal verheven. De eerste kardinaal van Wolvertem.
Op 18 januari 1700 komt Imde in handen van Prins Eugeen Alexander van Turn und Tassis. Het is een hele omwenteling voor de geschiedenis van Wolvertem en Imde. We gaan nu de laatste periode in van het bestaan van de baronie Imde en de heerlijkheid van Wolvertem. Deze adellijke familie, bekleed met de erfelijke titel van Grootmeester van de Posterijen van het keizerrijk en van de Nederlanden, blijft in Imde wonen tot aan de Franse revolutie. Na de val van het Ancien Regime verkoopt deze familie al haar bezittingen in de Nederlanden en ze verlaat deze streek om zich te gaan vestigen in Regensburg aan de boorden van de Donau. Thans woont daar nog prinses Gloria, de echtgenote van prins Johannes van Turn und Tassis (+ 1990). De eigendommen van de familie van Turn und Tassis werden verdeeld over verschillende rijke families waaronder de geslachten Pangaert en t’ Kint (drie ervan werden burgemeester van Wolvertem).
Het domaniale gebied van Wolvertem en Imde telde heel wat bossen en werd ook doorkruist door kleine waterlopen en allerlei wegen die doorheen akkers en weilanden liepen naar andere gehuchten en dorpen. De bevoorrading in voedsel was in niets te vergelijken met het aanbod van vandaag en de leefomstandigheden van de modale Vlaming waren zeker niet van die aard dat er elke dag kon aangeschoven worden aan een rijk gevulde tafel. De waterlopen zijn nog niet vervuild en ze bevatten vis en ook wat eetbaars, zoals waterkers enz. Mensen van die tijd stonden dichter bij de natuur dan nu en de bossen voorzagen hen dan ook van eetbare bessen en planten zoals paddenstoelen en tal van geneeskrachtige kruiden. Ook het aanwezige wild uit een strop was – al of niet zonder toelating van de eigenaar – een welgekomen aanvulling voor hun armzalig dieet. Zo moet het ook gegaan zijn met het bos van Imde dat in die tijd toebehoorde aan de baron van Imde: Karel Verreycken en in die tijd ‘Hoogeusel’ genoemd werd.
Een gekwetste jager genas er op een ‘onverklaarbare manier’ of er gebeurde iets ‘wonderlijks’ waarvoor men tot toen nog geen redelijke uitleg vond? Wat er juist geschiedde is en blijft ogenschijnlijk een raadsel omdat het van generatie op generatie werd doorverteld, maar….
‘Rond 1658 hebben onbekende vrome lieden een Lieve-Vrouwbeeldje aan een oude eik in het bos opgehangen. Diezelfde mensen kwamen er meermaals bidden en hun voorbeeld heeft vele navolgers gevonden, die steeds talrijker werden.’ Men weet dat de tweede helft van de 17de eeuw gekenmerkt werd door heel wat onheil. In deze ‘ongelukseeuw’ woedden er niet alleen vele oorlogen, maar er woekerden ook vele ziekten zoals cholera en pest en die veroorzaakten meerdere slachtoffers tussen de plaatselijke bevolking. De angst, de zorgen en het verdriet brachten de mensen toen ook dichter bij God, op wie ze hun volle vertrouwen stelden en ze blijven ook steeds de voorspraak afsmeken van Maria, Moeder van Jezus en daarom ook Moeder Gods en ook ons aller Moeder genoemd.
‘Nog maar korte tijd hing dit beeldje aan de eik of daar gebeurden ‘ongewone’ dingen:
’s nachts meenden de mensen die er kwamen bidden een helder licht tussen de bomen te zien’.
Rond 1682 bereikte deze Mariadevotie haar hoogtepunt, want: ‘hoe meer volk er op deze bidplaats samenkwam, des te meer toonde de Moeder Gods haar goedhartigheid aan zieken en bedrukten’. Op bepaalde dagen werden er meer dan 8.000 pelgrims geteld die met het vervoer van die tijd ter plaatse waren gekomen om er troost en bescherming te zoeken. Er zijn geen geschreven getuigenissen van wonderbaarlijke genezingen of andere mirakels door de kerk erkend; maar al wat rond dat kleine Mariabeeld gebeurde of mondeling werd doorverteld, moet alleszins een grote indruk gemaakt hebben op die gelovige, eenvoudige en vrome volksmensen. De enige geschreven vermelding vinden we terug in een verzoekschrift uit 1698 aan de overheid door de prinses van Chimay waarin ze schrijft: ‘vele menschen zijn hier van diversche qualen ende siekten geholpen…’
Pastoor De Munck is een fervente vereerder van Moeder Maria en ook een bevoorrecht getuige van die groeiende devotie rond het Mariabeeldje aan de eik. Hij heef toen veel opgeschreven en bewaard in zijn archieven, maar de tand des tijds heeft ze te erg aangetast en daarom was het nodig ze over te schrijven, zoals toen gebruikelijk was. Enkele passages zijn verloren gegaan, maar ze geven toch een heel goed overzicht van de verschillende gebeurtenissen. Wat onthouden we hieruit ?
De nieuwe pastoor wil het beeldje nu in een houten kapel plaatsen zodat het beter beschermd wordt en ook meer tot zijn recht komt. Maar de bedevaarders wilden meer. Ze brachten geld en bouwmaterialen aan om er een heuse kapel mee te bouwen ter ere van Onze-Lieve-Vrouw. Onder druk van de bevolking restte de pastoor niets anders dan aan de toenmalige aartsbisschop van Mechelen de toelating te vragen om een stenen kapel te mogen bouwen. De kerkvorst, A. Precipiano, verleende die na grondig onderzoek en kwam er zelfs ter plaatse bidden. In mei 1695 plaatste hij de kapel onder de aanroeping ‘Behoudenis der Kranken’ en zo kreeg de Boskapel de naam die ze nu nog altijd draagt.
Een maand later begonnen de bouwwerken en de eerste steen werd gelegd op 18 juni 1695 door Anna-Louise, barones van Imde en prinses van Chimay. Onder de vele genodigden bevond zich ook de prinses de Vaudemont die een prachtig kleedje schonk om het Mariabeeldje te versieren. Van dan af verzorgt de pastoor er de mis elke zaterdag en op de feestdagen ter ere van Maria. De volksverering neemt gestadig toe en op 25 maart 1699 schatte men de aanwezige bedevaarders op zo maar eventjes 10.000!
Deze groeiende verering zet pastoor Van Santvoort, die ondertussen pastoor De Munck was opgevolgd, ertoe aan om de kapel te vergroten. Deze beslissing in 1704 genomen, werd al het jaar nadien in de praktijk omgezet door het opzetten van een steenoven van zomaar eventjes 90.000 stenen van elk 24 cm. De ‘Spaanse’ stenen voor dit nieuwe gebouw werden, zoals toen de gewoonte was, ter plaatse gebakken. Het nieuwere deel werd tegen het eerste aangebouwd, zoals men nu nog kan zien. De oudste kapel doet nu dienst als sacristie en het nieuwe deel vormt de huidige gebedsruimte.
De baronie van Imde was ondertussen eigendom geworden van de prins van Turn und Tassis en deze beslist op gulle wijze tussenbeide te komen in de kosten voor de nieuwbouw. Als dank voor zijn mecenaat wordt boven de ingang het familiewapen van de prins gebeiteld en links en rechts voorzien van sierstenen met deze tekst:
Familiewapen van Turn und Tassis boven de ingang
Toen de kapel voltooid was werden er iedere zondag en op de belangrijke feestdagen ter ere van Maria, vele erediensten gehouden. Versieringen getuigen hiervan. De kapel bezit een hoofd- en twee zijaltaren, een communiebank, een kruisweg, een biechtstoel, een preekstoel, een orgel, een klok en een uurwerk. Toen ging ook op de zondag na het feest van 2 juli ter ere van Onze-Lieve-Vrouw – Bezoeking de processie uit. In Wolvertem beweert men dat deze processie nooit te lijden had van slecht weer.
Vermeldenswaard is ook de viering van het derde eeuwfeest op 6 juli 1958 opgeluisterd met een mis, opgedragen door Monseigneur Schoenmaeckers, toenmalige hulpbisschop van het Aartsbisdom Mechelen-Brussel. In dat zelfde jubileumjaar had er op 13 juli ook een grote ziekendag plaats met een eucharistieviering opgedragen door prelaat De Winde van de Abdij van Grimbergen. Kardinaal Danneels kwam in 1983 de plechtige Ziekenmis opdragen op de eerste zondag van juli.
Naar jaarlijkse gewoonte sinds de groeiende devotie aan de Boskapel was er op zondag 6 juli 2008 een plechtige eucharistie in openlucht met zieken en gezonde mensen, gevolgd door een processie doorheen de dreven rond de Boskapel. Eveneens was er op 15 augustus voor de dertigste keer een plechtige eucharistieviering in openlucht ingericht door de Landelijke Raad van Meise -Wolvertem.